This is an HTML version of an attachment to the Freedom of Information request 'Request to EFSA for scientific opinion on "new GMOs"'.



Document 18
Aan de staatssecretaris van 
Infrastructuur en Waterstaat 
Mevrouw drs. S. van Veldhoven-van der Meer 
Postbus 20901 
2500 EX Den Haag 
21 maart 2019 
DATUM 
CGM/190321-02 
KENMERK 
Advies m.b.t. het Nederlandse voorstel voor vrijstelling van bepaalde gg-
ONDERWERP 
planten 
Geachte mevrouw Van Veldhoven, 
Naar aanleiding van een adviesvraag van het ministerie van IenW over de criteria in het 
Nederlandse discussievoorstel voor wijziging van Annex IB van Richtlijn 2001/18/EG, deelt 
de COGEM u het volgende mee. 
Samenvatting: 
Nederland heeft in de Europese discussie een voorstel ingebracht om gg-planten die aan 
bepaalde voorwaarden voldoen, vrij te stellen van de verplichtingen die de ggo-
regelgeving voor doelbewuste introductie in het milieu (Richtlijn 2001/18/EG) met zich 
meebrengt. De intentie van het voorstel is om gg-planten die met behulp van nieuwe 
veredelingstechnieken zijn vervaardigd en een overeenkomstig veiligheidsprofiel hebben 
als traditioneel veredelde planten, vrij te stellen. 
De COGEM is door het ministerie van IenW gevraagd om te adviseren over de criteria 
waar gg-planten aan moeten voldoen om voor vrijstelling in aanmerking te komen. 
De COGEM heeft eerder gesignaleerd dat gg-planten die met bepaalde technieken (zoals 
gerichte mutagenese en cisgenese) zijn verkregen, voor een vrijstelling in aanmerking 
komen, omdat de risico's van deze gg-planten vergelijkbaar zijn met die van traditioneel 
veredelde planten. Het Nederlandse voorstel maakt een vrijstelling van deze planten 
mogelijk. 
De COGEM merkt op dat de voorgestelde criteria voor meerdere uitleg vatbaar zijn, 
waardoor ook gg-planten waarvan niet op voorhand gesteld kan worden dat zij even 
veilig zijn als traditioneel veredelde planten, mogelijk voor een vrijstelling in 
aanmerking zouden kunnen komen. De COGEM stelt daarom een tekstuele aanpassing 
van de criteria voor. 



De door de COGEM gehanteerde overwegingen en het hieruit voortvloeiende advies treft u 
hierbij aan als bijlage. 
 
 
Hoogachtend, 
 
 
 COGEM 
 
c.c.       Dr. 
  
Ministerie van IenW  
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

Voorstel voor aanpassing van de vrijstelling in de ggo-regelgeving: 
aanvullende criteria voor het vrijstellen van gg-planten  
 
 

COGEM advies CGM/190321-02 
 
1. Inleiding 
De veiligheid voor mens en milieu wordt gewaarborgd door regelgeving. Omdat ook activiteiten met 
genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) risico's met zich mee zouden kunnen brengen, worden 
deze activiteiten in de Europese Unie gereguleerd door middel van verschillende Richtlijnen en 
Verordeningen die in nationale wet- en regelgeving zijn geïmplementeerd. 
 
Sinds de inwerkingtreding van de ggo-regelgeving zijn er diverse nieuwe plantenveredelings-
technieken ontwikkeld die de scheidslijn tussen genetische modificatie en traditionele veredeling 
hebben doen vervagen. Sommige van deze technieken leiden tot planten die niet of nauwelijks te 
onderscheiden zijn van planten die met behulp van traditionele veredelingsmethoden zijn verkregen. 
Verschillende wetenschappelijke adviesorganen, waaronder de COGEM, hebben gesignaleerd dat de 
Europese ggo-regelgeving achterhaald is en aangepast zou moeten worden. In de EU wordt al 
jarenlang bediscussieerd of planten die met behulp van verschillende nieuwe veredelingstechnieken 
zijn vervaardigd onder de ggo-regelgeving vallen of hiervan vrijgesteld zouden moeten worden, maar 
een besluit hierover is nog niet genomen.  
 
Om de discussie over het vrijstellen van bepaalde gg-planten te entameren, heeft Nederland in 2017 
een voorstel ingebracht in de Europese discussie. Het uitgangspunt van dit voorstel is dat gg-planten 
die met nieuwe veredelingstechnieken zijn vervaardigd en minstens even veilig zijn als traditioneel 
veredelde planten, vrijgesteld worden van de verplichtingen van de ggo-regelgeving.  
 
Het ministerie van IenW heeft de COGEM gevraagd om te adviseren over de criteria voor het 
vrijstellen van ggo's die in het voorstel zijn beschreven. Aangezien het voorstel zich richt op het 
vrijstellen van bepaalde gg-planten, heeft de COGEM zich bij haar analyse van de criteria beperkt tot 
de gg-planten die mogelijk voor vrijstelling in aanmerking zouden kunnen komen en de 
milieuveiligheid van deze planten. 
 
2. Voorstel voor uitbreiding van de vrijstelling voor bepaalde gg-planten 
De teelt en import van gg-planten wordt gereguleerd door middel van de Europese Richtlijn voor 
'doelbewuste introductie in het milieu' (Richtlijn 2001/18/EG). In deze Richtlijn is de volgende 
definitie van een ggo opgenomen "Genetisch gemodificeerd organisme: een organisme, met 
uitzondering van menselijke wezens, waarvan het genetische materiaal veranderd is op een wijze 

welke van nature door voortplanting en/of natuurlijke recombinatie niet mogelijk is."1 
 
COGEM advies CGM/190321-02 

 

Ook gewassen die met behulp van mutagenese en protoplastfusie zijn verkregen, voldoen aan deze 
definitie. Deze technieken werden al toegepast voordat de betreffende Richtlijna van kracht werd en 
gewassen die met behulp van deze technieken waren verkregen, waren ten tijde van de 
inwerkingtreding van de Richtlijn al (jarenlang) op de markt. Om te voorkomen dat deze gewassen 
ook aan de verplichtingen van de ggo-regelgeving zouden moeten voldoen, is in de ggo-regelgeving 
een vrijstelling opgenomen voor organismen die met behulp van mutagenese en protoplastfusie (tussen 
cellen van plantensoorten die ook met behulp van traditionele veredelingsmethoden genetisch 
materiaal kunnen uitwisselen) zijn vervaardigd.  
 
Het voorstel van Nederland is er op gericht om gg-planten die verkregen zijn met nieuwe 
veredelingstechnieken en een vergelijkbaar veiligheidsprofiel hebben als traditioneel veredelde planten 
– eender aan planten die met behulp van klassieke mutagenese en protoplastfusie zijn verkregen - vrij 
te stellen van de verplichtingen die de ggo-regelgeving met zich meebrengt.  
 
Hiertoe heeft Nederland een voorstel gedaan voor aanpassing van de bijlage waarin wordt beschreven 
welke technieken tot vrijgestelde organismen leiden, i.e. bijlage IB van Richtlijn 2001/18/EG. De 
voorgestelde aanpassing van deze bijlage bevat een aantal nieuwe criteria waarmee bepaalde gg-
planten voor een vrijstelling in aanmerking zouden komen.  
 
De nieuwe tekst die voor deze bijlage is voorgesteld, is in het onderstaande kader weergegeven. Het 
voorstel is ten behoeve van de discussie met andere lidstaten in het Engels opgesteld.  
 
 
Proposal  
Annex I B  
TECHNIQUES REFERRED TO IN ARTICLE 3  
I. Techniques of genetic modification as referred to in article 3, to which this Directive shall not 
apply, shall only yield organisms resulting from the use thereof in as far as these organisms no 
longer contain recombinant nucleic acid molecules* that are used for or during modification and do 
not contain genetically modified organisms other than those produced by one or more of the 
techniques, methods or applications referred to in this annex.  
 
II. As regards the non-applicability of this Directive to the techniques referred to in this annex, any 
person deliberately releasing a genetically modified organism obtained with these techniques, shall, 
at the request of the Commission or a competent authority of a Member State, provide without undue 
delay a written justification as regards the fulfilment of the provisions of this annex.  
 
                                                      
a Richtlijn 90/220/EEG – Richtlijn van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van 
genetisch gemodificeerde organismen in het milieu. Deze Richtlijn is bij de inwerkingtreding van Richtlijn 
2001/18/EG ingetrokken. 
COGEM advies CGM/190321-02 

 

III. Without prejudice to the above conditions, techniques referred to in article 3 are:  
 
A) the following techniques, methods or applications thereof:  
(1) conventional random mutagenesis methods using ionising radiation or mutagenic 
chemical agents;  
(2) cell fusion (including protoplast fusion) of plant cells of organisms which can exchange 
genetic material through traditional breeding methods;  
 
B) techniques, methods or applications thereof resulting in plants, provided that:  
(1) no other genetic material is introduced into the resulting plant than genetic material from 
the same plant species or from a plant species with which it can exchange genetic material 
through traditional breeding methods, and  
(2) recombinant nucleic acid molecules* that are used for or during modification are no 
longer present in the resulting plant that is meant for deliberate introduction into the 
environment.  
 
IV. Every five years the Commission, following consultation with relevant stakeholders and in 
collaboration with the competent authorities of the Member States, shall review this annex. The first 
review shall be completed by 1 January 2023.  
 
* recombinant nucleic acid molecule: a molecule that is not generated by natural recombination and is 
generated by joining two or more nucleic acid molecules and which can replicate after its transfer into a living 
cell. It is created outside the cells through the formation of a new combination of genetic material or nucleic 
acid molecules. 
 
3. Planten die aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoen 
Er zijn verschillende nieuwe veredelingstechnieken waarmee planten worden verkregen die op basis 
van de voorgestelde criteria voor een vrijstelling in aanmerking komen. In dit hoofdstuk wordt 
nagegaan of de risico's van de planten die met deze technieken zijn verkregen, overeenkomen met de 
risico's van traditioneel veredelde planten. Indien de COGEM eerder over een techniek heeft 
geadviseerd, wordt het COGEM advies toegelicht.  
3.1 Gerichte mutagenese (gene editing) 
Met gene-editing technieken kan het genoom van een plant gericht worden veranderd. Er kunnen 
kleine inserties en deleties worden aangebracht en baseparen worden veranderd (substituties).2,3,4  Een 
voorbeeld van een gene-editing techniek is de sinds enkele jaren veel toegepaste CRISPR technologie, 
maar ook 'oligo-directed mutagenesis', TALENS en Zinkvingers zijn voorbeelden van dergelijke 
technieken.  
COGEM advies CGM/190321-02 

 

Bij het veredelen van planten wordt al decennialang gebruik gemaakt van klassieke mutagenese. 
Planten die met behulp van klassieke mutageneseb zijn verkregen, zijn daarom bij het inwerkingtreden 
van de ggo-regelgeving vrijgesteld van diens verplichtingen. Bij klassieke mutagenese ontstaan in het 
genoom van een plant talloze willekeurige en onbekende mutaties. Met gene-editing technieken kan 
een mutatie (die ook spontaan of na klassieke mutagenese zou kunnen ontstaan) gericht worden 
aangebracht. Deze technieken brengen minder veranderingen aan in het genoom en brengen daardoor 
minder risico's met zich mee dan klassieke mutagenese.  
 
De COGEM heeft vanwege het bovenstaande eerder geadviseerd om planten die verkregen zijn met 
behulp van gerichte mutagenese – net als planten die met behulp van klassieke mutagenese zijn 
verkregen – vrij te stellen van de ggo-regelgeving.5,6,7,8 Daarbij wees de COGEM erop dat planten die 
met behulp van de verschillende mutagenese technieken zijn verkregen, niet of nauwelijks van elkaar 
te onderscheiden zijn en plaatste zij vraagtekens bij de huidige situatie waarin planten met dezelfde 
genetische veranderingen, afhankelijk van de techniek waarmee een plant is verkregen, wel of niet 
gereguleerd worden.  
 
Hoewel bij sommige van deze gene-editing technieken recombinant nucleïnezuurmoleculen worden 
gebruikt, zijn deze in de uiteindelijke plant niet langer aanwezig. De risico's van de uiteindelijk 
verkregen planten overschrijden de bandbreedte van de risico's van traditioneel veredelde planten niet. 
3.2 Technieken waarbij in de uiteindelijke planten geen DNA is geïnsereerd 
Er zijn verschillende nieuwe veredelingstechnieken, zoals 'reverse breeding'5 en agroïnoculatie5, 
waarbij gebruik wordt gemaakt van genetische modificatie, maar waarbij de genoomsequentie van de 
planten die uiteindelijk worden verkregen, niet is gewijzigd en ook geen ingebrachte DNA sequenties 
bevat. De uiteindelijke planten hebben geen nieuwe eigenschappen en hun risico's komen overeen met 
die van traditioneel veredelde planten. De COGEM heeft eerder gesignaleerd dat er vanuit risico-
overwegingen geen reden is om dergelijke planten onder de ggo-regelgeving te laten vallen.5  
3.3 Cisgenese 
Bij cisgenese worden planten gemodificeerd met DNA dat van de soort zelf of van een kruisbare 
verwant afkomstig is en ook met behulp van traditionele veredelingsmethoden in de plant kan worden 
ingebracht. De coderende sequenties staan onder controle van hun eigen regulatiesignalen (promotor 
of terminator) en bevatten hun eigen intronen (indien aanwezig). Het DNA is in zijn geheel uit de 
donorplant afkomstig en niet uit meerdere fragmenten opgebouwd. 
 
Het is inmiddels technisch mogelijk om DNA gericht op een bepaalde plaats in het genoom te 
insereren. Hoewel de efficiëntie van deze techniek nog vrij laag is, zijn er publicaties van 
verschillende plantensoorten waarbij dit is gelukt (o.a. maïs, tarwe en tomaat).9,10,11 Door het gericht 
                                                      
b klassieke mutagenese: het induceren van genoomveranderingen met behulp van radioactieve straling of 
chemische mutagentia 
COGEM advies CGM/190321-02 

 

inbrengen van DNA kan een extra gen op een specifieke plaats ingebracht worden of kan een gen van 
een soort vervangen worden door genen van een andere soort ('gene replacement').  
Bij veel van de methoden die op dit moment worden gebruikt om planten te modificeren, insereert het 
gewenste DNA op een willekeurige plaats in het plantengenoom. De expressie van een gen dat op die 
plaats aanwezig is, kan hierdoor veranderen of een gen kan uitgeschakeld worden. Ook zou het 
ingebrachte gen kunnen fuseren met een al in het plantengenoom aanwezig gen. Een dergelijke fusie 
van (fragmenten van) verschillende genen zou in theorie kunnen leiden tot de productie van nieuwe 
eiwitten.  
 
Cisgene planten kunnen op basis van het ingebrachte DNA geen eigenschappen verkrijgen die niet in 
de soort zelf of in kruisbare soorten (kunnen) voorkomen. Ook de hierboven genoemde eventuele 
fusies van (fragmenten van) verschillende genen zouden in principe onder natuurlijke omstandigheden 
of via traditionele veredeling kunnen ontstaan.  
De mate waarin de ingebrachte genen tot expressie komen, kan – afhankelijk van de plaats waar de 
genen worden geïnsereerd – variëren. Doordat de ingebrachte genen onder controle staan van hun 
eigen regulatiesignalen, zal het expressieniveau echter binnen de bandbreedte van de expressieniveaus 
in traditioneel veredelde planten blijven.  
De COGEM heeft eerder geadviseerd over cisgene planten. De COGEM signaleerde dat cisgene 
planten geen groter risico voor mens en milieu met zich meebrengen dan traditioneel veredelde 
planten en daarom mogelijk vrijgesteld zouden kunnen worden van de ggo-regelgeving.6,12  
 
Transformatiemethoden 
Vaak wordt er gebruik gemaakt van de bacterie Agrobacterium tumefaciens om planten genetisch 
te modificeren. Deze bacterie insereert naast het gewenste DNA normaal gesproken ook 
zogenaamde T-DNA bordersequenties die van bacteriële oorsprong zijn. Gg-planten die bacteriële 
T-DNA bordersequenties bevatten, voldoen niet aan de voorgestelde criteria en komen op basis van 
het Nederlandse voorstel niet voor vrijstelling in aanmerking.  
Bij  A. tumefaciens transformaties worden de T-DNA bordersequenties soms per toeval niet 
geïnsereerd.i Het is dus mogelijk om gg-planten te selecteren die alleen het gewenste DNA 
bevatten. Ook kan er i.p.v. de gebruikelijke bacteriële vector met T-DNA bordersequenties, een 
'intragene' vector worden gebruikt met uit plantaardige sequenties samengestelde P-DNA 
bordersequenties.ii,iii 
 
Daarnaast zijn er verschillende andere methoden waarmee planten genetisch gemodificeerd kunnen 
worden zonder dat hierbij andere sequenties worden geïnsereerd dan het gewenste DNA. Dit kan 
bijvoorbeeld met behulp van de 'particle bombardment' methode waarbij kleine metalen bolletjes 
met daarop het in te brengen DNA met behulp van een 'particle gun' in plantencellen worden 
geschoten, en het recentere 'magnetofection' waarbij een magnetisch veld wordt gebruikt om 
magnetische nanodeeltjes die met DNA zijn gecoat in pollenkorrels te brengen.iv Ook met behulp 
van CRISPR technologie kunnen planten genetisch gemodificeerd worden zonder dat er 
ongewenste sequenties worden geïnsereerd.v  
COGEM advies CGM/190321-02 

 

i   Zhu S et al. (2013). Vector integration in triple gene transformants and the clustered inheritance of resistance against 
potato late blight. Transgenic Research 22: 315-325 
ii Conner AJ et al. (2007). Intragenic vectors for gene transfer without foreign DNA. Euphytica 154: 341-353 
iii  Zare B et al. (2017). United States Patent application publication. Binary vectors with minimized biosafety concerns 
and high transformation rates by engineered plant-derived transfer-DNA. US 2017/0260537 A1 
https://patents.google.com/patent/US20170260537A1  (bezocht: 21 december 2018) 
iv Zhao X et al. (2017). Pollen magnetofection for genetic modification with magnetic nanoparticles as gene carriers. 
Nature Plants 3(12): 956-964 
v Soyars CL et al. (2018). Cutting edge genetics: CRISPR/Cas9 editing of plant genomes. Plant & Cell Physiology 59(8): 
1608-1620 
 
4. Planten die mogelijk voor vrijstelling in aanmerking zouden komen 
De COGEM merkt op dat bij bestudering van de criteria die in het voorstel worden beschreven, blijkt 
dat zij op meerdere manieren geïnterpreteerd kunnen worden, waardoor zij – afhankelijk van de 
interpretatie – minder of juist meer ruimte bieden voor het vrijstellen van gg-planten dan mogelijk 
werd bedoeld of gewenst.  
Criteria for exemption 
B) techniques, methods or applications thereof resulting in plants, provided that:  
(1) no other genetic material is introduced into the resulting plant than genetic material 
from the same plant species or from a plant species with which it can exchange genetic 
material through traditional breeding methods, and  
(2) recombinant nucleic acid molecules that are used for or during modification are no 
longer present in the resulting plant that is meant for deliberate introduction into the 
environment. 
 
Een interpretatie van de voorgestelde criteria is dat in de gg-planten die voor vrijstelling in aanmerking 
komen, DNA sequenties afkomstig van plantensoorten waarmee de betreffende plant ook via 
traditionele veredelingsmethoden genetisch materiaal uit kan wisselen, geïnsereerd mogen zijn, en 
mutaties aangebracht mogen zijn. Eventuele recombinant nucleïnezuurmoleculen die voor het 
aanbrengen van mutaties zijn gebruikt, mogen in de uiteindelijke plant niet langer aanwezig zijn. 
 
Wanneer de criteria op deze manier worden uitgelegd, zouden, naast de gg-planten die in het vorige 
hoofdstuk zijn beschreven, mogelijk ook een aantal andere gg-planten voor vrijstelling in aanmerking 
kunnen komen omdat niet uitgesloten wordt dat combinaties van sequenties ingebracht worden. In de 
volgende twee paragrafen wordt hier verder op ingegaan. 
Eenduidige juridische termen 
Het is moeilijk om biologische processen en wetenschappelijke ontwikkelingen in eenduidige 
juridische termen en criteria te vangen. Dit wordt o.a. geïllustreerd door de definitie van 
recombinant nucleïnezuurmoleculen die in het voorstel wordt gebruikt en die is gebaseerd op een 
voorstel van de Europese Commissie en de reactie van de EFSA hierop.  
COGEM advies CGM/190321-02 

 

 
"Recombinant nucleic acid molecule: a molecule that is not generated by natural recombination 
and is generated by joining two or more nucleic acid molecules and which can replicate after its 

transfer into a living cell. It is created outside the cells through the formation of a new 
combination of genetic material or nucleic acid molecules." 
Recombinant nucleïnezuurmoleculen die niet in een cel kunnen repliceren, zoals naakt DNA, 
voldoen niet aan deze definitie. Hierdoor zou verondersteld kunnen worden dat werkzaamheden 
met dergelijke recombinant nucleïnezuurmoleculen niet door de ggo-regelgeving worden 
gereguleerd. Voor dergelijke activiteiten is een vergunning echter wel noodzakelijk.  
4.1 Intragenese  
Bij intragenese worden planten, net als bij cisgenese, gemodificeerd met DNA sequenties die 
afkomstig zijn van plantensoorten waarmee de betreffende plantensoort ook met behulp van 
traditionele veredelingsmethoden genetisch materiaal kan uitwisselen. De regulatiesignalen van de 
geïnsereerde genen kunnen bij intragenese echter vervangen zijn door de regulatiesignalen van andere 
genen, zolang deze maar afkomstig zijn van kruisbare verwanten.13  
 
De regulatiesignalen van een gen bepalen de mate waarin, de plaats en het moment waarop een gen tot 
expressie komt. Door de regulatiesignalen (met name de promotor) van een gen te vervangen door 
andere regulatiesignalen of door regulatiesignalen toe te voegen, kan de expressie van het gen worden 
veranderd. Er zijn talloze plantaardige promotors met verschillende expressieprofielen bekend die 
gebruikt kunnen worden om de expressie van een gen te veranderen.14  
 
Doordat de genen onder controle staan van andere regulatiesignalen kunnen zij op andere momenten, 
in andere plantendelen en in andere hoeveelheden tot expressie komen dan normaal gesproken het 
geval is. Dit wordt geïllustreerd door het volgende voorbeeld waarbij het vervangen van de promotor 
van het ARGOS8 gen door een promotor van een ander maïsgen (GOS2) tot een expressieniveau leidde 
dat hoger was dan dat van vierhonderd conventionele inteeltlijnen. De verkregen maïsplanten 
produceerden meer ARGOS8 eiwit en waren minder gevoelig voor droogte.15 
 
Op dit moment is niet bekend of de risico's van 'intragene' gg-planten zich binnen de bandbreedte van 
de risico's van traditioneel veredelde planten bevinden of dat zij deze overstijgen. De COGEM is 
voornemens om dit verder te onderzoeken en hier in een later stadium advies over uit te brengen.  
4.2 Modificatie met chimere genen of chimere regulatiesignalen  
Planten kunnen ook gemodificeerd worden met een chimeer DNA fragment dat is samengesteld uit 
verschillende DNA sequenties die afkomstig zijn van plantensoorten waarmee de betreffende 
plantensoort ook met behulp van traditionele veredelingsmethoden genetisch materiaal kan 
uitwisselen.  
 
COGEM advies CGM/190321-02 

 

Delen van genen en/of regulatiesignalen kunnen bewust gecombineerd zijn tot een chimeer gen dat het 
gewenste eiwit produceert of tot een chimere promotor die voor het gewenste expressieprofiel zorgt. In 
de literatuur zijn verschillende voorbeelden van chimere genen of chimere promotors beschreven. Zo 
werd in gg-tomatenplanten het chimere SlP14a-PPC20 eiwitc, dat door een nieuwe combinatie van 
DNA sequenties van tomaat wordt gecodeerd, tot expressie gebracht. Dit leidde tot resistentie tegen de 
plantpathogene bacterie Ralstonia solanacearum.16 Ook werd uit elementen van de promotors van 
verschillende rijstgenen een nieuwe chimere promoter samengesteld, die een gen specifiek in de 
groene delen van een rijstplant tot expressie brengt.17 
Bovenstaande voorbeelden geven een beeld van de mogelijke veranderingen. Deze gg-planten voldoen 
overigens niet volledig aan de criteria voor vrijstelling, omdat zij naast de hierboven beschreven 
sequenties nog enkele andere sequenties bevatten.  
 
Daarnaast is het ook mogelijk om ongericht nieuwe genen of regulatiesignalen te laten ontstaan. 'DNA 
shuffling' is een methode waarbij verschillende varianten van één gen, of verschillende genen, in vitro 
met elkaar gerecombineerd worden. Vervolgens wordt onderzocht of één van de nieuwe chimere 
genen die daarbij is ontstaan de gewenste eigenschappen bezit. Wanneer dit het geval is, kan dit 
nieuwe chimere gen in een plant geïnsereerd worden.  
Met behulp van 'DNA shuffling' kunnen nieuwe combinaties gemaakt worden van genen van 
verschillende plantensoorten. Zo werd door 'DNA shuffling' toe te passen op cDNA van GST genen 
van de Gewone boon (Phaseolus vulgaris) en die van de Sojaboon (Glycine soja) die onder abiotische 
stressomstandigheden tot expressie komen, een nieuw GST  gen verkregen dat onder bepaalde 
stressomstandigheden waarschijnlijk beter functioneert.18 
Ook kan de methode worden gebruikt om nieuwe varianten van een gen te maken. Op deze manier 
kon bijvoorbeeld een nieuwe variant van het bacteriële cry1Ac gen worden verkregen, die toxischer 
bleek te zijn voor het plaaginsect de Florida-uil (Spodoptera exigua). Ook werden er varianten 
gevonden die toxisch waren voor meerdere plaaginsecten (S. exigua en Heliothis zea).19  
 
Door het creeëren van chimere genen en het aanpassen van regulatiesignalen kunnen veel sneller 
nieuwe eiwitten verkregen worden en expressieprofielen gewijzigd worden dan met traditionele 
veredeling mogelijk is. Het is nog onbekend of de risico’s van planten die op een dergelijke manier 
zijn aangepast, overeenkomen met die van traditioneel veredelde planten  
 
5. Overweging en advies 
De ggo-regelgeving is opgesteld om mens en milieu te beschermen tegen eventuele risico's van ggo's. 
Met de beoogde vrijstelling blijft de veiligheid voor mens en milieu gewaarborgd. De intentie van het 
Nederlandse voorstel is immers om gg-planten die verkregen zijn met nieuwe veredelingstechnieken 
en een overeenkomstig veiligheidsprofiel hebben als traditioneel veredelde planten, vrij te stellen van 
de verplichtingen die de ggo-regelgeving met zich meebrengt.  
 
                                                      
c SlP14a-PPC20: een chimeer eiwit bestaande uit een fusie van het pathogenese gerelateerde P14a eiwit met het 
PPC20 alpha-helix antimicrobieel peptide. Zowel P14a als PPC20 worden door tomaat geproduceerd. 
COGEM advies CGM/190321-02 

 

Aanpassing criteria  
De criteria voor het vrijstellen van gg-planten die zijn voorgesteld, zijn in COGEMs optiek echter 
onvoldoende eenduidig. Zij zouden mogelijk op een manier uitgelegd kunnen worden waardoor ook 
gg-planten waarvan niet op voorhand gesteld kan worden dat zij even veilig zijn als traditioneel 
veredelde planten, zoals gg-planten waarbij chimere plantaardige sequenties zijn geïnsereerd, voor 
vrijstelling in aanmerking komen. 
 
De COGEM denkt dat een verkeerde interpretatie van de criteria mogelijk voorkomen kan worden 
door de criteria als volgt te wijzigen:  
 
"B) techniques, methods or applications thereof resulting in plants, provided that:  
(1) no genetic material is introduced into the resulting plant other than non-recombinant DNA 
sequences derived from the same plant species or from a plant species with which it can 
exchange genetic material through traditional breeding methods, and  
(2) recombinant nucleic acid molecules that are used for or during modification are no longer 
present in the resulting plant that is meant for deliberate introduction into the environment." 
 
Aan criterium B1 is als additionele voorwaarde toegevoegd dat uitsluitend niet-recombinante DNA 
sequentiesd geïnsereerd mogen zijn. Door deze toevoeging is het niet langer mogelijk dat gg-planten 
met een combinatie van DNA sequenties die van nature niet naast elkaar voorkomen, worden 
vrijgesteld van de verplichtingen van de ggo-regelgeving. Zogenaamde 'intragene planten' en planten 
met chimere plantaardige sequenties moeten hierdoor aan de verplichtingen van de ggo-regelgeving 
blijven voldoen.  
Gg-planten met niet-recombinante DNA sequenties, zoals cisgene planten, blijven ook met deze 
aanpassing voor een vrijstelling in aanmerking komen. De COGEM merkt op dat het wenselijk kan 
zijn om meerdere genen in te brengen, bijvoorbeeld om een gg-plant te verkrijgen met meerdere 
resistentiegenen. Ook onder de voorgestelde aanpassing blijft het mogelijk om meerdere van 
dergelijke genen (tegelijkertijd of na elkaar) te insereren, mits deze genen intact zijn en afkomstig van 
plantensoorten waarmee de betreffende plant ook met behulp van traditionele veredelingsmethoden 
genetisch materiaal kan uitwisselen.  
 
De COGEM is van mening dat met deze aanpassing de veiligheid van mens en milieu wordt 
gewaarborgd en tegelijkertijd ruimte wordt geboden aan innovatie. 
 
                                                      
d In het eerdere COGEM advies over de status van oligonucleotiden in de context van gerichte mutagenese, 
wordt toegelicht hoe de COGEM 'recombinant' definieert. COGEM (2010). Advies en signalering CGM/100701-
03 
COGEM advies CGM/190321-02 

 

6. Referenties 
 
1.  
Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de 
doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot 
intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad 
2.  
Zong Y et al. (2017). Precise base editing in rice, wheat and maize with a Cas9-cytidine 
deaminase fusion. Nature Biotechnology 35(5): 438-440 
3.  
Shimantani Z et al. (2017). Targeted base editing in rice and tomato using a CRISPR-Cas9 
cytidine deaminase fusion. Nature Biotechnology 35(5): 441-443 
4.  
Li C et al. (2018). Expanded base editing in rice and wheat using a Cas9-adenosine 
deaminase fusion. Genome Biology 19:59 
5.  
COGEM (2006). Nieuwe technieken in de plantenbiotechnologie. COGEM advies en 
signalering. CGM/061024-02 
6.  
COGEM (2009). Adviserende brief onderzoeksrapport 'nieuwe veredelingstechnieken'. 
CGM/091222-01 
7.  
COGEM (2014). CRISPR-Cas, revolutie uit het lab. COGEM signalering en advies 
CGM/141030-01 
8.    COGEM (2017). Advies CRISPR-Cas en gerichte mutagenese bij planten. CGM/170308-01 
9. Gil-Humanes 

et al. (2017). High-efficiency gene targeting in hexaploid wheat using DNA 
replicons and CRISPR/Cas9. The Plant Journal 89: 1251-1262 
10.   Čermák T et al. (2015). High-frequency, precise modification of the tomato genome. 
Genome Biology doi 10.1186/s13059-015-0796-9 
11. Svitashev 

et al. (2015). Targeted mutagenesis, precise gene editing, and site-specific gene 
insertion in maize using Cas9 and guide RNA. Plant Physiology 169(2): 931-945 
12.   COGEM (2006). Vereenvoudiging van regelgeving bij genetische modificatie met 
planteigen genen, cisgenese, een reële optie? COGEM signalering CGM/060428-05 
13.   Nuccio M et al. (2015). Chapter 2 – Plant trait gene expression cassette design. 
Azhakanandam K et al. (eds.). Recent advancements in gene expression and enabling 
technologies in crop plants. Springer Science+Business Media, doi 10.1007/978-1-4939-
2202-4_2 
14.   Dutt  M et al. (2014). Temporal and spatial control of gene expression in horticultural crops. 
Horticulture Research 1: 14047, doi 10.1038/hortres.2014.47 
15.   Shi J et al. (2017). ARGOS8 variants generated by CRISPR-Cas9 improve maize grain yield 
under field drought stress conditions. Plant Biotechnology Journal 15: 207-216 
16.   Morais TP et al. (2019). The plant-based chimeric antimicrobial protein SlP14a-PPC20 
protects tomato against bacterial wilt disease caused by Ralstonia solanacearum. Plant 
Science 280: 197-205 
17.   Wang R et al. (2015). Novel green tissue-specific synthetic promoters and cis-regulatory 
elements in rice. Scientific reports 5: 18256 doi: 10.1038/srep18256 
18.   Chronopoulou EG et al. (2018). Expanding the Plant GSTome through directed evolution: 
DNA shuffling for the generation of new synthetic enzymes with engineered catalytic and 
binding properties. Frontiers in Plant Science 9: 1737 
COGEM advies CGM/190321-02 
10 
 

 
19.   Lassner M & Bedbrook J (2001). Directed molecular evolution in plant improvement. 
Current Opinion in Plant Biology 4: 152-156 
COGEM advies CGM/190321-02 
11