OPERATIONEEL PROGRAMMA VOOR DE DOELSTELLING
"INVESTEREN IN GROEI EN WERKGELEGENHEID"
CCI
2014NL16RFOP002
Titel
Operationeel Programma EFRO 2014-2020 West-Nederland
Versie
2.1
Eerste jaar
2014
Laatste jaar
2020
Subsidiabel vanaf
1-jan-2014
Subsidiabel tot
31-dec-2023
Gebruikmakend van artikel 96,
lid 8, van de GB-verordening
Grote wijziging (goedkeuring
van de Europese Commissie is
vereist - overeenkomstig artikel
96 GB-verordening)
Goedgekeurd door comité van
toezicht
Motivering voor wijziging
Tijdens de uitvoering is ons gebleken dat van een aantal
resultaatindicatoren de omschrijving of definitie verandert is, of dat
ze op een andere manier wordt gemeten en bijgehouden. Ook bleek
een eerder opgegeven uitgangswaarde niet te kloppen.
Conform Art 30(1) van Verordening 1303/2013, bevestigen wij dat
de wijziging geen specifieke gevolgen heeft voor de bijdrage van
het programma aan de EU 2020 strategie. De OP bijdrage blijft (op
zijn minst) ongewijzigd. Ook bevestigen wij dat de ambitie van
programma wat betreft de specifieke doelstellingen / verwachte
resultaten dezelfde blijft.
De wijzigingen zijn op 20 mei 2016 en op 22 december 2016
voorgelegd aan het Comité van Toezicht, die daarop zijn
goedkeuring heeft gegeven.
Een tweede wijziging betreft het laten vervallen van de ex-ante
conditionaliteit 4.1 energieprestatie. Het laten vervallen van die ex-
ante conditionaliteit was onderwerp van het schriftelijk Comité van
1 mei 2017.
Nummer besluit EC
C(2017)3871
Datum besluit EC
31-mei-2017
Nummer
wijzigingsbesluit
lidstaat
Datum wijzigingsbesluit lidstaat 22-dec-2016
Datum
inwerkingtreding 22-feb-2017
wijzigingsbesluit lidstaat
NL
1
NL
Onder
het
operationele NL23 - Flevoland
programma vallende NUTS- NL31 - Utrecht
regio's
NL32 - Noord-Holland
NL33 - Zuid-Holland
NL
2
NL
link to page 8 link to page 8 link to page 8 link to page 8 link to page 8 link to page 29 link to page 32 link to page 32 link to page 32 link to page 32 link to page 32 link to page 32 link to page 32 link to page 32 link to page 36 link to page 36 link to page 36 link to page 36 link to page 36 link to page 44 link to page 46 link to page 47 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 49 link to page 49 link to page 53 link to page 54 link to page 54 link to page 54 link to page 55 link to page 55 link to page 55 link to page 55 link to page 55 link to page 55 link to page 59 link to page 59 link to page 59 link to page 59 link to page 59
1. STRATEGIE VOOR DE BIJDRAGE VAN DE OPERATIONELE PROGRAMMA'S AAN DE EU-STRATEGIE
VOOR SLIMME, DUURZAME EN INCLUSIEVE GROEI EN DE VERWEZENLIJKING VAN
ECONOMISCHE, SOCIALE EN TERRITORIALE SAMENHANG...............................................................................8
1.1 STRATEGIE VOOR DE BIJDRAGE VAN DE OPERATIONELE PROGRAMMA'S AAN DE EU-STRATEGIE VOOR SLIMME, DUURZAME EN
INCLUSIEVE GROEI EN DE VERWEZENLIJKING VAN ECONOMISCHE, SOCIALE EN TERRITORIALE SAMENHANG ...............8
1.2 MOTIVERING VAN DE FINANCIËLE TOEWIJZING ..................................................29
2. PRIORITAIRE ASSEN.....................................................................................................................................................32
2.A BESCHRIJVING VAN DE PRIORITAIRE ASSEN, ANDERS DAN VOOR TECHNISCHE BIJSTAND.........32
2.A.1 PRIORITAIRE AS ....................................................................32
2.A.2 MOTIVERING VOOR HET VASTSTELLEN VAN EEN PRIORITAIRE AS MET BETREKKING TOT MEER DAN ÉÉN REGIOCATEGORIE,
THEMATISCHE DOELSTELLING OF FONDS (WAAR VAN TOEPASSING) .........................................32
2.A.3 FONDS, REGIOCATEGORIE EN BEREKENINGSGRONDSLAG VOOR STEUN VAN DE UNIE.........................32
2.A.4 INVESTERINGSPRIORITEIT ..............................................................32
2.A.5 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN DIE OVEREENKOMEN MET DE INVESTERINGSPRIORITEIT EN VERWACHTE RESULTATEN...32
2.A.6 IN HET KADER VAN DE INVESTERINGSPRIORITEIT TE ONDERSTEUNEN MAATREGEL (PER INVESTERINGSPRIORITEIT) .36
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden
ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met
inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen,
beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden ...........................36
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties ................................44
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval) ........46
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval) ..................47
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per
regiocategorie .....................................................................48
Investeringsprioriteit .............................................................48
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen
en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en
dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie,
toepassingen voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en
open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van
technologisch en toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie,
geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in
ontsluitingstechnologieën en verspreiding van universeel inzetbare technologieën ...48
2.A.7 SOCIALE INNOVATIE, TRANSNATIONALE SAMENWERKING EN DE BIJDRAGE AAN THEMATISCHE DOELSTELLINGEN 1-7 ..49
2.A.8 PRESTATIEKADER ....................................................................49
2.A.9 CATEGORIEËN STEUNVERLENING...........................................................53
2.A.10 OVERZICHT VAN HET VOORGENOMEN GEBRUIK VAN TECHNISCHE BIJSTAND, INCLUSIEF EVENTUELE MAATREGELEN VOOR
HET VERSTERKEN VAN DE BESTUURLIJKE CAPACITEIT VAN DE AUTORITEITEN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ HET BEHEER EN
BESTUREN VAN DE PROGRAMMA'S EN DE BEGUNSTIGDEN (IN VOORKOMEND GEVAL) (PER PRIORITAIRE AS) .............54
2.A.1 PRIORITAIRE AS ....................................................................55
2.A.2 MOTIVERING VOOR HET VASTSTELLEN VAN EEN PRIORITAIRE AS MET BETREKKING TOT MEER DAN ÉÉN REGIOCATEGORIE,
THEMATISCHE DOELSTELLING OF FONDS (WAAR VAN TOEPASSING) .........................................55
2.A.3 FONDS, REGIOCATEGORIE EN BEREKENINGSGRONDSLAG VOOR STEUN VAN DE UNIE.........................55
2.A.4 INVESTERINGSPRIORITEIT ..............................................................55
2.A.5 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN DIE OVEREENKOMEN MET DE INVESTERINGSPRIORITEIT EN VERWACHTE RESULTATEN...55
2.A.6 IN HET KADER VAN DE INVESTERINGSPRIORITEIT TE ONDERSTEUNEN MAATREGEL (PER INVESTERINGSPRIORITEIT) .59
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden
ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met
inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen,
beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden ...........................59
NL
3
NL
link to page 60 link to page 62 link to page 62 link to page 63 link to page 63 link to page 63 link to page 63 link to page 63 link to page 63 link to page 64 link to page 66 link to page 66 link to page 66 link to page 66 link to page 66 link to page 67 link to page 69 link to page 69 link to page 70 link to page 70 link to page 70 link to page 70 link to page 70 link to page 70 link to page 70 link to page 70 link to page 74 link to page 75 link to page 75 link to page 75 link to page 76 link to page 76 link to page 76 link to page 76 link to page 76 link to page 76 link to page 80 link to page 80 link to page 80 link to page 80 link to page 80 link to page 81 link to page 82 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 84 link to page 86
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties ................................60
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval) ........62
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval) ..................62
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per
regiocategorie .....................................................................63
Investeringsprioriteit .............................................................63
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare
bronnen ............................................................................63
2.A.4 INVESTERINGSPRIORITEIT ..............................................................63
2.A.5 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN DIE OVEREENKOMEN MET DE INVESTERINGSPRIORITEIT EN VERWACHTE RESULTATEN...64
2.A.6 IN HET KADER VAN DE INVESTERINGSPRIORITEIT TE ONDERSTEUNEN MAATREGEL (PER INVESTERINGSPRIORITEIT) .66
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden
ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met
inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen,
beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden ...........................66
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties ................................67
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval) ........69
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval) ..................69
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per
regiocategorie .....................................................................70
Investeringsprioriteit .............................................................70
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van
hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen,
en in de woningbouwsector ..........................................................70
2.A.7 SOCIALE INNOVATIE, TRANSNATIONALE SAMENWERKING EN DE BIJDRAGE AAN THEMATISCHE DOELSTELLINGEN 1-7 ..70
2.A.8 PRESTATIEKADER ....................................................................70
2.A.9 CATEGORIEËN STEUNVERLENING...........................................................74
2.A.10 OVERZICHT VAN HET VOORGENOMEN GEBRUIK VAN TECHNISCHE BIJSTAND, INCLUSIEF EVENTUELE MAATREGELEN VOOR
HET VERSTERKEN VAN DE BESTUURLIJKE CAPACITEIT VAN DE AUTORITEITEN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ HET BEHEER EN
BESTUREN VAN DE PROGRAMMA'S EN DE BEGUNSTIGDEN (IN VOORKOMEND GEVAL) (PER PRIORITAIRE AS) .............75
2.A.1 PRIORITAIRE AS ....................................................................76
2.A.2 MOTIVERING VOOR HET VASTSTELLEN VAN EEN PRIORITAIRE AS MET BETREKKING TOT MEER DAN ÉÉN REGIOCATEGORIE,
THEMATISCHE DOELSTELLING OF FONDS (WAAR VAN TOEPASSING) .........................................76
2.A.3 FONDS, REGIOCATEGORIE EN BEREKENINGSGRONDSLAG VOOR STEUN VAN DE UNIE.........................76
2.A.4 INVESTERINGSPRIORITEIT ..............................................................76
2.A.5 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN DIE OVEREENKOMEN MET DE INVESTERINGSPRIORITEIT EN VERWACHTE RESULTATEN...76
2.A.6 IN HET KADER VAN DE INVESTERINGSPRIORITEIT TE ONDERSTEUNEN MAATREGEL (PER INVESTERINGSPRIORITEIT) .80
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden
ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met
inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen,
beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden ...........................80
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties ................................81
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval) ........82
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval) ..................83
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per
regiocategorie .....................................................................83
Investeringsprioriteit .............................................................83
8b - Het ondersteunen van werkgelegenheidsvriendelijke groei via de ontwikkeling van
het eigen potentieel als onderdeel van een territoriale strategie voor specifieke
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende
economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling
van specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen ................................83
2.A.7 SOCIALE INNOVATIE, TRANSNATIONALE SAMENWERKING EN DE BIJDRAGE AAN THEMATISCHE DOELSTELLINGEN 1-7 ..83
2.A.8 PRESTATIEKADER ....................................................................84
2.A.9 CATEGORIEËN STEUNVERLENING...........................................................86
NL
4
NL
link to page 87 link to page 87 link to page 87 link to page 88 link to page 88 link to page 88 link to page 88 link to page 88 link to page 88 link to page 92 link to page 92 link to page 92 link to page 92 link to page 92 link to page 93 link to page 94 link to page 94 link to page 95 link to page 95 link to page 95 link to page 95 link to page 95 link to page 95 link to page 95 link to page 99 link to page 99 link to page 99 link to page 99 link to page 99 link to page 100 link to page 100 link to page 100 link to page 101 link to page 101 link to page 101 link to page 101 link to page 101 link to page 101 link to page 101 link to page 103 link to page 105 link to page 105 link to page 105 link to page 106 link to page 106 link to page 106 link to page 106 link to page 106 link to page 106 link to page 108 link to page 108 link to page 108 link to page 108 link to page 108 link to page 109
2.A.10 OVERZICHT VAN HET VOORGENOMEN GEBRUIK VAN TECHNISCHE BIJSTAND, INCLUSIEF EVENTUELE MAATREGELEN VOOR
HET VERSTERKEN VAN DE BESTUURLIJKE CAPACITEIT VAN DE AUTORITEITEN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ HET BEHEER EN
BESTUREN VAN DE PROGRAMMA'S EN DE BEGUNSTIGDEN (IN VOORKOMEND GEVAL) (PER PRIORITAIRE AS) .............87
2.A.1 PRIORITAIRE AS ....................................................................88
2.A.2 MOTIVERING VOOR HET VASTSTELLEN VAN EEN PRIORITAIRE AS MET BETREKKING TOT MEER DAN ÉÉN REGIOCATEGORIE,
THEMATISCHE DOELSTELLING OF FONDS (WAAR VAN TOEPASSING) .........................................88
2.A.3 FONDS, REGIOCATEGORIE EN BEREKENINGSGRONDSLAG VOOR STEUN VAN DE UNIE.........................88
2.A.4 INVESTERINGSPRIORITEIT ..............................................................88
2.A.5 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN DIE OVEREENKOMEN MET DE INVESTERINGSPRIORITEIT EN VERWACHTE RESULTATEN...88
2.A.6 IN HET KADER VAN DE INVESTERINGSPRIORITEIT TE ONDERSTEUNEN MAATREGEL (PER INVESTERINGSPRIORITEIT) .92
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden
ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met
inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen,
beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden ...........................92
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties ................................93
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval) ........94
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval) ..................94
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per
regiocategorie .....................................................................95
Investeringsprioriteit .............................................................95
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde
gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden ................................95
2.A.4 INVESTERINGSPRIORITEIT ..............................................................95
2.A.5 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN DIE OVEREENKOMEN MET DE INVESTERINGSPRIORITEIT EN VERWACHTE RESULTATEN...95
2.A.6 IN HET KADER VAN DE INVESTERINGSPRIORITEIT TE ONDERSTEUNEN MAATREGEL (PER INVESTERINGSPRIORITEIT) .99
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden
ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met
inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen,
beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden ...........................99
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties ...............................100
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval) .......100
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval) .................100
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per
regiocategorie ....................................................................101
Investeringsprioriteit ............................................................101
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale
ontwikkeling ......................................................................101
2.A.7 SOCIALE INNOVATIE, TRANSNATIONALE SAMENWERKING EN DE BIJDRAGE AAN THEMATISCHE DOELSTELLINGEN 1-7 .101
2.A.8 PRESTATIEKADER ...................................................................101
2.A.9 CATEGORIEËN STEUNVERLENING..........................................................103
2.A.10 OVERZICHT VAN HET VOORGENOMEN GEBRUIK VAN TECHNISCHE BIJSTAND, INCLUSIEF EVENTUELE MAATREGELEN VOOR
HET VERSTERKEN VAN DE BESTUURLIJKE CAPACITEIT VAN DE AUTORITEITEN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ HET BEHEER EN
BESTUREN VAN DE PROGRAMMA'S EN DE BEGUNSTIGDEN (IN VOORKOMEND GEVAL) (PER PRIORITAIRE AS) ............105
2.B. BESCHRIJVING VAN DE PRIORITAIRE ASSEN VOOR TECHNISCHE BIJSTAND..................................106
2.B.1 PRIORITAIRE AS ...................................................................106
2.B.2 MOTIVERING VOOR DE VASTSTELLING VAN EEN PRIORITAIRE AS DIE MEER DAN ÉÉN REGIOCATEGORIE BETREFT (WAAR
VAN TOEPASSING) ........................................................................106
2.B.3 FONDS EN REGIOCATEGORIE ............................................................106
2.B.4 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN EN VERWACHTE RESULTATEN .......................................106
2.B.5 RESULTAATINDICATOREN ..............................................................108
2.B.6 TE ONDERSTEUNEN ACTIES EN DE VERWACHTE BIJDRAGE DAARVAN AAN DE VERWEZENLIJKING VAN DE SPECIFIEKE
DOELSTELLINGEN (PER PRIORITAIRE AS) ........................................................108
2.B.6.1. Een beschrijving van de te ondersteunen maatregelen en hun verwachte
bijdrage aan de specifieke doelstellingen .........................................108
2.B.6.2 Outputindicatoren die naar verwachting aan de resultaten bijdragen ........109
NL
5
NL
link to page 110 link to page 111 link to page 111 link to page 111 link to page 111 link to page 111 link to page 111 link to page 111 link to page 111 link to page 112 link to page 112 link to page 113 link to page 114 link to page 115 link to page 117 link to page 117 link to page 117 link to page 117 link to page 117 link to page 117 link to page 118 link to page 118 link to page 118 link to page 118 link to page 118 link to page 118 link to page 118 link to page 118 link to page 120 link to page 120 link to page 120 link to page 121 link to page 121 link to page 121 link to page 121 link to page 121 link to page 121 link to page 121 link to page 126 link to page 126 link to page 126 link to page 127 link to page 127 link to page 133 link to page 133 link to page 133 link to page 164 link to page 164 link to page 165
2.A.7 CATEGORIEËN STEUNVERLENING (PER PRIORITAIRE AS) ........................................110
3. FINANCIERINGSPLAN ................................................................................................................................................111
3.1 FINANCIËLE TOEWIJZING UIT ELK FONDS EN DE BEDRAGEN VOOR DE PRESTATIERESERVE ....................111
3.2. TOTAAL FINANCIEEL KREDIET PER FONDS EN NATIONALE MEDEFINANCIERING (EUR)......................111
TABEL 18A: FINANCIERINGSPLAN .............................................................111
(2) DIT PERCENTAGE MAG WORDEN AFGEROND OP HET DICHTSTBIJLIGGENDE GEHELE GETAL IN DE TABEL. HET VOOR
TERUGBETALINGEN GEBRUIKTE EXACTE PERCENTAGE IS DE VERHOUDING (F). ................................111
TABEL 18C: UITSPLITSING VAN HET FINANCIERINGSPLAN PER PRIORITAIRE AS, FONDS, REGIOCATEGORIE EN THEMATISCHE
DOELSTELLING ...........................................................................111
TABEL 19: INDICATIEF BEDRAG VAN DE STEUN DAT VOOR DOELSTELLINGEN OP HET GEBIED VAN KLIMAATVERANDERING MOET
WORDEN GEBRUIKT ........................................................................112
4. GEÏNTEGREERDE AANPAK VAN TERRITORIALE ONTWIKKELING ..........................................................113
4.1 VANUIT DE GEMEENSCHAP GELEIDE LOKALE ONTWIKKELING (IN VOORKOMEND GEVAL) .......................114
4.2 GEÏNTEGREERDE ACTIES VOOR DUURZAME STADSONTWIKKELING (IN VOORKOMEND GEVAL) .....................115
4.3 GEÏNTEGREERDE TERRITORIALE INVESTERINGEN (IN VOORKOMEND GEVAL) ..............................117
4.4 DE REGELINGEN VOOR INTERREGIONALE EN TRANSNATIONALE ACTIES BINNEN DE OPERATIONELE PROGRAMMA'S WAARVAN DE
BEGUNSTIGDEN IN TEN MINSTE ÉÉN ANDERE LIDSTAAT GEVESTIGD ZIJN; (IN VOORKOMEND GEVAL).................117
4.5 BIJDRAGE AAN DE GEPLANDE MAATREGELEN OP GROND VAN HET PROGRAMMA VOOR MACROREGIONALE EN
ZEEGEBIEDSTRATEGIEËN, AFHANKELIJK VAN DE BEHOEFTEN VAN HET PROGRAMMAGEBIED, ZOALS AANGEGEVEN DOOR DE LIDSTAAT
(IN VOORKOMEND GEVAL) ...................................................................117
5. SPECIFIEKE BEHOEFTEN VAN DE GEOGRAFISCHE GEBIEDEN DIE HET HARDST DOOR ARMOEDE
WORDEN GETROFFEN OF DOELGROEPEN DIE HET GROOTSTE RISICO LOPEN OP DISCRIMINATIE
OF SOCIALE UITSLUITING ...........................................................................................................................................118
5.1 GEOGRAFISCHE GEBIEDEN DIE HET HARDST DOOR ARMOEDE WORDEN GETROFFEN/DOELGROEPEN DIE HET GROOTSTE RISICO
LOPEN OP DISCRIMINATIE OF SOCIALE UITSLUITING ................................................118
5.2 STRATEGIE VOOR DE AANPAK VAN DE SPECIFIEKE BEHOEFTEN VAN DE GEOGRAFISCHE GEBIEDEN DIE HET HARDST DOOR
ARMOEDE WORDEN GETROFFEN/DOELGROEPEN DIE HET GROOTSTE RISICO LOPEN OP DISCRIMINATIE OF SOCIALE UITSLUITING,
EN, INDIEN RELEVANT, DE BIJDRAGE AAN DE IN DE PARTNERSCHAPSOVEREENKOMST VASTGESTELDE GEÏNTEGREERDE AANPAK 118
6. SPECIFICIEKE BEHOEFTEN VAN DE GEOGRAFISCHE GEBIEDEN DIE KAMPEN MET ERNSTIGE EN
PERMANENTE NATUURLIJKE OF DEMOGRAFISCHE BELEMMERINGEN (IN VOORKOMEND GEVAL)
................................................................................................................................................................................................120
7. AUTORITEITEN EN INSTANTIES DIE VERANTWOORDELIJK ZIJN VOOR BEHEER, CONTROLE EN
AUDIT, EN DE ROL VAN DE RELEVANTE PARTNERS ..........................................................................................121
7.1 RELEVANTE AUTORITEITEN EN INSTANTIES....................................................121
7.2 BETROKKENHEID VAN DE RELEVANTE PARTNERS .................................................121
7.2.1 Maatregelen die zijn genomen om de relevante partners te betrekken bij de
voorbereiding van het operationele programma en de rol van deze partners bij de
uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van het programma .................121
7.2.2. Globale subsidies (voor de ESF, indien van toepassing) .....................126
7.2.3 Toewijzing van een bedrag voor capaciteitsopbouw (voor de ESF, indien van
toepassing) .......................................................................126
8. COÖRDINATIE TUSSEN DE FONDSEN, HET ELFPO, HET EFMZV EN ANDERE
FINANCIERINGSINSTRUMENTEN VAN DE UNIE EN DE LIDSTATEN, EN MET DE EIB ..............................127
9. EX-ANTEVOORWAARDEN.........................................................................................................................................133
9.1 EX-ANTEVOORWAARDEN ..................................................................133
TABEL 24: TOEPASSELIJKE VOORAFGAANDE VOORWAARDEN EN BEOORDELING OF ERAAN WORDT VOLDAAN...............133
9.2 BESCHRIJVING VAN DE MAATREGELEN OM AAN EX-ANTEVOORWAARDEN TE VOLDOEN, VERANTWOORDELIJKE INSTANTIES EN
TIJDSCHEMA ............................................................................164
10. VERMINDERING VAN DE ADMINISTRATIEVE LASTEN VOOR BEGUNSTIGDEN..................................165
NL
6
NL
link to page 167 link to page 167 link to page 168 link to page 170 link to page 171 link to page 171 link to page 171 link to page 171 link to page 176 link to page 176 link to page 176 link to page 177
11. HORIZONTALE BEGINSELEN ................................................................................................................................167
11.1 DUURZAME ONTWIKKELING...............................................................167
11.2 GELIJKE KANSEN EN NON-DISCRIMINATIE ...................................................168
11.3 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN ......................................................170
12. AFZONDERLIJKE ELEMENTEN.............................................................................................................................171
12.1 GROTE PROJECTEN DIE TIJDENS DE PROGRAMMERINGSPERIODE UITGEVOERD MOETEN WORDEN ..................171
12.2 PRESTATIEKADER VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA ...........................................171
12.3 BIJ DE VOORBEREIDING VAN HET PROGRAMMA BETROKKEN PARTNERS ..................................171
DOCUMENTEN ............................................................................176
BIJ DE UITVOERINGSVERORDENING VAN DE COMMISSIE TOT VASTLEGGING VAN HET MODEL VAN HET PROGRAMMA INGEDIENDE
BIJLAGEN ..............................................................................176
RECENTSTE VALIDATIERESULTATEN .............................................................177
NL
7
NL
1. STRATEGIE VOOR DE BIJDRAGE VAN DE OPERATIONELE
PROGRAMMA'S AAN DE EU-STRATEGIE VOOR SLIMME, DUURZAME EN
INCLUSIEVE GROEI EN DE VERWEZENLIJKING VAN ECONOMISCHE,
SOCIALE EN TERRITORIALE SAMENHANG
1.1 Strategie voor de bijdrage van de operationele programma's aan de EU-
strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en de verwezenlijking van
economische, sociale en territoriale samenhang
1.1.1 Beschrijving van de strategie van het programma om bij te dragen aan de levering
van de EU-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en voor het
verwezenlijken van de economische, sociale en territoriale samenhang.
SECTIE 1: strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de EU
strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en het bereiken van economische,
sociale en territoriale COHESIE
1.1 Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de EU strategie
voor slimme, duurzame en inclusieve groei en het bereiken van economische, sociale en
territoriale cohesie
1.1.1 Beschrijving van Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma
aan de EU strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en het bereiken van
economische, sociale en territoriale cohesie
PARTNERSCHAPPEN VOOR SLIMME, DUURZAME EN INCLUSIEVE
GROEI
I INLEIDING
Het Operationeel Programma Kansen voor West 2007-2013 staat in het teken van
“Landsdeel West terug naar de top”. Deze doelstelling is gericht op de aansluiting van
West-Nederland[1] bij de top 5 van de grootstedelijke Europese regio’s. Dit doel leek in
eerste instantie bereikt, maar recente vergelijkingen laten zien dat de regio opnieuw de
aansluiting met de Europese topregio’s lijkt te missen. Niet alleen in groei, BRP en
werkgelegenheid (Randstadmonitor 2012, TNO, Delft, december 2012) maar ook op het
gebied van private investeringen in R&D en energie-efficiëntie en de toepassing van
hernieuwbare energiebronnen (landenspecifieke aanbevelingen 2013 en Eurostat
regionale verbijzondering) blijft West-Nederland ondanks de inspanningen achter.
NL
8
NL
Een tweede belangrijk element van Kansen voor West is het partnerschap tussen de vier
provincies en de vier grote steden in de uitvoering van het programma. Deze
samenwerking is bijzonder gezien de verschillende economische deelregio’s in West-
Nederland en de verschillende bevoegdheden van de partners. Voor de uitvoering van het
EFRO-programma en de uitdagingen die daarin zijn vormgegeven, heeft dit partnerschap
zich de afgelopen jaren bewezen als een sterke basis om de uitdaging aan te gaan.
Groot verschil tussen de twee programmaperiodes is het beschikbare budget. De
beschikbare middelen voor de periode 2014-2020 zijn onvoldoende om de
oorspronkelijke ambities en brede inzet van de partners waar te maken.
II INZET KANSEN VOOR WEST II
De uitdaging is om in samenwerking met de sociale, economische en publieke partners in
aansluiting op rijks- en decentrale initiatieven een extra impuls te creëren waarbij de
Europese middelen een duidelijke toegevoegde waarde bieden en bijdragen aan de
realisatie van de Europa 2020 doelen. De nadruk zal daarbij liggen op
bedrijfsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling, toepassing van hernieuwbare
energiebronnen en investeringen in energie-efficiëntie. Specifieke uitdagingen doen zich
in de vier grote steden voor, waar delen van de stad de aansluiting op de huidige
economische ontwikkelingen dreigen te missen en een economische en sociale
tweedeling dreigt te ontstaan. Deze grote uitdagingen sluiten naadloos aan bij de door de
Europese Commissie voorgestelde 80% concentratie op de thematische doelstellingen
Innovatie, Koolstofarme economie, en de inzet van tenminste 5% van de nationale EFRO
middelen op geïntegreerde duurzame stedelijke ontwikkeling.
III INZET OP INNOVATIE
III.0 Introductie
Uit o.a. de Randstad Monitor 2012 wordt duidelijk dat West-Nederland in vergelijking
met andere grootstedelijke regio’s in Europa te weinig innoveert. De uitgaven aan R&D
als percentage van het bruto regionaal product (BRP) zijn gedaald naar 1,83%, waar het
gemiddelde van andere Europese stedelijke regio’s zoals Kopenhagen, München,
Stockholm, Berlijn, Wenen en Parijs bijna 40% hoger ligt. Het aandeel hoogwaardige
industriële werkgelegenheid in West-Nederland is met 4% (2011) laag en ligt achter op
het Europese grootstedelijke gemiddelde van 10,5%. Ook het aandeel kennisintensieve
diensten blijft achter op het Europese grootstedelijke gemiddelde (5,2 vs 6%) en daalt
bovendien.
Daar staat tegenover dat West-Nederland beschikt over een excellente wetenschappelijke
R&D infrastructuur. Verschillende onderzoeken en rapporten[2] geven aan dat het
innovatieklimaat van West-Nederland behoort tot de top van Europa in de kwaliteit van
fundamenteel onderzoek (bijvoorbeeld in de medische sector), publieke investeringen in
R&D, onderzoeksexcellentie en inkomsten uit licenties en patenten, met name ICT en
veiligheid.[3]
NL
9
NL
De Regional Innovation Scoreboard 2012 onderschrijft dit beeld door de vier provincies
in West-Nederland in de hoogste categorieën van innovation performance te plaatsen.
Deze goede resultaten worden mede mogelijk gemaakt door de uitzonderlijke dichtheid
aan kennisinstellingen, met zeven universiteiten, 18 hogescholen en een nog groter aantal
specifieke kennisinstellingen.
III.1 Slimme Specialisatie Strategie (RIS3)
De achterblijvende bedrijfsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling resulteren in
West-Nederland in een lage innovatiesnelheid en een achterblijvende valorisatie van
kennis in nieuwe producten en diensten. Het nationale topsectorenbeleid beoogt door de
concentratie op negen bedrijfssectoren die grote mogelijkheden bieden voor innovatie en
internationale groei de doelstellingen uit de Europa 2020 strategie te bereiken. De
verschillende deelregio’s en provincies in West-Nederland hebben voor de uitvoering
van dit beleid hun eigen regionale visies opgesteld[4]. Deze visies zijn bijeengebracht in
de slimme specialisatie strategie (RIS3) van West-Nederland en vormen de basis voor de
keuzes in dit programma Kansen voor West II.
Ondanks deze regionale verbijzondering blijft het topsectorenbeleid een nationaal beleid
met nationale instrumenten die sectoraal via nationale topteams worden ingezet.
Alhoewel de 9 topsectoren zeer geconcentreerd in West-Nederland zijn, gaat het maar
om een klein deel (ongeveer 20%) van regionale economie[5]. In De RIS3 wordt dan ook
ingezet op het verbinden van de verschillende initiatieven met de regionale economie en
kennisinstellingen.
De uitdaging waar West-Nederland voor staat is de groei te versterken in de
kennisgebieden en sectoren waarin de bedrijven in West-Nederland in kunnen uitblinken.
De belangrijkste knelpunten die West-Nederland ondervindt bij het bereiken van deze
ambitie zijn:
Beperkt aandeel van private R&D in de totale R&D investeringen.
Achterblijvende verduurzaming van de economie.
Gebrekkige kennisvalorisatie[6].
De RIS3 staat verder in het teken van het bieden van innovatieve oplossingen voor
maatschappelijke uitdagingen en behoeften. Die behoeften hebben in toenemende mate
een samengesteld karakter, dat onder meer tot uiting komt in energie en wonen, voeding
en gezondheid, werk en gezondheid, en transport en energie. Dat vraagt van bedrijven en
kennisinstellingen in toenemende mate dat over de grenzen van de eigen sector wordt
heengekeken en – gewerkt. Meer en meer zullen de oplossingen voor de samengestelde
behoeften moeten worden ontwikkeld via verbindingen tussen technologieën en sectoren.
Dit wordt bevestigd door een aantal adviezen aan de teams voor de topsectoren[7], maar
ook door internationale trends[8].
NL
10
NL
Met het EFRO programma Kansen voor West II wordt een extra impuls gegeven aan
deze inzet door in aanvulling op het nationale beleid in te zetten op de cross overs tussen
de topsectoren. Het inzetten op valorisatie en het benutten van kansen van de mogelijke
cross-overs bieden, staat centraal. Dit vergt een open benadering, waarbij vraaggericht
“Neue Kombinationen” kunnen ontstaan[9].
(Radicale) cross-over innovaties kunnen ontstaan door technologieën of benaderingen
vanuit een sector op een creatieve wijze toe te passen in een andere sector, voor nieuwe
of verbetering van bestaande processen of producten. Dit kan meerdere vormen
aannemen zoals patenten, specifieke kennis, een bepaalde technologie of principe, of hele
businessmodellen. Innovaties die een grote bijdrage leveren aan maatschappelijke
opgaven en economische groei zijn van te voren niet te voorspellen. In de valorisatiefase
kan de samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven uit verschillende disciplines
en sectoren zorgen voor nieuwe oplossingsrichtingen zoals gaming in de
gezondheidszorg of satellietdata voor precisielandbouw. Maar radicale innovaties kunnen
ook binnen één sector ontstaan met behulp van verschillende technologieën zoals de
Ipad. Binnen het Operationeel Programma richten we ons op deze beide type innovaties.
In figuur 1 (zie bijlage Figuren) zijn voorbeelden gegeven van kansrijke niches en
thema’s waar West-Nederland daadwerkelijk een comparatief voordeel kan behalen in
beeld gebracht.
Voor deze innovaties is een goede aansluiting bij de excellente onderzoeksinfrastructuur
nodig. Uit diverse rapporten blijkt echter dat deze onvoldoende wordt gedeeld en
suboptimaal wordt benut. Ook is de toegang tot deze infrastructuur voor bedrijven (m.n.
het MKB) onvoldoende. Er is een tekort aan capaciteit bij kennisinstellingen om
projecten met het bedrijfsleven uit te voeren en prikkels ontbreken bij de
eigenaar/exploitant om het open acces aspect van R&D infrastructuur te optimaliseren en
de samenwerking met bedrijfsleven en andere kennisinstellingen te bevorderen.
Hetzelfde geldt voor kleinschalige onderzoekinfrastructuur zoals 3D-scanners en niet-
technische infrastructuur.
Uit de valorisatieagenda 2009-2013 blijkt verder dat een aantal knelpunten voor
valorisatie door het MKB bestaan. Voor het grote aantal innoverende MKB bedrijven in
West-Nederland zijn met name relevant:
Onvoldoende samenwerking en netwerken tussen de stakeholders (vooral MKB
en kennisinstellingen).
Onvoldoende durfkapitaal beschikbaar voor ‘early stage’ en voor ‘proof of
concept’ projecten.
Onvoldoende stimulering van ondernemerschap en nieuwe bedrijvigheid binnen
kennisinstellingen en onvoldoende ondersteuning voor- en ambitie van jonge startende
bedrijven voor ontwikkeling en doorgroei. Sinds het vaststellen van de valorisatieagenda
zijn de nodige subsidies verstrekt (ongeveer € 50 miljoen) om partnerschappen tussen
bedrijven en kennisinstellingen te stimuleren. Het percentage van technologisch
NL
11
NL
innoverende bedrijven dat heeft samengewerkt met hoger onderwijsinstellingen is
daarmee gestegen tot 11% in 2012 (was 8% in 2010). Voor publieke
onderzoeksinstellingen is dit percentage gestegen van 7 tot 8%[10]. Daarnaast heeft het
Rijk vooral afspraken gemaakt met de VSNU en de HBO-raad om in 2015 valorisatie in
de organisaties verankerd te hebben. Dat wordt middels de prestatieafspraken tussen
minister van OC&W en de individuele universiteiten en hogescholen vastgelegd. Tevens
wordt een monitor ontwikkeld die hierin inzicht moet bieden. Vanaf 2016 dient minimaal
2,5% van de publieke onderzoeksmiddelen worden ingezet voor valorisatie. De
valorisatieagenda’s van de verschillende kennisinstellingen (vela van recente datum)
zetten nu naast onderwijs en onderzoek serieus in op valorisatie. Deze agenda’s hebben
veelal een looptijd tot 2020 en lopen daarmee parallel aan dit operationeel programma.
III.2 Focus op het MKB
In de komende jaren zal groei van toegevoegde waarde en werkgelegenheid vooral
moeten komen van het MKB. Van de ruim 1,2 miljoen MKB-ondernemingen zorgt het
MKB in West voor 49% van de nationale MKB toegevoegde waarde[11]. Het gaat dan
niet alleen om een groot aantal ondernemingen maar bovendien om een grote diversiteit.
Ondanks deze diversiteit lopen de MKB ondernemingen in West-Nederland qua
innovatie fors achter ten opzichte van de rest van de EU. Slechts 70% van hen innoveert
‘in house’ waar het EU gemiddelde op 87% ligt. Slechts de 5% koplopers in het MKB
innoveert systematisch en maakt gebruik van de aanwezige kennis. De 40% van het
MKB dat daarop aansluit bestaat uit ontwikkelaars en toepassers en heeft een grote
innovatiepotentie. Het ontbreekt echter aan voldoende samenwerking met
kennisinstellingen, geformaliseerde netwerken, en een heldere informatiestructuur.
Het aandeel van kleine bedrijven in de totale R&D-uitgaven nam in de afgelopen tien
jaar wel sterk toe (van 19% in 2000 naar 28% in 2009), ook maakt het MKB steeds meer
gebruik van de WBSO (fiscaal voordeel R&D-activiteiten). Deze cijfers (o.a. van
Syntens, 2012) tonen aan dat het MKB van toenemend belang is voor innovatie.
De focus van het programma ligt dan ook op innovatie in het MKB: bedrijven die in
samenwerking met andere partijen (grootbedrijf, kennisinstellingen of andere MKB-ers)
zich richten op de ontwikkeling van nieuwe producten of diensten. Door de sterke link
met het topsectorenbeleid gaat het hier niet om een generieke MKB inzet, maar om een
focus op de innovatieve activiteiten van het MKB dat bijdraagt aan de realisatie van de
doelstellingen van de slimme specialisatie strategie binnen West-Nederland. De ambitie
van het programma is daarmee de verbreding en verdieping van innovatie in het MKB.
Door zich te richten op het MKB als belangrijke (maar overigens niet enige) doelgroep
draagt het programma bij aan een verbeterd innovatieklimaat in West-Nederland.
III.3 Innovatiedoelstellingen
NL
12
NL
Om deze knelpunten op te lossen zijn grote (nationale) investeringen nodig. Voor West-
Nederland wordt gekozen voor inzet op 2 specifieke doelstellingen die bijdragen aan
versterking van het regionale innovatieklimaat:
1. Valorisatie: het vergroten van het aandeel (met name internationaal vermarktbare)
innovatieve producten en diensten in de totale omzet bij bedrijven.
2. Investeringsvermogen: verbeterde toegang tot een verhoogd aanbod van
financiering voor innovatie in het MKB in de RIS3 sectoren.
III.3a Valorisatie
Vanwege cultuurverschillen, onbekendheid en aanwezige drempels is de samenwerking
tussen (MKB-) bedrijven en kennisinstellingen suboptimaal. Ook is het huidige
valorisatiebeleid vooral gericht op spin-off bedrijvigheid vanuit kennisinstellingen en
veelal niet op valorisatie door het bestaand MKB. Om het innovatiepotentieel van het
MKB beter te benutten en een innovatiesprong te laten maken en producten op de markt
te brengen zijn aanvullende beleidsinstrumenten nodig. Daarbij gaat het om het
gezamenlijk met de eindgebruiker ontwikkelen en testen van innovaties, waarbij
wisselende flexibele netwerken en clusters, en vooral het vermogen van de MKBer om
zijn organisatie zo in te richten dat de stap naar samenwerking met andere bedrijven en
kennisinstellingen wordt versneld.
De valorisatiestimulering kent vraag en aanbod. De vraag naar kennis dient te worden
versterkt via vraagarticulatie en organiserend vermogen van bedrijven (bijvoorbeeld via
het topsectorenbeleid). Aan de aanbodkant spelen vooral de spin-offs van
kennisinstellingen en de onderzoekers een rol[12].
III.3.b Verbeteren van toegang tot een verhoogd aanbod van financiering voor
innovatie in het MKB in de RIS3 sectoren
Uit de verschillende rapporten en uit gesprekken ter voorbereiding van de RIS3-strategie
met overheden, bedrijven en kennisinstellingen is als één van de belangrijke knelpunten
voor innovatie de beschikbaarheid van kapitaal bij (doorgroeiende) MKB-ers genoemd
en de toegang hiertoe.
Onderzoek naar de financiering bij innovatie en groei in het MKB in West-
Nederland[13] onderschrijft dit beeld. Ondanks de bestaande instrumenten vanuit o.a. het
rijk en de private sector is er een groot tekort aan kapitaal voor zowel jonge als bestaande
MKB bedrijven, hoewel er verschillen per sector bestaan. De financieringsproblemen
blijken het grootst in de ‘vallei des doods’, waarin de proof-of-concept en de valorisatie
van de innovatie doorlopen worden.
Figuur 2: Financiering van innovatie en groei in het MKB. Zie bijlage: Figuren.
NL
13
NL
Een belangrijk fase bij innovatie is de fase waarin een idee omgezet moet worden in een
concreet product of dienst. Dit wordt ook wel de Proof of concept fase (de eerste fase van
innovatie) genoemd. Door veranderingen in de markt waaronder de kredietcrisis trekken
private investeerders zich hier terug en door veranderingen in het
overheidsinstrumentarium is de hoeveelheid publiek geld die voor innovatiestimulering
in deze vroege fase beschikbaar is ook kleiner geworden.
Zowel het aanbod van kapitaal als de toegang tot kapitaal vormen een knelpunt. Ten
aanzien van het laatste punt gaat het om a) transparantie en voorlichting en b)
investment-readiness (o.a. kwaliteit van businessplannen). De kredietcrisis en
ontwikkelingen in de bancaire sector beïnvloeden de kapitaalverschaffing aan het
bedrijfsleven. Het financieringsknelpunt manifesteert zich vooral in het MKB, met name
bij het kleinbedrijf én startende, innovatieve én snelgroeiende bedrijven[14]. Ondanks het
grote innovatiepotentieel heeft het MKB - in tegenstelling tot het grootbedrijf - meer
moeite met financiering van innovatietrajecten. Daarom is de inzet van het OP Kansen
voor West II gericht op de het vergroten van het investeringsvermogen van het MKB
door het beschikbaar stellen van kapitaal. De overheid kan een belangrijke rol spelen om
te ondersteunen bij de fase tot de marktintroductie, hierbij kan kapitaal van de overheid
als hefboom werken voor private investeringen in latere fases.
III.4 Aansluiting EU2020, RIS3 en EC landenaanbevelingen
In de EU2020 strategie is het bedrijfsleven, en met name het MKB, als belangrijke
doelgroep voor de realisatie van de EU2020-doelstellingen genoemd. Het kerninitiatief
"Industriebeleid in een tijd van mondialisering" moet het ondernemingsklimaat
verbeteren, met name voor het MKB, en zorgen voor een sterke en duurzame industriële
basis. Dit kan o.a. worden ondersteund via de bevordering van clusters, een betere
toegang tot financiering en de bevordering van de internationalisering van het MKB. Het
kerninitiatief “innovatie-unie” gaat in op het verbeteren van de randvoorwaarden voor
bedrijven die willen innoveren (o.a. de toegang van MKB tot intellectuele-
eigendomsbescherming verbeteren, de toegang tot kapitaal verbeteren en meer
gebruikmaken van de vraagzijde, bv. door middel van overheidsopdrachten en slimme
regelgeving). De doelstellingen van het OP Kansen voor West II sluiten hier direct op
aan.
In de RIS3 komt valorisatie naar voren als een horizontaal thema dat van belang is voor
alle topsectoren. De nadruk ligt hierbij op publiek-private samenwerking via bijvoorbeeld
living labs tussen de werelden van onderzoek, onderwijs, bedrijfsleven en
maatschappelijke sectoren om zodoende kennis en creativiteit beter te benutten en vooral
te vermarkten. Hierbij wordt valorisatie bevorderd door vanuit de ondernemerskant in te
spelen op publieke behoeften die aangrijpen op de grote maatschappelijke uitdagingen.
In de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissie is eveneens de uptake
van innovaties door en het concurrentievermogen van het MKB als speerpunt benoemd.
De laatste jaren zijn deze landenspecifieke aanbevelingen ook gericht op het stimuleren
van private R&D investeringen en meer samenwerking tussen kennisinstellingen en
bedrijfsleven teneinde meer kennis naar kassa te geleiden. Voor West-Nederland geldt dit
NL
14
NL
nog een fractie sterker dan de meeste overige landsdelen, omdat vergelijkbaar met
Noord-Nederland het gat tussen wetenschap en private R&D achterblijft bij Oost en
vooral Zuid-Nederland[15]. De gekozen inzet op innovatie is additioneel aan nationaal en
regionaal beleid.
Het huidige regionale innovatiebeleid[16] richt zich vooral op stimulering van (vaak
lokaal) werkende clusters. Met de EFRO “valorisatie”-focus kunnen de partners binnen
West additioneel hieraan verbindingen leggen met clusters uit een andere regio
(landsdeel/land via cross-overs). Met de EFRO “investeringsvermogen MKB”- focus
kunnen hiaten in de huidige kapitaalverschaffing (zowel regionaal als nationaal) voor
innovaties in het MKB worden ingevuld.
IV INZET OP KOOLSTOFARME ECONOMIE
IV.0 Introductie
Fossiele grondstoffen zijn schaars en veroorzaken CO2 uitstoot. De problemen die dat
economisch, ecologisch en maatschappelijk oplevert vragen om alternatieven. Specifiek
voor West-Nederland, gezien de hoge bevolkingsdichtheid en de grote concentratie van
economische activiteiten, is het terugdringen van de uitstoot van CO2 voor West-
Nederland een belangrijke opgave voor de komende jaren[17]. Hierbij spelen energie-
efficiency, de ontwikkeling van een biobased economy en het bevorderen van
hernieuwbare energie een vooraanstaande rol.
Nederland is sterk in innovatie op het gebied van schone en duurzame technieken en
innovaties en pilots voor nieuwe vormen van hernieuwbare energie, zoals
getijdenstroom, kassenwarmte, koude-warmte netwerken, bio based en aardwarmte. Voor
energie-efficiency is de situatie vergelijkbaar. West-Nederland kent daarvoor
verschillende gespecialiseerde kennisinstellingen die veel kennis hebben op dit terrein.
De grote uitdaging is om met de opgedane kennis daadwerkelijk een slag te maken
richting een slimme uitrol. Hiermee wordt ingezet op het integraal samen brengen van
vraagbundeling, financiering, aanbod en uitvoering en exploitatie, zodanig dat er
repeteerbaarheid en opschaalbaarheid mogelijk wordt en de markt zelfstandig een verdere
groei mogelijk maakt. Van de 27 lidstaten stond Nederland in 2010 op een 24e plaats als
het gaat om het percentage renewables in de totale energiemix. Waar het Europese doel
20% renewables in 2020 is, moet Nederland 14% halen terwijl dat in 2010 minder dan
4% was. De ervaringen met energie efficiëntie worden onvoldoende toegepast in de
bestaande bouw terwijl daar een jaarlijkse refrofit opgave van 3% ligt. Inmiddels voorziet
het Energieakkoord van het Kabinet voor een belangrijk deel in de noodzakelijke
financiering van de gewenste noodzakelijke uitrol en garandeert daarmee de
mogelijkheden voor een brede uitrol.
IV.1 Focus op slimme uitrol
NL
15
NL
Slimme uitrol slaat een brug tussen enerzijds de kleinschalige vraag en behoefte van
eindgebruikers en anderzijds grote investeringen en risico’s zodanig dat de markt
zelfstandig kan doorgroeien. Doel van de inzet is om additioneel aan de ontwikkelingen
in de topsectoren en het energieakkoord de noodzakelijke versnelling in de uitvoering te
realiseren d.m.v. lokale partnerschappen en schaalgrootte waar de omstandigheden in
West het meest kansrijk voor zijn.
West-Nederland heeft, net als de rest van Nederland, te maken met een zeer beperkte
toepassing van hernieuwbare energiebronnen en achterblijvende investeringen in energie-
efficiëntie. Daar staat tegenover dat de verstedelijking en economische concentratie een
groot potentieel biedt. Ook specifiek voor delen van West-Nederland is de combinatie
tussen hoge bevolkingsdichtheid en de concentratie van economische activiteiten, welke
intensiteit nergens anders in de EU is terug te vinden. Dat biedt in aanvulling op de meer
sectorale oriëntatie van het Energieakkoord goede mogelijkheden voor synergie tussen
geografisch nabijgelegen sectoren (energieproductie, transport, (glas)tuinbouw, industrie,
gebouwde omgeving) en cross-overs tussen deze sectoren. Naast het zeer grote
aanwezige potentieel voor restwarmte in onder meer de regio Rotterdam en
Amsterdam[18] heeft bodemonderzoek uitgewezen dat de zandsteenlaag op een diepte
van 1500 tot 2500 meter warm water bevat van circa 55 tot 90 graden, en zo goede
kostenefficiënte mogelijkheden biedt voor aardwarmte toepassingen, met name in Zuid-
Holland. Voor de andere provincies die onvoldoende kunnen profiteren van rest- en
aardwarmte zal een mix van maatregelen nodig zijn om de noodzakelijke verduurzaming
in de energie- en warmtevoorziening te realiseren. De uitrol strandt vooral op
financieringsproblemen door een te laag schaalniveau en gebrek aan vraagbundeling,
hetgeen zijn oorzaak vindt in het achterblijven van partnerschappen en samenwerking
tussen de ketens (zowel organisatorisch als financieel). Ondanks dat het vaak gaat het om
relatief kleine bedragen op grote projecten komen door het conservatieve beleid van
financiële instellingen, een gebrek aan middelen, en het risicomijdende gedrag van
gemeenten, de noodzakelijke leningen en garanties niet beschikbaar. Bij andere grote
partijen zoals energiemaatschappijen en woningbouwcorporaties heerst er grote
onzekerheid of er wel rendabele business cases zijn. Als deze belemmeringen worden
weggenomen staat niets een slimme uitrol in de weg.
In Nederland is er nauwelijks ervaring met vraagbundeling. Anders dan in andere EU
landen zijn projecten voornamelijk vanuit de overheid gefinancierd door allerlei fondsen.
Voor deze grootschalige opgaven ontbreekt het West-Nederland aan publieke middelen.
Daar staat tegenover dat er aanzienlijke middelen beschikbaar komen uit het nationale
Energieakkoord.
IV.2 Doelstellingen Koolstofarme Economie
De vier provincies en vier grote gemeenten in West-Nederland hebben verschillende,
veelal meerjarige beleidsvisies en uitvoeringsstrategieën om de doelen van energie-
efficiency en de toepassing van hernieuwbare energie op lokale of regionale schaal te
realiseren. De provincies richten zich daarbij primair op de toepassing van windenergie,
warmte, biomassa en zonne-energie[19], het opnemen van energievraagstukken en
duurzaamheid als integraal onderdeel van het provinciale beleid. Ook de steden stellen de
integrale opgave centraal. Daarnaast worden er specifieke energieprogramma’s
NL
16
NL
uitgevoerd gericht op specifieke thema’s als renovatie bestaande bouw, bedrijvigheid en
mobiliteit.
Dit leidt tot de volgende specifieke doelen waarop een extra impuls voor slimme uitrol
noodzakelijk is:
1. Duurzame energieopwekking/toepassing.
2. Energiebesparing en opwekking duurzame energie in de bestaande bouw.
IV.2a Duurzame energieopwekking/toepassing
Een andere vorm van hernieuwbare energie zijn de natuurlijke bronnen, zoals
windenergie, koude vanuit stromende rivieren, lokale vormen van energieopwekking
zoals zonne-energie en biomassa. Daarnaast beschikt de regio (met name Zuid-Holland
en de regio IJmond-Amsterdam) over enkele industriële complexen die leverancier
(kunnen) zijn van restwarmte. In het stedelijke deel van het West-Nederland, aangevuld
met een aantal glastuinbouwgebieden, is er groot potentieel voor uitbreiding en
verduurzaming van al bestaande warmtenetten en het aanleggen van nieuwe lokale
warmtenetten, op basis van benutting van restwarmte en winning van aardwarmte en
buffering van warmte en/of koude in de ondergrond. De overige provincies zijn voor een
rendabele duurzame energievoorziening vooral afhankelijk van een mix van
energiemaatregelen gericht op zonne- en windenergie, en warmtekrachtinstallaties op
groengas of biomassa. De hiermee te realiseren transitie leidt tot een belangrijke
verlaging van CO2 emissies.
Aanvullend aan de grote investeringen in de opwekking en toepassing van duurzame
energie in het kader van het nationale Energieakkoord van het programma in op
vraagbundeling in partnerschappen in bijv. de toepassing van aardwarmte, windenergie
op land en de initiatieven die niet (volledig) gefinancierd kunnen worden uit het
energieakkoord.
Aparte aandacht wordt gegeven aan de biomassa. Als centrum voor de bio based
economy biedt West Nederland de faciliteiten voor handel, op- en overslag, verwerking
en productie van biomassa. De concentratie in West Nederland in samenhang met de
logistieke en handelsfaciliteiten maakt het gebied bij uitstek geschikt voor een optimale
benutting van biomassa.
Het gebruik van biomassa als grondstof en energiebron biedt daarbij nieuwe
mogelijkheden voor de producenten van deze grondstoffen en hun afnemers. Het vraagt
om toepassing van nieuwe technieken, maar vooral ook nieuwe
samenwerkingsverbanden en verdienmodellen. De benodigde technologische
ontwikkeling en test- en demonstratiefasen kunnen vanuit de inzet op de prioriteit
innovatie worden ondersteund.
IV.2b Energiebesparing en opwekking duurzame energie in de bestaande bouw
NL
17
NL
Het derde doel dat een extra impuls behoeft is gelegen in de in West-Nederland sterk
geconcentreerde gebouwde omgeving, die verantwoordelijk is voor ruim 40% van het
nationale energieverbruik.
Energiebesparing bij bestaande woningen levert een belangrijke bijdrage aan de EU2020-
doelstellingen, maar is lastig realiseerbaar. Dit heeft onder andere te maken met de wijze
waarop de woningmarkt is georganiseerd. De meeste woningen in Nederland zijn in bezit
van particuliere woningeigenaren, ongeveer 30% zijn huurwoningen, de overige
woningen zijn in bezit van commerciële verhuurders. Binnen de particuliere
woningbezitters is ook nog het onderscheid te maken tussen individueel woningbezit en
woningen in complexen waar een Vereniging van Eigenaren verantwoordelijk is voor de
gezamenlijke voorzieningen zoals het dak, de fundering, de buitenwanden en ramen en
de verkeersruimtes. Dit maakt het speelveld complex en vraagbundeling om trajecten op
voldoende schaal te starten moeizaam.
Dit leidt tot de volgende knelpunten[20]:
Te weinig vraagbundeling om business cases rendabel te maken.
Te kort aan financiële arrangementen, waardoor onder andere corporaties niet in
staat zijn de benodigde investeringen te doen (split incentive).
In het nationale Energieakkoord wordt er vooral uitgegaan dat individuele burgers d.m.v.
revolverende fondsen en belastingkortingen investeren in de gewenste maatregelen. Met
het programma wordt daarom niet ingezet op individuele woningeigenaren, maar
aanvullend aan de beschikbare middelen uit het Energieakkoord op de noodzakelijke
vraagbundeling om te komen tot rendabele en repeteerbare business cases waarin het
akkoord zelf niet voorziet. Ook worden mogelijkheden geboden voor die doelgroepen die
geen gebruik kunnen maken van de maatregelen in het akkoord, zoals investeringen in
maatschappelijk vastgoed.
IV.3 Aansluiting EU 2020 en EC landenaanbevelingen
In de EU 2020 strategie is voor Nederland voor hernieuwbare energie een uitdagende
doelstelling (14% van de energiemix waar dat in 2011 4,3% was) geformuleerd. Ook op
het gebied van energie-efficiency waar jaarlijks 1,5% reductie noodzakelijk is, blijft
Nederland achter.
In het position paper voor de partnerschapsovereenkomst benadrukt de Europese
Commissie het belang middelen beschikbaar te stellen voor de volgende relevante
thema’s:
Toename van de energie efficiency en gebruik van hernieuwbare energie door het
MKB.
Toename van de productie en distributie van hernieuwbare energiebronnen.
NL
18
NL
Geïntegreerde koolstofarme strategieën / duurzame actieplannen voor stedelijke
gebieden.
Dit zijn exact de thema’s waar een extra impuls in West-Nederland noodzakelijk is en
waar met het programma Kansen voor West II door middel van een slimme uitrol op
wordt ingezet.
V. INZET OP GEÏNTEGREERDE STEDELIJKE ONTWIKKELING
V.0 Introductie
Steden vormen een vruchtbare voedingsbodem voor wetenschap en technologie, voor
cultuur en innovatie, voor individuele en collectieve creativiteit en voor het tegengaan
van de effecten van klimaatverandering. De inzet op innovatie en koolstofarme economie
zal daarom voor een belangrijk deel in het verstedelijkte gebied van West-Nederland
plaatsvinden. In dezelfde steden komen echter ook problemen zoals werkloosheid,
segregatie en armoede zeer vaak samen voor. Paradoxaal is dat juist door de groei van de
kenniseconomie de afstand tussen de groepen in de samenleving verder dreigt te worden
vergroot[21]. Te grote onevenwichtigheden in het stedelijk milieu kunnen leiden tot een
negatieve spiraal van krimp, wegtrekken van bedrijven en inwoners en sociale onrust.
Hoewel deze verschillen in meerdere steden zichtbaar zijn, lopen de G-4 steden achter op
de andere grote steden. Hoewel de zwaartepunten in de G-4 verschillen zijn er
overeenkomstige problemen die groter zijn dan in de andere grote steden en zich sterk
gecumuleerd manifesteren. Zo ligt de werkloosheid boven het nationale gemiddelde, de
arbeidsparticipatie er aanzienlijk onder en ligt het percentage vroegtijdige schoolverlaters
ruim boven het nationale gemiddelde. Deze situatie is door de economische
ontwikkelingen van de afgelopen jaren verder verscherpt en uit zich met name in
toenemende (jeugd)werkloosheid.
Dit vereist een integrale, lange termijn aanpak op stedelijk niveau. Hierin wordt
ondermeer de mismatch en verdringing op de arbeidsmarkt aangepast, zowel aan de
vraagzijde (bedrijvenkant) als aanbodzijde (werkzoekenden en opleidingen) en wordt
tevens ingezet op een verbetering van het vestigingsklimaat door het ondermeer
realiseren van kwalitatief goede bedrijfs-/werklocaties. Het EFRO biedt mogelijkheden
deze stedelijke aanpakken te ondersteunen door structuurversterkende maatregelen aan
de vraagzijde van de arbeidsmarkt en het structureel verbeteren van het
vestigingsklimaat. Om een samenhangende en substantiële aanpak tot stand te brengen
wordt deze inzet in samenhang met het ESF programma gebundeld in de vorm van GTI’s
in de vier grote steden.
Zie bijlage Figuren: Figuur bij hoofdstuk V. Inzet op geïntegreerde stedelijke
ontwikkeling
V.1 Werkgelegenheid en arbeidspotentieel
NL
19
NL
Het CPB constateert dat verdringing op de arbeidsmarkt voor een deel de sociale
liftfunctie van de stad heeft gefrustreerd en dat hiervoor de oplossing gezocht dient te
worden in het opheffen van de mismatch en verdringing op de stedelijke arbeidsmarkt.
Verder nemen de verschillen toe door het verdwijnen van de middenklasse . Steeds meer
bedrijven ondervinden problemen met het aantrekken van personeel. Waar de overheid
op het gebied van arbeidsmarktbeleid in het verleden vooral vanuit het aanbod opereerde,
ligt het accent nu bij het werken vanuit de vraag van het bedrijfsleven. In samenwerking
met bedrijven en het onderwijsveld wordt gezamenlijk gezocht naar nieuwe
partnerschappen.
Het aantal openstaande vacatures op de arbeidsmarkt is aanzienlijk en kan niet worden
vervuld vanuit het werkzoekende deel van de beroepsbevolking. Het CBS geeft aan dat
de kans op werk na een uitkering het laagst is in de regio’s rond de vier grote steden. In
Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is de kans op werk na een WW uitkering 35%. De
41% voor Utrecht ligt een procentpunt boven het landelijk gemiddelde. Voor kans op
werk na bijstand is dit 10% voor Utrecht, 12% voor Den Haag en 13% voor Amsterdam
en Rotterdam, allen beneden het landelijk gemiddelde[22]. Ook constateert het CBS een
mismatch tussen arbeidsaanbod en de arbeidsvraag vanuit bedrijven en overheid rond de
grote steden.
Amsterdam kende in het tweede kwartaal van 2013 meer dan 12.000 openstaande
vacatures. De mismatch zit vooral in de gezondheids- en welzijnszorg en de financieel
zakelijke/commerciële dienstverlening[23]. De verwachting is dat de ontwikkelingen op
de regionale arbeidsmarkt tot een grotere mismatch gaan leiden. Een en ander wordt
veroorzaakt door een krimp van bijvoorbeeld de financiële sector en een verschuiving
van handel & logistiek activiteiten naar het zuiden van het land. Uitdagingen liggen
vooral in de ICT en horeca sector. Nieuwe kansen liggen in de verduurzaming van de
economie en daaraan gerelateerde technische beroepen (zoals installatietechniek).
In Rotterdam ligt de werkloosheid twee keer zo hoog als het landelijke gemiddelde en op
Rotterdam Zuid ligt dat in sommige wijken weer de helft hoger dan het stedelijke
gemiddelde. Van de 60.000 uitkeringsgerechtigden wonen er 25.000 op Zuid
waartegenover bijna 7.000 openstaande vacatures staan, inclusief 30% voor lager en niet
opgeleid personeel in met name de sectoren techniek en zorg. Kansen liggen er daarnaast
in de sectoren voedsel en logistiek in de omliggende regio[24]. De ontwikkeling van het
Clean Tech cluster in de voormalige havengebieden biedt ook kansen voor nieuwe
werkgelegenheid met name in technische beroepen.
De Haagse mismatch op de arbeidsmarkt is vooral gelegen in het relatieve hoge aantal
laag opgeleiden en mensen met afstand tot de arbeidsmarkt en een economie gericht op
kennis, openbaar bestuur en zakelijke dienstverlening. Met het verder inkrimpen van de
overheid ligt de nadruk op het versterken van MKB ondernemingen. De grootste kansen
liggen daarbij in innovatie en sectoren als security, creatieve industrie en de groeiende
toeristische sector met ICT /Telecom als belangrijk driver[25].
Utrecht tenslotte ervaart vooral een kwalitatieve mismatch met een hoog aantal
laagopgeleide werklozen en een relatief hoge verdringing van laagopgeleiden[26]. In de
NL
20
NL
regionale Human Capital Agenda ligt een grote nadruk op banen in de zorg, techniek en
ICT en met name de samenwerking tussen deze sectoren om deze mismatch te
verkleinen[27].
Nationale regelingen zijn ofwel sterk generiek van karakter of zeer gericht op één
specifieke doelgroep. Vanuit het sociaal akkoord is € 600 miljoen rijksgeld en een
vergelijkbaar bedrag van de werkgevers en vakbeweging samen beschikbaar voor
sectorplannen die inzetten op het behoud van vakmensen die met werkloosheid worden
bedreigd, leerwerkplekken voor jongeren en in het algemeen het verbeteren van de
duurzame inzetbaarheid van personeel. Via de aanpak jeugdwerkloosheid is € 25 miljoen
beschikbaar voor de regionale aanpak van jeugdwerkloosheid. Ten behoeve van de
nijpende problematiek in de grote steden is er echter dringend behoefte om in samenhang
met de bedrijven in het gebied en mogelijk de regio te komen tot een bundeling van
initiatieven en het tot stand brengen van partnerschappen tussen bedrijven,
onderwijsinstellingen en overheid.
V.2 Vestigingsklimaat
Het vestigingsklimaat van de grote steden staat al enige jaren onder druk. Met name de
kantorenmarkt staat sterk onder druk. Bedrijven die hun bedrijfsactiviteiten concentreren
op een beperkt aantal locaties in het land, onzekere markten, het nieuwe werken en
zzp’ers leidt tot een verschuiving van de vraag naar kleinschaliger en moderne locaties
met een hoog voorzieningenniveau. Verouderde kantoren dalen in prijs en hebben
desalniettemin steeds minder kans op nieuwe huurders omdat ze niet aan de hedendaagse
eisen kunnen voldoen. Hoewel het nieuwbouwpercentage in de G-4 is verlaagd van 10%
in 2009 naar 3% in 2014 is de leegstand, ondanks alle inspanningen zoals het uit de
markt nemen of transformeren van verouderde kantoren, na een tijdelijke daling in 2013
weer verder toegenomen tot 4,4 miljoen m2. Dit is ruim 60% van de totale leegstand in
Nederland.[28]. Zolang de hiervoor benoemde economische trends doorzetten zal dit
proces voorlopig nog niet ten einde zijn en zijn extra inspanningen gewenst om de
voorraad op een voldoende kwalitatief niveau te brengen. Voor de stedelijke gebieden
onder druk is dit van extra groot belang. As er geen geschikte bedrijfs-/werklocaties
voorhanden met een voldoende voorzieningenniveau zijn, zal het resultaat van de inzet
op de arbeidsmarkt ook beperkt zijn.
Alle vier de steden kennen meer of minder leegstand. Een overschot aan verouderde
kantoren en winkelruimten maar ook bedrijventerreinen zijn kenmerkend voor de
stedelijke gebieden onder druk. Dit zorgt voor een armoedige uitstraling en draagt niet bij
aan de vitaliteit van de gebieden. Om dit tegen te gaan is de afgelopen jaren al veel
kantoor- en winkelruimte uit de markt genomen en van een andere bestemming voorzien.
Om het evenwicht tussen een overschot aan verouderde locaties en een potentiële vraag
naar kwalitatief goede locaties te herstellen, zijn verdere inspanningen van overheid en
marktpartijen noodzakelijk.
De Amsterdamse regio kent een kantoorruimte leegstand van meer dan 15% en van het
volume bedrijfsterreinen is 30% (2200 ha) verouderd. Behalve het saneren van het
NL
21
NL
overschot wordt ook ingezet op het realiseren van gedifferentieerde en
toekomstbestendige werklocaties[29].
Rotterdam kent tekorten aan passende bedrijventerreinen en overschotten aan
kantorenlocaties. Er is een te groot aanbod aan kleinschalige bedrijfsruimten en
structurele leegstand van verouderde grootschalige panden. Door een verschuiving in de
marktvraag wordt bovendien meer incourant vastgoed in winkelgebieden verwacht.
Verder leidt de ontwikkeling van de haven richting de zee tot grote transformatieopgaven
van verouderde havengebieden. De opgave van de stad ligt daarom op herstructurering
van (haven)bedrijfsterreinen, terugdringen overschot kantoren, versterken van het
stedelijke voorzieningenniveau en het mengen van wonen en werk[30].
Den Haag kent weinig ruimte voor uitbreiding van werklocaties waardoor de aanpak van
structurele leegstand nog belangrijker is. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar het
afstoten van kantoren van de sterk krimpende rijksoverheid. De herstructurering van
bedrijventerreinen is naast het op peil houden van de kwaliteit ook gericht op een
intensiever gebruik. Tenslotte is de inzet erop gericht de verbinding met de lokale
economie te versterken door ruimte te bieden aan initiatieven om wijkeconomie en lokaal
ondernemerschap te stimuleren[31].
Ook in Utrecht zijn de nodige werklocaties verouderd geraakt of staan deze onder druk
door leegstand met kans op verloedering van het gebied tot gevolg. De inzet van de stad
is daarom gericht op de herontwikkeling van bestaande panden, het beperken van nieuwe
locaties en het up-to-date brengen van kantorenlocaties en bedrijventerreinen. Daarnaast
ligt er ook in Utrecht aandacht op werken in de wijk door het faciliteren van onder andere
kleinschalige (bedrijfsverzamel)locaties en flexibele werkconcepten met name voor die
bedrijvigheid die hun verzorgingsgebied in de (woon)wijk zelf hebben en (door)startende
bedrijven[32].
De beschikbare middelen voor deze grootschalige transformaties zijn door de
economische neergang van de afgelopen jaren beperkt. De gemeenten zijn daarom sterk
afhankelijk van marktpartijen om de ontwikkelingen tot stand te brengen. Ook de
middelen van de rijksoverheid zijn beperkt. Het stimuleren van de transformatie van
kantoren naar nieuwe functies vindt voornamelijk plaats door middel van advisering en
vereenvoudiging van de regelgeving. Dat vraagt dan ook om nieuwe arrangementen en
vormen van publiek-private samenwerking. Een voorbeeld hier van is het met Kansen
voor West 2007-2013 gefinancierde Fonds voor Ruimte en Economie (FRED) in Den
Haag, waar ervaring wordt opgedaan met het creëren van bedrijfsruimten voor kleine en
middelgrote ondernemingen door middel van financieringsinstrumenten.
V.3 Aansluiting EU 2020 en EC landenaanbevelingen
De GTI’s zijn hiermee in overeenstemming met het “Cities of Tomorrow Rapport” van
de EC (2011) dat stelt dat als de huidige trends zich doorzetten, een toenemend aantal
regio’s en steden, waaronder ook de rijkere, te maken zal krijgen met sociale uitsluiting
en toenemende ruimtelijke segregatie. Het rapport geeft aan dat steden van morgen een
NL
22
NL
holistisch model van duurzame stedelijke ontwikkeling moeten hanteren door de
uitdagingen op een geïntegreerde, holistische manier aan te pakken en door het
combineren van ruimte- en mensgerichte benaderingen. Bij het bepalen van strategieën
moet rekening worden gehouden met de diversiteit van steden: het ontwikkelingstraject
dat ieder van hen volgt, hun omvang, hun demografische en sociale context en hun
culturele en economische kwaliteiten.
In de landenspecifieke aanbeveling wordt niet speciaal ingegaan op de situatie in de
steden. Ook het ‘Position Paper’ van de Commissie over de ontwikkeling van de
partnerschapovereenkomst en de programma’s voor 2014-2020 stellen geen specifieke
eisen aan duurzame stedelijke ontwikkeling. In de partnerschapsovereenkomst is
omschreven op welke basis is gekozen voor uitvoering van de duurzame stedelijke
ontwikkeling door de G-4 steden. Deze uitvoering vormt een coherente voortzetting van
de subdelegaties van programma’s naar de G-4 steden in de periode 2007-2013 en eerder
het Doelstelling 2 programma Stedelijke Gebieden in 2000-2006.
1.1.2 Verantwoording voor de keuze van de thematische doelstellingen en
corresponderende investeringsprioriteiten i.r.t. de partnerschapsovereenkomst,
gebaseerd op een identificatie van regionale en waar van toepassing nationale
behoeften, inclusief de noodzaak om de uitdagingen zoals geïdentificeerd in de
relevante landenspecifieke aanbevelingen, vastgesteld in overeenstemming met
artikel 121(2) VEU en de relevante besluiten van de Raad aangenomen in
overeenstemming met artikel 148(4) VEU, en rekening houdende met de ex-ante
evaluatie.
[1] West-Nederland omvat het grondgebied van de provincies Noord-Holland, Zuid-
Holland, Utrecht en Flevoland
[2] De Staat van Nederland Innovatieland 2012; de KIA Foto 2012; Valorisatieagenda;
OESO gebiedsgericht beleid; Regionale Innovation Scoreboard 2012; Het Algemene
Rekenkamer rapport Innovatiebeleid; Bedrijvenbeleid in cijfers 2012; Financiering bij
innovatie en groei in het MKB in de Randstad Noord- en Zuid; Nationaal
Hervormingsprogramma; position paper The Netherlands van de Europese Commissie.
[3] Research en Innovation Performance in the Netherlands 2013; Country Profile; DG
Research European Commission.
[4] Zie de Economische Agenda Zuidvleugel, Amsterdam Economic Board
Agenda/PRES, Economische Visie 2020 Utrecht, en de economische agenda’s van de
provincies Noord-Holland en Flevoland.
[5] De monitor topsectoren over 2010 (CBS, 2012) geeft voor Nederland aan dat van
de 1.124.405 bedrijven er 264.220 onder de topsectoren vallen (23,5%). Het gaat daarbij
NL
23
NL
om een werkgelegenheid van 1,4 miljoen fte (alle bedrijven 6,7 miljoen fte) oftewel
20,9% van de werkgelegenheid. De toegevoegde waarde van de topsectoren bedraagt €
1,4 miljard, oftewel 26,4% van dat van alle sectoren. Deze sectoren zijn goed voor 96%
van de private R&D investeringen. Deze gegevens zijn slechts beperkt beschikbaar voor
West-Nederland en omvatten alle bedrijven, niet alleen het MKB dat ongeveer 80% van
alle bedrijven omvat. Op basis van de methodiek van de topsectoren en het aantal
vestigingen in 2013 (statline.cbs.nl) zijn de percentages van de vestigingen van alle
bedrijven in de topsectoren bij benadering voor Nederland 25,2% en voor West-
Nederland 24,9%. Voor het MKB zal dit naar schatting rond de 20% liggen. Naar
verwachting zijn daarmee ook de andere percentages representatief voor West-
Nederland.
[6] RIS3 Slimme specialisatiestrategie West-Nederland, 2014
[7] “Creatieve industrie in Topvorm”(bijlage 3), ‘Maintenance’ binnen Topsector
Chemie, Agro&Food (bijlage 1), Uitvoeringsagenda Logistiek
[8] BOM meerjarenplan (40 van de 60 innovatietrajecten zijn cross-overs), Accenture
Innovation Awards (trends 2011), Connected World (BCG/World Economic Forum,
2013),
[9] Braun en De Groot, Nieuwe Kansen voor West, 2014
[10] CBS, IOCT, Kennis en Economie, juli 2014.
[11] MKB regio top 40, Rabobank, 2012
[12] Zoals nu in beperkte mate plaatsvindt via de inzet op de 2,5%-doelstelling
valorisatie publiek onderzoek van universiteiten.
[13] Syntens (2012), ‘Financiering bij innovatie en groei in het MKB in Randstad
Zuid’ en ‘Financiering bij innovatie en groei in het MKB in Randstad Noord’
[14] Expertgroep bedrijfsfinanciering (2011), Naar een gezonde basis:
bedrijfsfinanciering na de crisis; PwC (2011), Monitor Financierbaarheid Nederland;
EIM (2012), Financieringsmonitor.
[15] Zie Eurostat regional science & technology database; bedrijfsinvesteringen in
R&D als % van het BRP rd_e_gerdreg.
[16] RIS3 West Nederland
NL
24
NL
[17] OESO, Territorial Review Randstad, 2007.
[18] zie http://www.pbl.nl/sites/default/files/cms/publicaties/PBL-2012-
Duurzamere%20warmtevoorziening-500264002.pdf)
[19] Provincie Zuid-Holland, Beleidsvisie en uitvoeringsstrategie Regionale
economie en Energie, 30-5-2012; provincie Noord-Holland, Koersdocument Duurzame
Energie 2012-2015, Coalitieakkoorden 2011-2015 van provincies Utrecht en Flevoland,
Strategisch Plan Amsterdam 2025, en Rotterdam Climate Initiative,
Uitvoeringsprogramma Utrechts energie 2013-2014, REAP: Rotterdamse Energie
Aanpak en Amsterdam Beslist Duurzaam, Energievisie Den Haag 2040 en Klimaatplan
Den Haag.
[20] Energiebesparing in bestaande woningen, maak er werk van (NICIS, 2011)
[21] Atlas voor gemeenten, de effectiviteit van grotestedenbeleid, 2010 constateert
dat de ruimtelijke segregatie alleen maar is toegenomen. In de editie 2013 wordt
geconstateerd dat er grote groepen mensen in de aantrekkelijke steden wonen die niet
profiteren van de kansen die deze steden bieden.
[22] CBS, De Nederlandse samenleving 2012, december 2012 pagina 109-111.
[23] Arbeidsmarktbrief Amsterdam, januari 2014.
[24] Zuid Werkt: Nationaal programma kwaliteitssprong Zuid, 2011. NPRZ,
voortgangsrapportage 2013.
[25] Haagse Banen, Werkgelegenheidsmonitor 2012.
[26] Gemeente Utrecht, De werkgever central. Werkgelegenheidsoffensief gemeente
Utrecht 2012-2014.
[27] EBU, Advies Human Capital Agenda Utrecht, 2014.
[28] Dynamis, Sprekende cijfers kantorenmarkten 2014
[29] Platform Bedrijven Kantoren Metropoolregio Amsterdam, Snoeien om te kunnen
bloeien. Samenvatting Uitvoeringsstrategie Plabeka 2010-2040)
[30] Gemeente Rotterdam, Visie werklocaties 2030, en Navigator werklocaties
Rotterdam 2013-2023.
NL
25
NL
[31] Gemeente Den Haag, De kracht van kwaliteit. Economische visie Den Haag, 2011.
[32] Gemeente Utrecht, De economische agenda Utrecht 2012-2018.
1.1.2 Een motivering van de keuze van de thematische doelstellingen en bijbehorende
investeringsprioriteiten met betrekking tot de partnerschapsovereenkomst, op basis van
een vaststelling van hetgeen op regionaal en, in voorkomend geval, nationaal niveau
nodig is, waaronder het aanpakken van de problemen die zijn vermeld in de relevante
landenspecifieke aanbevelingen die zijn aangenomen op grond van artikel 121, lid 2,
VWEU, en de relevante aanbevelingen van de Raad die zijn vastgesteld op grond van
artikel 148, lid 4, VWEU, met inachtneming van de ex-ante-evaluatie.
Tabel 1: Motivering van de keuze van thematische doelstellingen en investeringsprioriteiten
Gekozen
Gekozen investeringsprioriteit
Motivering van de keuze
thematische
doelstelling
01 - Versterking 1b
-
Bevordering
van
de
Nationale doelstelling NHP is
van
onderzoek, bedrijfsinvesteringen in O&I, de
2,5% van het BBP
technologische
ontwikkeling van koppelingen en
ontwikkeling en synergieën tussen ondernemingen,
geïnvesteerd in onderwijs en
innovatie
centra
voor
onderzoek
en
onderzoek. De realisatie in
ontwikkeling,
en
het
hoger
2012 bedroeg 2,16%
onderwijs, met name het bevorderen
Het EU 2020 kerninitiatief
van investeringen in product- en
Innovatie Unie stelt tot doel de
dienstenontwikkeling,
overdracht
van technologie, sociale innovatie,
randvoorwaarden voor
eco-innovatie, toepassingen voor
innoverende bedrijven te
overheidsdiensten, stimulering van
verbeteren
de vraag, netwerken, clusters en
De private
open innovatie door middel van
slimme
specialisatie,
en
bedrijfsinvesteringen in West-
ondersteuning van technologisch en
Nederland blijven achter bij de
toegepast
onderzoek,
doelstelling van 2,5% uit het
proefopstellingen,
snelle
NHP maar liggen in alle
productvalidatie,
geavanceerde
provincies boven de realisatie
productiecapaciteit
en
eerste
productie, in het bijzonder in
van de nationale doelstelling
ontsluitingstechnologieën
en
(laatst beschikbare regionale
verspreiding
van
universeel
Eurostat data 2011).
inzetbare technologieën
De landenspecifieke
aanbeveling van de Europese
Commissie benadrukt de
noodzaak om in te zetten op
het stimuleren van
bedrijfsinvesteringen in R&D
en de uptake van innovatie
door het MKB.
De RIS3 van West-Nederland
toont aan dat valorisatie en
kapitaalverstrekking een extra
impuls behoeven.
04
- 4a - Bevordering van de productie
Nationale doelstelling NHP is
NL
26
NL
Gekozen
Gekozen investeringsprioriteit
Motivering van de keuze
thematische
doelstelling
Ondersteuning
en de distributie van energie uit
14% energie uit hernieuwbare
van de overgang hernieuwbare bronnen
bronnen. De realisatie in 2012
naar
een
bedroeg 4,5%. In landsdeel
koolstofarme
economie in alle
West bedraagt het aandeel
bedrijfstakken
hernieuwbare energie 3,8%
(2012).
De Europese Commissie
vereist dat 20% van de EFRO
middelen worden ingezet op de
thematische doelstelling
Koolstofarme economie.
04
- 4c - Ondersteuning van energie-
Nationale doelstelling NHP
Ondersteuning
efficiëntie, slim energiebeheer en
ten aan zien van verhoging
van de overgang het gebruik van hernieuwbare
naar
een energie in openbare infrastructuur,
energie efficiëntie is niet van
koolstofarme
met
inbegrip
van
openbare
toepassing
economie in alle gebouwen,
en
in
de
De Europese Commissie
bedrijfstakken
woningbouwsector
vereist dat 20% van de EFRO
middelen worden ingezet op de
thematische doelstelling
Koolstofarme economie.
Nederland blijft achter in de
toepassing van energie-
effciëntie en hernieuwbare
energie in de bestaande bouw.
Het position paper voor de
partnerschapsovereenkomst
benoemt deze investerings-
prioriteit als relevant thema
voor Nederland.
Het dichtbebouwde West-
Nederland biedt goede kansen
om in aansluiting op het
nationale energieakkoord te
komen tot versnelling van de
uitvoering door een slimme
uitrol.
08 - Bevordering 8b - Het ondersteunen van
Nationale doelstelling NHP is
van duurzame en werkgelegenheidsvriendelijke groei
80% van de bevolking in de
kwalitatief
via de ontwikkeling van het eigen
hoogstaande
potentieel als onderdeel van een
leeftijdscategorie 20-64 is aan
werkgelegenheid
territoriale strategie voor specifieke
het werk. De realisatie in 2012
en ondersteuning gebieden, met inbegrip van de
bedroeg 77,2%. Voor
van
herbestemming
van
landsdeel West liggen de
arbeidsmobiliteit
industriegebieden met afnemende
provinciale percentages tussen
economische
activiteit
en
de
verbetering van de toegankelijkheid
de 75,9 en 80,1%.
NL
27
NL
Gekozen
Gekozen investeringsprioriteit
Motivering van de keuze
thematische
doelstelling
en de ontwikkeling van specifieke
Nationale doelstelling NHP is
natuurlijke en culturele hulpbronnen
het vroegtijdig schoolverlaten
te verlagen tot beneden de 8%.
De realisatie in 2012 bedroeg
8,8%. Voor landsdeel West
liggen de provinciale
percentages tussen de 6,7 en
9,2%. De percentages in
(delen van) de G-4 steden
liggen met 11 tot 12% ruim
boven de provinciale cijfers.
De Europese Commissie
vraagt om nationaal 5% van
de EFRO middelen in te zetten
op duurzame stedelijke
ontwikkeling.
De G-4 steden nemen namens
Nederland deze uitdaging op
zich en werken hun plannen uit
in de vorm van GTI’s.
De kwantitatieve en
kwalitatieve mismatch tussen
vraag en aanbod op de
arbeidsmarkt in de G-4 steden
vraagt om een geïntegreerde
aanpak.
Het nationaal Hervormings-
programma 2013.
09 - Bevordering 9b
-
Steun
voor
fysieke,
Nationale doelstelling NHP is
van
sociale economische en sociale sanering
100.000 minder personen
inclusie,
van achtergestelde gemeenschappen
bestrijding
van in stedelijke en plattelandsgebieden
(leeftijd 0-64 in huishoudens
armoede en iedere
zonder werkintensiteit) in
vorm
van
armoede of op de
discriminatie
armoededrempel. De realisatie
in 2012 bedroeg een
cumulatieve afname van
22.000. Voor landsdeel West
zijn geen specifieke cijfers
gepresenteerd, maar gezien de
concentratie van lage
inkomens en werkloosheid in
de grote steden zal een groot
deel van de nationale
doelstelling in de G-4 liggen.
De Europese Commissie
vraagt om nationaal 5% van
NL
28
NL
Gekozen
Gekozen investeringsprioriteit
Motivering van de keuze
thematische
doelstelling
de EFRO middelen in te zetten
op duurzame stedelijke
ontwikkeling.
De G-4 steden nemen namens
Nederland deze uitdaging op
zich en werken hun plannen uit
in de vorm van GTI’s.
De kwantitatieve en
kwalitatieve mismatch tussen
vraag en aanbod op de
arbeidsmarkt in de G-4 steden
vraagt om een geïntegreerde
aanpak
09 - Bevordering 9d - Investeringen in de context van
De stad Den Haag heeft
van
sociale vanuit de gemeenschap geleide
vanwege de omvangrijke
inclusie,
lokale ontwikkeling
bestrijding
van
transitie in Scheveningen en de
armoede en iedere
gewenste betrokkenheid van de
vorm
van
verschillende partijen hierbij,
discriminatie
ervoor gekozen de uitwerking
en verdere uitvoering vanuit
een CLLD te laten
plaatsvinden.
1.2 Motivering van de financiële toewijzing
Motivering van de financiële toewijzing (d.w.z. steun van de Unie) aan elke thematische
doelstelling en in voorkomend geval de investeringsprioriteit, in overeenstemming met
de vereisten inzake thematische concentratie rekening houdend met de ex-ante-evaluatie.
1.2 Verantwoording van de financiële verdeling
West-Nederland kiest in haar strategie een inzet op drie hoofddoelen, te weten Innovatie,
Koolstofarme economie, en Duurzame stedelijke ontwikkeling. De verdeling van de
financiële middelen over deze drie hoofddoelen wordt slechts ten dele verklaard door
objectieve criteria. Voor Innovatie en Koolstofarme economie kan worden teruggegrepen
op de doelstellingen zoals opgenomen in de Europa 2020 strategie. Voor duurzame
stedelijke ontwikkeling geldt slechts het minimale criterium van 5% van de nationale
EFRO-middelen.
Op basis van de EU 2020 doelstellingen blijven die op Koolstofarme economie verreweg
het meest achter (ten minste 75% van de doelstelling nog niet bereikt). Voor Innovatie
bedraagt de relatieve achterstand voor West-Nederland ongeveer 25%. Dat suggereert dat
het grootste deel van de middelen op Koolstofarme economie ingezet zou moeten
NL
29
NL
worden. Daar staat tegenover dat er aanzienlijke nationale middelen met het
Energieakkoord beschikbaar komen en veel projecten op termijn voldoende opbrengsten
opleveren voor financieringsinstrumenten. Voor Innovatie zijn deze middelen aanzienlijk
minder ruim voorhanden en is de terugverdiencapaciteit niet direct te herleiden tot de
ondersteunde projecten.
Tenslotte is het EFRO bedrag voor West-Nederland bescheiden in omvang, hetgeen
vraagt de middelen zodanig in te zetten dat het grootste effect wordt bereikt. Voor West-
Nederland is dat voor een belangrijk deel de inzet op Innovatie.
Voor de inzet op duurzame stedelijke ontwikkeling wordt vooral teruggegrepen op de
ervaringen met het Kansen voor West 2007-2013 programma. Hier werd door middel van
subdelegatie 1/3 van de EFRO middelen in duurzame stedelijke ontwikkeling gestoken.
Een deel hiervan werd ook ingezet op innovatie. In het programma wordt innovatie
vooral binnen de landsdeelbrede prioriteit ondergebracht. Het deel dat direct aansluit bij
de inzet op duurzame stedelijke ontwikkeling is binnen de thematische doelstelling
geoormerkt. Dit geldt ook voor de inzet op koolstofarme economie. De inzet op
bevordering werkgelegenheid en sociale insluiting is voorbehouden aan de vier grote
steden.
Om deze redenen is voor de volgende verdeling van de voor investeringen beschikbare
middelen (programmabudget na aftrek van 4% voor de technische bijstand) voor de
investeringsprioriteiten gekozen (zie bijlage Figuren: Figuur 3: Indicatieve verdeling van
de financiële middelen over de investeringsprioriteiten (programmabudget exclusief
technische bijstand)).
In dit proces is een belangrijk rol vervuld door de ex-ante evaluator die als een kritische
vriend de inzet heeft helpen aanscherpen en zo de gerealiseerde focus tot stand heeft
helpen te brengen. In juni 2013 is daartoe een eerste evaluatie uitgewerkt op het toen
substantieel uitgewerkte OP. In september 2013 is opnieuw een tussentijdse evaluatie
uitgevoerd op het in hoofdlijnen afgeronde OP. Inhoudelijk heeft dit bij de
innovatieprioriteit geleid tot een aanscherping van de focus op cross-overs. Voor low
carbon is de coherentie van de inzet aangescherpt en zijn evenzeer mutaties in de
indicatoren aangebracht. Bij de GTIs is de visie en interventielogica aangescherpt. In een
visie op de gebiedsafbakening, beperking van de doelgroep (tot MBO+) en zijn de
voorbeelden van inzet meer in lijn met de interventielogica gebracht. De evaluator heeft
echter vooral aanbevelingen gedaan voor de indicatoren. Deze zijn bijna allemaal
opgevolgd en hebben geleid tot andere keuzes van indicatoren en een betere
onderbouwing. De waarde inschattingen werden doorgaans als realistisch bestempeld. De
opmerkingen van die evaluatie zijn verwerkt in de versie van het programma dat op 17
januari door de acht colleges van G4 en P4 is vastgesteld. De bij dit programma
gevoegde definitieve ex ante evaluatie heeft betrekking op het door de colleges
vastgestelde programma.
NL
30
NL
Tabel 2: Overzicht van de investeringsstrategie van het operationele programma
Prioritaire
Fonds
Door de Unie
Deel van de totale
Thematische doelstelling / investeringsprioriteit / specifieke doelstelling
Gemeenschappelijke en
as
verleende steun
EU-steun voor het
programmaspecifieke
(€)
operationele
resultaatindicatoren waarvoor een
programma
streefdoel is vastgesteld
1
ERDF
112.586.899,00
59.30%
01 - Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
[1.1.1, 1.1.3, 1.1.4]
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen
ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het hoger onderwijs, met name het bevorderen
van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-
innovatie, toepassingen voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open
innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en toegepast onderzoek,
proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het
bijzonder in ontsluitingstechnologieën en verspreiding van universeel inzetbare technologieën
1 - Valorisatie, het vergroten van het aandeel (met name internationaal vermarktbare) innovatieproducten
en diensten in de totale omzet bij bedrijven
2 - Investeringsvermogen, verbeterde toegang tot een verhoogd aanbod van financiering voor innovatie in
het MKB in de RIS3 sectoren
2
ERDF
36.450.635,00
19.20%
04 - Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken
[4.1.2, 4.1.3]
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
3 - Het verkleinen van het aandeel fossiele brandstoffen in het totale energieverbruik van landsdeel West.
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in
openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en in de woningbouwsector
4 - Het verlagen van het energieverbruik in de bebouwde omgeving.
3
ERDF
11.659.647,00
6.14%
08 - Bevordering van duurzame en kwalitatief hoogstaande werkgelegenheid en ondersteuning van
[8.1.1]
arbeidsmobiliteit
8b - Het ondersteunen van werkgelegenheidsvriendelijke groei via de ontwikkeling van het eigen potentieel
als onderdeel van een territoriale strategie voor specifieke gebieden, met inbegrip van de herbestemming van
industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de
ontwikkeling van specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
5 - Arbeidspotentieel, het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt
4
ERDF
21.555.994,00
11.35%
09 - Bevordering van sociale inclusie, bestrijding van armoede en iedere vorm van discriminatie
[9.1.2, 9.b]
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en
plattelandsgebieden
6 - Vestigingsklimaat, het vergroten van het aantal kwalitatief hoogwaardige en toegankelijke
werk/bedrijfslocaties.
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
7 - Het realiseren van meer strategische betrokkenheid van lokale actoren in de opzet van een lokale
strategieën.
5
ERDF
7.593.882,00
4.00%
8 - Optimale en correcte uitvoering Kansen voor West II
[]
NL
31
NL
2. PRIORITAIRE ASSEN
2.A BESCHRIJVING VAN DE PRIORITAIRE ASSEN, ANDERS DAN VOOR TECHNISCHE BIJSTAND
2.A.1 Prioritaire as
Identificatiecode van de prioritaire as
1
Titel van de prioritaire as
Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
De volledige prioritaire as zal uitsluitend door financieringsinstrumenten worden uitgevoerd
De volledige prioritaire as zal uitsluitend worden uitgevoerd door financieringsinstrumenten die op EU-niveau zijn opgezet
De volledige prioritaire as zal aan de hand van door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling worden uitgevoerd
Voor het ESF: De gehele prioritaire as is bedoeld voor sociale innovatie of transnationale samenwerking of beide
For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to operations aimed at reconstruction in response to major or regional natural disasters
For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to SME (Article 39)
2.A.2 Motivering voor het vaststellen van een prioritaire as met betrekking tot meer dan één regiocategorie, thematische doelstelling of fonds (waar van toepassing)
2.A.3 Fonds, regiocategorie en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie
Fonds
Regiocategorie
Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke
Regiocategorie voor ultraperifere regio's en noordelijke dunbevolkte regio's (indien
uitgaven)
van toepassing)
ERDF
Meer
Totaal
ontwikkeld
2.A.4 Investeringsprioriteit
Identificatiecode
van
de 1b
investeringsprioriteit
Benaming
van
de Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
investeringsprioriteit
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie,
toepassingen voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van
technologisch en toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in
ontsluitingstechnologieën en verspreiding van universeel inzetbare technologieën
2.A.5 Specifieke doelstellingen die overeenkomen met de investeringsprioriteit en verwachte resultaten
Identificatiecode
van
de 1
NL
32
NL
specifieke doelstelling
Benaming van de specifieke Valorisatie, het vergroten van het aandeel (met name internationaal vermarktbare) innovatieproducten en diensten in de totale omzet bij bedrijven
doelstelling
Resultaten die de lidstaat met Met de inzet op valorisatie wordt een hoger aandeelinternationaal vermarktbare nieuwe of vernieuwde produkten en diensten
steun van de Unie beoogt te gerealiseerd.
bereiken
De belangrijkste doelstelling is om de kennis in West-Nederland om te zetten naar economische waarde. Deze impuls is
nodig om de concurrentiekracht op peil te houden. Het beoogde resultaat is een groter aantal vermarktbare producten en
diensten. Dit wordt bewerkstelligd door samenwerking tussen (MKB) bedrijven onderling en met kennisinstellingen. De
ontwikkeling en het gebruik van proeftuinen, living labs en demonstratiesites zorgen voor de koppeling tussen vraag
(eindgebruiker) en aanbod (bedrijven en kennisinstellingen).
Op basis van de RIS3 ligt de nadruk op de MKB bedrijven binnen de nationaal benoemde topsectoren die in West-Nederland
ongeveer 20% van het aantal bedrijven, werkgelegenheid en regionale economie beslaan. De inzet van deze
investeringsprioriteit is daarbij geconcentreerd op de cross-overs binnen de topsectoren, of van technologieën uit externe
niches die vernieuwend worden toegepast binnen een topsector. Cross-overs zijn toepassingen die kunnen ontstaan door
technologieën of benaderingen vanuit een sector op een creatieve wijze toe te passen in een andere sector, voor nieuwe of
verbetering van bestaande processen of producten. Daarbij zal bijzondere aandacht uitgaan naar innovaties die een bijdrage
leveren aan de grote maatschappelijke uitdagingen die door Europa zijn benoemd. Door de economische potentie,
kenniskracht en complexiteit van de vraagstukken wordt vooral van de cross-overs tussen de topsectoren (nieuwe
combinaties van kennis en technologie uit de verschillende sectoren) de grootste bijdrage aan dit specifieke doel verwacht.
De reikwijdte van dit doel betreft vrijwel de hele keten van innovatie, van toegepast onderzoek gericht op valorisatie aan het
begin tot aan ondersteuning van marktintroductie aan het eind van de keten, waarbij ook procesinnovatie binnen de scope
valt. De kern van de interventie-intensiteit ligt in het samenbrengen van kennisinstellingen en bedrijfsleven ten behoeve van
valorisatie in bovengenoemde fases.
Identificatiecode
van
de 2
specifieke doelstelling
NL
33
NL
Benaming van de specifieke Investeringsvermogen, verbeterde toegang tot een verhoogd aanbod van financiering voor innovatie in het MKB in de RIS3 sectoren
doelstelling
Resultaten die de lidstaat met Door het beschikbaar stellen van financiële middelen voor innovatie worden bedrijven in staat gesteld tot vernieuwing van
steun van de Unie beoogt te hun producten en processen over te gaan en daarmee een hogere private bijdrage aan R&D te realiseren.
bereiken
Onder investeringsvermogen wordt ingezet op het vergroten van het investeringsvermogen voor innovatie in het MKB dat
conform de RIS3 deel uitmaakt van de topsectoren. Aangezien onderzoeken uitwijzen dat er op dit moment een groot tekort
is aan kapitaal voor innovaties in het MKB. Als resultaatindicator wordt dan ook gekeken naar het geïnvesteerd vermogen
voor innovatie in het MKB (d.w.z. daadwerkelijk vanuit een Fonds of regeling ingezet in projecten of bedrijven, dus niet
alleen de fondsomvang).
Door in te zetten op een vergroting van het investeringsvermogen voor innovatie in het MKB zullen er uiteindelijk meer
innovatieve producten en diensten ontwikkeld kunnen worden. Daarbij gaat het om direct kapitaal zoals
financieringsinstrumenten (leningen, deelnemingen) en subsidies beschikbaar te krijgen voor de fase na de start van de
onderneming en voor de commercialisering. Ook de financiering van de groeifase (investering om het product op de markt te
brengen), als de toeleiding naar dat kapitaal (verbeteren van transparantie, verbeteren readiness) zijn hierbij belangrijk.
Hierbij wordt ingezet op de meest kansrijke innovaties, die een grote bijdrage leveren aan de groei van de economie. Hier
worden dus van te voren geen beperkingen opgelegd ten aanzien van het toepassingsgebied ((zoals cross-overs) maar
uiteraard dienen deze innovaties wel binnen de RIS3 van West-Nederland te vallen.
Daarnaast vraagt het te verwachten tekort van zowel risicodragend als vreemd vermogen bij de financiering van innovatie,
zowel bij starters als groeiende ondernemingen om aandacht. Vanuit het operationeel programma Kansen voor West II wordt
ingezet op aanvullende kapitaalinstrumenten om de funding gaps te helpen overbruggen. Naast de al beschikbaar staande
onderzoeken is een aanvullende ex-antebeoordeling nodig die de wenselijkheid van deze aanvullende instrumenten verder
inzichtelijk maken.
NL
34
NL
Tabel 3: Programmaspecifieke resultaatindicatoren per specifieke doelstelling (voor het EFRO en het Cohesiefonds)
Specifieke doelstelling
1 - Valorisatie, het vergroten van het aandeel (met name internationaal vermarktbare) innovatieproducten en
diensten in de totale omzet bij bedrijven
ID
Indicator
Meeteenheid
Regiocategorie
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde
Gegevensbron
Frequentie
(indien relevant)
(2023)
van de
verslaggeving
1.1.1 Aandeel MKB bedrijven dat innoveert (verhoogt aandeel in de omzet van %
Meer ontwikkeld
10,00
2012
15,00
CBS
Tweejaarlijks
nieuwe en vernieuwde producten en diensten)
1.1.3 Aandeel innovatieve producten en diensten in de totale omzet nieuw voor markt %
Meer ontwikkeld
12,00
2012
13,00
CBS
Tweejaarlijks
Specifieke doelstelling
2 - Investeringsvermogen, verbeterde toegang tot een verhoogd aanbod van financiering voor innovatie in het
MKB in de RIS3 sectoren
ID
Indicator
Meeteenheid
Regiocategorie
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde
Gegevensbron
Frequentie
(indien relevant)
(2023)
van de
verslaggeving
1.1.4 Verschil tussen het jaarlijks aanbod en de vraag voor innovatiefinanciering voor mln. euro
Meer ontwikkeld
100,00
2014
85,00
Ex-ante
2015, 2018 en
het MKB in de RIS3 sectoren
beoordeling
2023
NL
35
NL
2.A.6 In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregel (per investeringsprioriteit)
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke
doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten
begunstigden
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Acties voor specifieke doelstelling 1: Valorisatie, het vergroten van het aandeel (met name internationaal vermarktbare) innovatieproducten
en diensten in de totale omzet bij bedrijven
West-Nederland zet onder deze specifieke doelstelling in op de volgende actielijnen:
a) Samenwerking MKB en kennisinstellingen met als doel valorisatie.
b) Toepassing van nieuwe kennis aansluitend bij eindgebruikers.
Ad a) Samenwerking
Voor innovatieve ideeën met marktpotentie zullen subsidies (en leningen) verstrekt worden ter bevordering van de samenwerking tussen bedrijven en
kennisinstellingen op het gebied van industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling. Voorwaarde is dat het bedrijfsleven partner is en zelf
investeert in het project.
Deze actie zal voornamelijk gericht zijn op cross-over innovaties. Het gaat dan om de samenwerking tussen verschillende disciplines en sectoren of
NL
36
NL
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
toepassing van één of meerdere technologieën of benaderingen vanuit een sector op een creatieve wijze in een andere sector, voor nieuwe -of
verbetering van bestaande- processen of producten. Daarnaast wordt er de mogelijkheid geboden voor innovatietrajecten die een grote potentie
hebben om een maatschappelijke opgave op te lossen en een grote bijdrage te leveren aan de economische groei zoals uitgewerkt in de RIS3, maar
geen cross-over betreffen. Deze acties bedragen ten hoogste 20% van het budget beschikbaar voor de valorisatiedoelstelling.
Doel: Bevorderen van samenwerkingsprojecten
Doelgroepen: MKB en kennisinstellingen, met mogelijke deelname grote bedrijven en overheden. Overheden als launching customer of
opzetten subsidieregelingen.
Type instrument: projectsubsidies en leningen voor R&D-projecten, medefinanciering van launching customership; subsidieregelingen.
Voorbeelden van acties
Met projectsubsidies en leningen wordt de samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven gericht op nieuwe producten en diensten
ondersteund. Onderzoek in bv. de biomedische wetenschap legt de basis voor nieuwe medicijnen en experimentele ontwikkeling van duurzame
energie draagt bij aan de slimme uitrol van nieuwe technieken.
Het ondersteunen van een proefopstelling voor het combineren van verschillende processen tot een nieuwe benadering. Na het proof-of-concept in het
lab is de volgende stap opschaling tot commerciële haalbaarheid.
Een subsidieregeling voor bv. het ontwikkelen van regionale economische clusters, met de focus op grote projecten waarbij meerdere bedrijven en
kennisinstellingen betrokken zijn.
NL
37
NL
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Uitwisselen van (wetenschappelijk) personeel tussen universiteiten en MKB bedrijven binnen een bepaalde niche of gericht op een specifiek doel
zoals het ontwikkelen van een bepaald product of techniek.
Ad b) Toepassen nieuwe kennis
Om oplossingen te bedenken voor maatschappelijke opgaven waar economische potentie in zit wordt samen met de eindgebruiker (technologische)
toepassingen bedacht, ontwikkeld, ontworpen, getest en geëvalueerd (open innovatie model). Het is daarbij belangrijk dat in een vroegtijdig stadium
alle stakeholders aan tafel zitten. Dat komt vooral tot stand in proeftuinen. Dit kunnen zowel fysieke als digitale omgevingen zijn, zoals proeftuinen
voor zorginnovatie, klimaatadaptatie en (voedsel)veiligheid en mobiliteit. In een proeftuin kunnen partijen infrastructuur met elkaar delen en worden
ideeën uit verschillende sectoren gecombineerd om tot de beste oplossingen te komen. Om de innovatieve ideeën ook daadwerkelijk te verkopen is
het vaak van belang om potentiële (internationale) klanten te laten zien wat zij aan een innovatie hebben en ze over de streep te halen om tot aankoop
over te gaan. Dit kan in demonstratiecentra.
Binnen West-Nederland is al enige ervaring met proeftuinen en demonstratiecentra. In de periode 2014-2020 zal financiering beschikbaar zijn om te
stimuleren dat de bestaande infrastructuur wordt benut door het bedrijfsleven (m.n. het MKB), waardoor private R&D uitgaven zullen toenemen.
Nieuwe proeftuinen kunnen worden gefaciliteerd zolang het bedrijfsleven mee investeert. Waar mogelijk dragen de partners in Kansen voor West bij
aan het in de markt zetten van de innovaties d.m.v. launching customership van de overheid.
Doel: Het stimuleren van de ontwikkeling en toepassing van kennis in nieuwe producten en diensten t.b.v. de maatschappelijke uitdagingen.
Doelgroepen: MKB en kennisinstellingen, hogescholen, beroepsonderwijs, overheden en andere relevante partners.
Type instrument: subsidieregeling, projectsubsidies en leningen, launching customership.
NL
38
NL
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Voorbeelden van acties
Subsidies en leningen worden beschikbaar gesteld voor het opzetten en het gebruik van proeftuinen op het brede terrein van de topsectoren. Hierbij
kan bijvoorbeeld gedacht worden proeftuinen, eventueel gecombineerd met demonstratiecentra, voor water- en clean tech deltatechnologie,
algenkweek of ICT infrastructuur ten behoeve van serious gaming.
Het bevorderen en ondersteunen van het gebruik van kennisinfrastructuur door het MKB voor het testen van nieuwe producten en diensten.
Bijdragen aan en het financieren van launching customership voor nieuwe producten en diensten.
Acties voor specifieke doelstelling 2: Investeringsvermogen, verbeterde toegang tot een verhoogd aanbod van financiering voor innovatie in
het MKB in de RIS3 sectoren
West-Nederland zet onder deze specifieke doelstelling in lijn met de RIS3 West-Nederland in op de volgende actielijnen:
Toeleiding naar kapitaal.
Financiering voor innovatieve technologische ontwikkelingen.
Proof of Concept financiering.
Innovatiefinanciering.
Hierbij ligt de uitdaging vooral op het creëren van voldoende massa (aantrekken en clusteren van kapitaal uit andere bronnen, gezien de beschikbare
NL
39
NL
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
omvang van de EFRO-middelen). De verschillen in economische structuur en de Noord- en de Zuidvleugel kunnen vragen om een gediversifieerde
benadering. De nog uit te voeren ex-antebeoordelingen zullen daar het noodzakelijke inzicht in bieden.
Toeleiding naar kapitaal
Met deze actielijn wordt vooral ingezet op het aantrekken van externe financiers voor de innoverende bedrijven. Bij voorkeur worden initiatieven
ondersteund die maatwerk leveren voor een bepaalde topsector, branche of groep MKB-ers. Uiteindelijk gaat het ook hierbij om het aantal bedrijven
in West-Nederland dat (een deel) van haar innovatie –of groeitraject daadwerkelijk kan gaan uitvoeren. Het gaat dan niet alleen om
informeren, maar
ook om hulp bij het
realiseren van de financiering voor innovatie. Het bevorderen van transparantie en voorlichting over de (on)mogelijkheden op de
kapitaalmarkt kan de efficiëntie en effectiviteit van matching van ondernemers, financiers en investeerders enorm vergroten. Toeleiding bestaat uit a)
transparantie vergroten c.q. informeren en begeleiden en b) investment readiness versterken. Het richt zich erop, de business van een onderneming op
een dusdanig hoog plan te brengen dat dit zijn kansen op financiering vergroot[1]. Onderdelen die hierbij een belangrijke rol spelen zijn:
Ontwikkelen van valide businessmodellen.
Uitwerken van een marketingstrategie, financiële prognoses en financierbare proposities.
Doel: Het helpen aantrekken van externe financiering voor bedrijven die innoveren.
Doelgroepen: MKB bedrijven die innoveren deels via intermediaire organisaties, inclusief overheden.
Type instrument: projectsubsidies
Voorbeelden van acties
NL
40
NL
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Transparantie
Netwerkvorming tussen bestaande publieke instrumenten en private sector versterken.
Breed voorlichtings- en activeringsprogramma voor MKB ondernemers gericht op alternatieve financieringsmogelijkheden.
Ontwikkeling van een clusterspecifieke (online) toolkit voor het vinden van regionale en nationale financiering.
Readiness
Business development voor het opwerken van business cases.
Hulp bij het schrijven van businessplannen en/of nieuwe vormen van financieren (kredietunies, crowd funding).
Financiering voor innovatieve technologische ontwikkelingen
Om de financiering van innovatieve technologische ontwikkelingen in het MKB te verbeteren, worden middelen beschikbaar gesteld voor
investeringen gericht op het verbeteren via nieuwe technologieën, knowhow en organisatorische ontwikkelingen. Veel MKB bedrijven ondervinden
drempels om zelf te innoveren: ze hebben niet het netwerk of de kennis/expertise en zijn niet ‘investment-ready’. Te ondersteunen projecten kunnen
vorm krijgen als een bedrijfsregeling ter stimulering van technologische- en milieu-innovaties in het MKB, bij voorkeur in gezamenlijk verband
waardoor ook risico’s worden gespreid. In een dergelijke regeling kunnen instrumenten als subsidies, leningen en garanties gecombineerd worden.
Hiermee wordt direct bijgedragen een het stimuleren van private R&D uitgaven. Activiteiten kunnen zich richten op verbetering van de kennispositie,
interne procesverbetering, introductie van innovatieve/nieuwe systemen of technologieën en uitwisseling van onderzoekers/kenniswerkers.
NL
41
NL
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Doel: Het stimuleren van investeringen door het MKB in interne bedrijfsprocessen (onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten) die leiden tot
vernieuwde producten, diensten en productiemethoden.
Doelgroepen: Organisaties (waaronder overheden) die regelingen en Financiële instrumenten opzetten voor innovatieve MKB bedrijven die
innoveren.
Type instrument: Regelingen (mogelijk) gecombineerd met financieringsinstrumenten (leningen, garanties en deelnemingen).
Voorbeelden van acties
Het ondersteunen van technologische en milieu innovaties, haalbaarheidsstudies en het verstrekken van subsidies voor introductie van nieuwe
(technologische) systemen/materialen/concepten in de eigen organisatie. Hierbij wordt vooral ingezet op een aanpak per niche of cluster via een groep
van (gelijkwaardige) MKB bedrijven.
Proof of concept financiering
Om deze fase te helpen overbruggen, worden middelen beschikbaar gesteld om de omzetting van ideeën in concrete producten of diensten te
bevorderen. Door deze Proof of concept financiering worden middelen ingezet op de verbetering van de toegang tot het (beschikbare) kapitaal,
haalbaarheidsstudies en de ondersteuning van business case ontwikkeling.
Doel: Het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten met behulp van het verstrekken van kapitaal aan innovatieve
projecten van MKB-ers.
Doelgroepen: startende en doorgroeiende MKB bedrijven die innoveren, overheden die Financiële instrumenten opzetten.
Type instrument: Financieringsinstrumenten (w.o. leningen) subsidies voor haalbaarheidsstudies, procesgeld voor toeleiding van bedrijven
NL
42
NL
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
naar de financieringsmogelijkheden en de ondersteuning van business cases.
Voorbeelden van acties
Met een Financieringsinstrument wordt financiering geboden aan ondernemingen voor het uitwerken van ideeën tot werkende prototypen.
Innovatiefinanciering
Om zowel starters als bestaande bedrijven te financieren voor het verder commercialiseren van productie en verkoop worden middelen beschikbaar
gesteld voor innovatiefinanciering. Het moet hier nadrukkelijk gaan om investeringen voor nieuwe product-marktcombinaties. Van belang hierbij is
dat er altijd sprake moet zijn van private cofinanciering.
Financiële prognoses over de ontwikkeling van het bedrijf zijn bij groei betrouwbaarder dan bij innovatie. Toch blijkt uit onderzoek[2] dat ook voor
deze fase een groot tekort is aan financiering in West-Nederland.
Doel: Het verstrekken van kapitaal aan MKB-ers om een innovatief product op de markt te brengen.
Doelgroepen: startend en doorgroeiend MKB, overheden die Financiële instrumenten opzetten.
Type instrument: financieringsinstrumenten.
Voorbeelden van acties
NL
43
NL
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Met behulp van een Financieel instrument kunnen deelnemingenen leningen voor het vermarkten van nieuwe product marktcombinaties beschikbaar
worden gesteld.
[1] Een veelgebruikte indeling om vast te stellen welke ontwikkeling een innovatie doormaakt is het Technology Readiness Level (TRL). Door dit
model te combineren met de (financieel organisatorische) ontwikkeling van een onderneming ontstaat er een goed beeld van de groei in readiness.
[2]
‘Financiering bij innovatie en groei in het MKB in Randstad Zuid’ en
‘Financiering bij innovatie en groei in het MKB in Randstad Noord’,
Syntens, 2012
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Leidende principes voor de selectie van operaties
Kansen voor West zal het projectselectiesysteem vernieuwen. Dat gebeurt gezamenlijk met de andere drie landsdelige OP’s. Zo komt er een
gezamenlijke beleidsregel voor het beoordelingskader van projecten en gaan alle OP’s werken met een uniforme kwaliteitstoets door onafhankelijke
deskundigen. Kansen voor West II blijft het “First Come First Serve”principe trouw. Echter houdt uitdrukkelijk de optie open om een tender uit te
zetten als onderdelen van het programma extra activering nodig hebben. Voor de selectie van projecten wordt uitgegaan van een systeem op basis van
een minimumscore op vooraf bepaalde kwaliteitscriteria. Om daarmee die projecten te kunnen selecteren die een substantiële bijdrage leveren aan het
programma. Daarvoor worden projecten getoetst aan de relevante vigerende beleidskaders, en worden ze voorgelegd aan een onafhankelijke
NL
44
NL
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
expertcommissie aan de hand van een uniform landelijk beoordelingssysteem. Op basis van dit onafhankelijke advies zal de MA ten slotte een
formeel besluit nemen over toewijzing dan wel afwijzing van projecten. Waar er sprake is van steun aan het grootbedrijf zal de MA erop toezien dat
dit niet ten koste gaat van de werkgelegenheid van dit bedrijf in bestaande locaties binnen de Europese Unie.
In globale zin volgt de beoordeling het uniforme beoordelingskader dat door de vier landsdelige OP’s in Nederland gezamenlijk wordt opgesteld en
gepubliceerd. Het volgt daarbij de volgende twee stappen:
1. Beleidsmatige beoordeling
Als eerste wordt de projectaanvraag beleidsmatig beoordeeld door de MA op de vraag, in hoeverre het bijdraagt aan de relevante vigerende regionale
beleidskaders en de doelstellingen van het OP. Hierbij zal worden gekeken naar de specifieke bijdrage aan de doelstelling en de indicatoren van het
programma, of het een cross-over actie betreft, en wat het schaaleffect/ impact van de actie is op het OP. Op basis van deze beleidsmatige beoordeling
volgt een positief of negatief besluit. Bij een negatief besluit ontvangt de aanvrager een gemotiveerde afwijzingsbeschikking en bij een positief besluit
gaat het voorstel door naar fase 2.
2. Onafhankelijke deskundigen commissie
Voor de inhoudelijke beoordeling van de kwaliteit van het project wordt een beoordelingscommissie met experts ingesteld, die onafhankelijk advies
geven op basis van een score op vooraf opgestelde criteria. Voor de leden van de beoordelingscommissie wordt een profiel opgesteld en kunnen alle
stakeholders kandidaten aandragen. De leden van de beoordelingscommissie worden door het CvT benoemd. De criteria waarop de
beoordelingscommissie projectvoorstellen beoordeelt, zijn gebaseerd op vijf basisuitgangspunten en zijn nader uitgewerkt in het beoordelingskader.
De uitgangspunten zijn: de mate waarin het voorstel bijdraagt aan het OP (zoals aan de RIS3 strategie van focus op cross-overs), de mate van
innovativiteit, de kwaliteit van de businesscase/ het businessplan, de kwaliteit van het project en duurzaamheid. De bijdrage aan de
NL
45
NL
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
duurzaamheidsagenda is daarmee expliciet onderdeel van de projectselectie. De duurzaamheidspunten waarop beoordeeld moet worden zijn:
De ecologische duurzaamheid. Hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptatie en –
mitigatie, herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en –beheer.
De sociale duurzaamheid. Hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid en onderwijs.
Bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in het Operationeel Programma en de RIS3.
Het uitgangspunt voor weging van de criteria is, dat projecten een hoge minimale kwaliteit dienen te hebben. Er moeten ten minste 70 van de 100
punten behaald worden. De beoordelingscriteria worden in samenwerking met de beoordelingscommissie in detail uitgewerkt. Deze criteria zijn voor
heel Nederland gelijk en gelden voor alle investeringsprioriteiten, maar de weging zal verschillen per prioritaire as.
Ten slotte zal bij het bereiken van een vooraf bepaalde minimale score een positief advies verstrekt worden aan de MA voor financiering van het
project uit het programma. Naast de beleidsbeoordeling en de inhoudelijke beoordeling door de deskundigencommissie zal er een financieel-
technische beoordeling op aspecten als staatssteun, maar ook gelijke kansen, door de MA plaatsvinden.
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Gepland gebruik van financieringsinstrumenten
NL
46
NL
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Er wordt overwogen om een deel van de activiteiten in lijn met de RIS3 West-Nederland via financieringsinstrumenten (leningen, garanties,
deelnemingen) in te zetten. Het gaat daarbij met name om het verschaffen van kapitaal aan het MKB voor de financiering van innovaties zoals eerder
beschreven onder het specifieke doel kapitaal. Tot op heden is er veel onderzoek gedaan naar de situatie op de kapitaalmarkt in West-Nederland. Deze
hebben reeds inzage gegeven in de knelpunten van het kapitaaltekort. Een ex-antebeoordeling conform de EU-vereisten heeft vooralsnog nog niet
plaatsgevonden.
De intentie is na goedkeuring van het OP door de Europese Commissie dit ex-anteonderzoek af te ronden conform artikel 37 lid 2 van Verordening
(EU) 1303/2013. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zal het gebruik van financieringsinstrumenten nader worden ingekaderd.
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Niet van toepassing
NL
47
NL
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per regiocategorie
Tabel 5: Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren (per investeringsprioriteit, voor het ESF uitgesplitst naar regiocategorie en
indien van toepassing voor het EFRO)
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
ID
Indicator
Meeteenheid
Fonds
Regiocategorie (indien relevant)
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie van de verslaggeving
M
W
T
CO01
Productieve
investering: Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
370,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Aantal ondernemingen dat
steun ontvangt
CO02
Productieve
investering: Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
203,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Aantal ondernemingen dat
subsidies ontvangt
CO03
Productieve
investering: Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
100,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Aantal ondernemingen dat
andere financiële steun dan
subsidies ontvangt
CO04
Productieve
investering: Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
67,00
Eigengegevensverzameling
Jaarlijks
Aantal ondernemingen dat
niet-financiële
steun
ontvangt
CO06
Productieve
investering: EUR
EFRO
Meer ontwikkeld
78.050.000,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Particuliere investeringen
die zijn afgestemd op
overheidssteun
voor
ondernemingen (subsidies)
CO07
Productieve
investering: EUR
EFRO
Meer ontwikkeld
19.900.000,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Particuliere investeringen
die zijn afgestemd op
overheidssteun
voor
ondernemingen
(niet-
subsidies)
CO26
Onderzoek,
innovatie: Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
189,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Aantal ondernemingen dat
samenwerkt
met
onderzoeksinstellingen
CO27
Onderzoek,
innovatie: EUR
EFRO
Meer ontwikkeld
97.950.000,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Particuliere investeringen
die gelijke tred houden met
NL
48
NL
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen
voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en
toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in ontsluitingstechnologieën en
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
ID
Indicator
Meeteenheid
Fonds
Regiocategorie (indien relevant)
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie van de verslaggeving
M
W
T
overheidssteun
voor
innovatie
of
O&O-
projecten
CO28
Onderzoek,
innovatie: Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
100,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Aantal
ondersteunde
ondernemingen om nieuw
op de markt producten te
introduceren
CO29
Onderzoek,
innovatie: Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
370,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Aantal
ondersteunde
ondernemingen om voor
het
bedrijf
nieuwe
producten te introduceren
2.A.7 Sociale innovatie, transnationale samenwerking en de bijdrage aan thematische doelstellingen 1-7
Prioritaire as
1 - Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Niet van Toepassing
2.A.8 Prestatiekader
Tabel 6: Prestatiekader van de prioritaire as (per fonds en, voor het EFRO en het ESF, per regiocategorie)
Prioritaire as
1 - Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
ID
Soort
Indicator of belangrijke uitvoeringsstap
Meeteenheid,
waar
Fonds
Regiocategorie
Mijlpaal voor 2018
Uiteindelijke doelstelling
Gegevensbron
Uitleg over de relevantie van de indicator, in voorkomend geval
indicator
van toepassing
(2023)
M
W
T
M
W
T
CO01
O
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt
Ondernemingen
EFRO
Meer
20
370,00
Eigen
Benodigde directe ondersteuning van ondernemingen om tot valorisatie te komen.
ontwikkeld
gegevensverzameling
F101
F
Gecertificeerde totale subsidiabele kosten voor het versterken van onderzoek,
Euro
EFRO
Meer
82815721
306.724.893,00
Eigen
De omvang van de gecertificeerde totale subsidiabele kosten van subsidieprojecten.
technologische ontwikkeling en innovatie.
ontwikkeld
gegevensverzameling
Heeft het project de vorm van een fonds, dan tellen de totale subsidiabele kosten op
fondsniveau.
KIS1
I
Productieve in-vestering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt bij gestarte
Ondernemingen
EFRO
Meer
111
370,00
Eigen
De indicator is een weergave van de inzet in de actielijnen:
projecten.
ontwikkeld
gegevensverzameling
1- Samenwerking MKB en kennisinstellingen met als doel valorisatie.
2- Toepassen nieuwe kennis bij eindgebruikers (proeftuinen en demonstratiecentra).
3- Financiering voor innovatieve technologische ontwikkelingen.
NL
49
NL
Prioritaire as
1 - Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
ID
Soort
Indicator of belangrijke uitvoeringsstap
Meeteenheid,
waar
Fonds
Regiocategorie
Mijlpaal voor 2018
Uiteindelijke doelstelling
Gegevensbron
Uitleg over de relevantie van de indicator, in voorkomend geval
indicator
van toepassing
(2023)
4- Proof of Concept financiering
5- Innovatiefinanciering
Aanvullende kwalitatieve informatie over het opstellen van het prestatiekader
KIS1 Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt bij gestarte projecten.
DEFINITIE
Het aantal ondernemingen dat steun ontvangt vanuit het OP, in welke vorm dan ook en ongeacht of de steun staatssteun is of niet. Een onderneming telt
als “ondersteund” als deze actief en gericht iets uit het project ontvangt dat een substantiële waarde vertegenwoordigt (euro’s, advies, begeleiding,
matching etc.). Een onderneming die bijvoorbeeld deelneemt aan een seminar, of wordt bezocht voor een algemeen gesprek, telt normaliter niet als
“ondersteund”. Dit tenzij het bij de deelname aan een seminar om een specifiek evenement gaat, waarbij de deelname wel een substantiële waarde
vertegenwoordigt en de prijs die voor deelname moet worden betaald, substantieel lager is dan de prijs die zonder EFRO-steun had moeten worden
betaald. Een onderneming die een individueel adviestraject volgt, wordt doorgaans wel als “ondersteund” gerekend.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op de EFRO inzet in vijf verschillende actielijnen. Voor iedere actielijn is een inschatting gemaakt op basis van de
ervaringen met dergelijke projecten. Het gaat dan om:
1- Samenwerking MKB en kennisinstellingen met als doel valorisatie. 45 projecten geven steun
aan gemiddeld 4 ondernemingen/project. Totaal steun aan 180 ondernemingen. Een project krijgt een gemiddelde steun van 1 mln. euro, waarmee de
totale steun 45 mln. euro bedraagt. Dit is 40% van de hele prioriteitsas.
2- Toepassen nieuwe kennis bij eindgebruikers (proeftuinen en
demonstratiecentra). 18 projecten geven steun aan gemiddeld 5 ondernemingen/project. Totaal steun aan 90 ondernemingen. Een project krijgt een
gemiddelde steun van 2 mln. euro, waarmee de totale steun ruim 35 mln. euro bedraagt. Dit is 32% van de hele prioriteitsas.
3- Financiering voor
innovatieve technologische ontwikkelingen. Het FI geeft steun aan gemiddeld 8 ondernemingen. Een onderneming krijgt een gemiddelde steun van
bijna 400.000 euro, waarmee de totale steun ruim 3 mln. euro bedraagt. Dit is 3% van de hele prioriteitsas.
4- Proof of Concept financiering. Het FI
geeft steun (lening, garantie, deelneming) aan gemiddeld 22 ondernemingen. Een onderneming krijgt een gemiddelde steun van 245.000 euro, waarmee
NL
50
NL
de totale steun ruim 5 mln. euro bedraagt. Dit is 5% van de hele prioriteitsas.
5- Innovatiefinanciering. Het FI geeft steun (lening, garantie, deelneming)
aan gemiddeld 70 ondernemingen. Een onderneming krijgt een gemiddelde steun van 450.000 euro, waarmee de totale steun ruim 23 mln. euro bedraagt.
Dit is 21% van de hele prioriteitsas. Naar verwachting zal 30% van de streefwaarde kunnen worden behaald in 2018, gebaseerd op de ervaring van
eerdere programma's. Voor FI’s telt het aantal betaalde leningen, deelnemingen en garanties als mee te tellen realisatie.De streefwaarde van 30% wordt
verklaard door de relatief lange aanlooptijd die nodig is voor het opstarten van financiële instrumenten, een behoorlijk deel van deze prioritaire as. Door
deze aanlooptijd kunnen de leningen, garanties en deelnemingen relatief laat worden aangegaan. Andere oorzaak is een gefaseerde openstelling van het
subsidiedeel om voldoede sturing op de focus van het programma te houden.
Output (C001) Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt
DEFINITIE
Het aantal ondernemingen dat steun ontvangt vanuit het OP, in welke vorm dan ook en ongeacht of de steun staatssteun is of niet. Een onderneming telt
als “ondersteund” als deze actief en gericht iets uit het project ontvangt dat een substantiële waarde vertegenwoordigt (euro’s, advies, begeleiding,
matching etc.). Een onderneming die bijvoorbeeld deelneemt aan een seminar, of wordt bezocht voor een algemeen gesprek, telt normaliter niet als
“ondersteund”. Dit tenzij het bij de deelname aan een seminar om een specifiek evenement gaat, waarbij de deelname wel een substantiële waarde
vertegenwoordigt en de prijs die voor deelname moet worden betaald, substantieel lager is dan de prijs die zonder EFRO-steun had moeten worden
betaald. Een onderneming die een individueel adviestraject volgt, wordt doorgaans wel als “ondersteund” gerekend. Het gaat uitsluitend om vastgestelde
projecten, dat wil zeggen gerealiseerd en uitbetaald.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op de EFRO inzet in vijf verschillende actielijnen. Voor iedere actielijn is een inschatting gemaakt op basis van de
ervaringen met dergelijke projecten. Het gaat dan om:
1- Samenwerking MKB en kennisinstellingen met als doel valorisatie. 45 projecten geven steun
aan gemiddeld 4 ondernemingen/project. Totaal steun aan 180 ondernemingen. Een project krijgt een gemiddelde steun van 1 mln. euro, waarmee de
totale steun 45 mln. euro bedraagt. Dit is 40% van de hele prioriteitsas.
2- Toepassen nieuwe kennis bij eindgebruikers (proeftuinen en
demonstratiecentra). 18 projecten geven steun aan gemiddeld 5 ondernemingen/project. Totaal steun aan 90 ondernemingen. Een project krijgt een
NL
51
NL
gemiddelde steun van 2 mln. euro, waarmee de totale steun ruim 35 mln. euro bedraagt. Dit is 32% van de hele prioriteitsas.
3- Financiering voor
innovatieve technologische ontwikkelingen. Het FI geeft steun aan gemiddeld 8 ondernemingen. Een onderneming krijgt een gemiddelde steun van
bijna 400.000 euro, waarmee de totale steun ruim 3 mln. euro bedraagt. Dit is 3% van de hele prioriteitsas.
4- Proof of Concept financiering. Het FI
geeft steun (lening, garantie, deelneming) aan gemiddeld 22 ondernemingen. Een onderneming krijgt een gemiddelde steun van 245.000 euro, waarmee
de totale steun ruim 5 mln. euro bedraagt. Dit is 5% van de hele prioriteitsas.
5- Innovatiefinanciering. Het FI geeft steun (lening, garantie, deelneming)
aan gemiddeld 70 ondernemingen. Een onderneming krijgt een gemiddelde steun van 450.000 euro, waarmee de totale steun ruim 23 mln. euro bedraagt.
Dit is 21% van de hele prioriteitsas. Naar verwachting zal 5% van de streefwaarde kunnen worden vastgesteld in 2018, gebaseerd op de ervaring van
eerdere programma's. Voor FI’s telt het aantal betaalde leningen, deelnemingen en garanties als mee te tellen realisatie.
F101 Gecertificeerde totale subsidiabele kosten voor het versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie.
DEFINITIE
De omvang van de gecertificeerde totale subsidiabele kosten van subsidieprojecten. Heeft het project de vorm van een fonds, dan tellen de totale
subsidiabele kosten op fondsniveau.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op de inzet in vijf verschillende actielijnen. De totale subsidiabele kosten zijn gebaseerd op de gecertificeerde kosten zoals
opgenomen in de betaalaanvraag. Met het bepalen van de mijlpaal 2018 worden de jaartranches gevolgd. Eind 2018 moeten conform de “n+3-regel” de
jaartranches 2014 en 2015 zijn uitgegeven. Deze jaartranches maken 27% van het totale budget uit. Daarom is de mijlpaal 2018 gezet op 27% van de
geraamde totale programmaomvang (EFRO en cofinancieringen) in deze prioriteit.
NL
52
NL
2.A.9 Categorieën steunverlening
De categorieën steunverlening die overeenkomen met de inhoud van de prioritaire as, op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur, en
indicatieve uitsplitsing van door de Unie verleende steun.
Tabellen 7-11: Categorieën steunverlening
Tabel 7: Dimensie 1: Steunverleningsgebied
Prioritaire as
1 - Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
056. Investeringen in infrastructuur, capaciteit en uitrusting in kmo's, direct gekoppeld aan onderzoeks- en innovatieactiviteiten
11.258.690,00
ERDF
Meer ontwikkeld
057. Investeringen in infrastructuur, capaciteit en uitrusting in grote bedrijven, direct gekoppeld aan onderzoeks- en innovatieactiviteiten
2.792.155,00
ERDF
Meer ontwikkeld
058. Onderzoeks- en innovatie-infrastructuur (openbaar)
2.792.155,00
ERDF
Meer ontwikkeld
060. Onderzoeks- en innovatie-activiteiten in openbare onderzoekscentra en kenniscentra, waaronder netwerkactiviteiten
2.792.155,00
ERDF
Meer ontwikkeld
061. Onderzoeks- en innovatie-activiteiten in particuliere onderzoekscentra, waaronder netwerkactiviteiten
2.882.225,00
ERDF
Meer ontwikkeld
062. Technologie-overdracht en samenwerking tussen universiteiten en bedrijven, vooral voor kmo's
22.517.379,00
ERDF
Meer ontwikkeld
063. Clusterondersteuning en zakelijke netwerken, vooral voor kmo's
9.006.952,00
ERDF
Meer ontwikkeld
064. Onderzoeks- en innovatieprocessen in kmo's (inclusief voucherregelingen, proces-, ontwerp-, service- en sociale innovatie)
22.517.379,00
ERDF
Meer ontwikkeld
067. kmo-ontwikkeling, steun voor ondernemerschap en incubatie (waaronder steun voor afgeleide activiteiten)
36.027.809,00
Tabel 8: Dimensie 2: Financieringsvorm
Prioritaire as
1 - Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Niet-terugvorderbare subsidie
72.085.963,00
ERDF
Meer ontwikkeld
03. Ondersteuning door middel van financieringsinstrumenten: risico- en durfkapitaal of gelijkwaardig
13.500.312,00
ERDF
Meer ontwikkeld
04. Ondersteuning door middel van financieringsinstrumenten: lening of gelijkwaardig
27.000.624,00
NL
53
NL
Tabel 9: Dimensie 3: Soort gebied
Prioritaire as
1 - Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Grote stedelijke gebieden (dichtbevolkt > 50 000 inwoners)
112.586.899,00
Tabel 10: Dimensie 4: Territoriale verwezenlijkingsmechanismen
Prioritaire as
1 - Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Geïntegreerde territoriale investering – stedelijk
5.285.342,00
ERDF
Meer ontwikkeld
07. Niet van toepassing
107.301.557,00
Tabel 11: Dimensie 6: secundair ESF-thema (alleen ESF en YEI)
Prioritaire as
1 - Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
2.A.10 Overzicht van het voorgenomen gebruik van technische bijstand, inclusief eventuele maatregelen voor het versterken van de bestuurlijke
capaciteit van de autoriteiten die betrokken zijn bij het beheer en besturen van de programma's en de begunstigden (in voorkomend
geval) (per prioritaire as)
Prioritaire as:
1 - Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
NL
54
NL
.
2.A.1 Prioritaire as
Identificatiecode van de prioritaire as
2
Titel van de prioritaire as
Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
De volledige prioritaire as zal uitsluitend door financieringsinstrumenten worden uitgevoerd
De volledige prioritaire as zal uitsluitend worden uitgevoerd door financieringsinstrumenten die op EU-niveau zijn opgezet
De volledige prioritaire as zal aan de hand van door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling worden uitgevoerd
Voor het ESF: De gehele prioritaire as is bedoeld voor sociale innovatie of transnationale samenwerking of beide
For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to operations aimed at reconstruction in response to major or regional natural disasters
For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to SME (Article 39)
2.A.2 Motivering voor het vaststellen van een prioritaire as met betrekking tot meer dan één regiocategorie, thematische doelstelling of fonds (waar van toepassing)
2.A.3 Fonds, regiocategorie en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie
Fonds
Regiocategorie
Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke
Regiocategorie voor ultraperifere regio's en noordelijke dunbevolkte regio's (indien
uitgaven)
van toepassing)
ERDF
Meer
Totaal
ontwikkeld
2.A.4 Investeringsprioriteit
Identificatiecode van de investeringsprioriteit
4a
Benaming van de investeringsprioriteit
Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
2.A.5 Specifieke doelstellingen die overeenkomen met de investeringsprioriteit en verwachte resultaten
Identificatiecode
van
de 3
specifieke doelstelling
Benaming van de specifieke Het verkleinen van het aandeel fossiele brandstoffen in het totale energieverbruik van landsdeel West.
doelstelling
Resultaten die de lidstaat met Door middel van vraagbundeling en het benutten van (cross-overs van) hernieuwbare energiebronnen wordt ingezet om de
steun van de Unie beoogt te achterstand in de toepassing van hernieuwbare energie in te lopen.
bereiken
NL
55
NL
In het stedelijk deel van West-Nederland, met name Zuid-Holland, aangevuld met een aantal glastuinbouwgebieden, is groot
potentieel voor uitbreiding en verduurzaming van bestaande en het aanleggen van nieuwe lokale warmtenetten, op basis van
benutting van hernieuwbare energie gecombineerd met restwarmte (uit de industrie en lokaal uit kassen) en winning van
(diepe en ondiepe) aardwarmte. Dit wordt onderstreept door het onbenutte potentieel van industriële restwarmte en de
recente ervaringen met aardwarmteprojecten. Door benutting van aard- en restwarmte voor de verwarming van ruimtes
wordt bespaart op het laagwaardig gebruik van aardgas. Door slimme netten met meerdere, eventueel uitwisselbare
warmtebronnen en meerdere warmtevragers tot stand te brengen, kunnen langjarige wederzijdse afhankelijkheden tussen een
specifieke warmtebron en de afnemer worden beperkt.
In de overige delen van West-Nederland liggen de mogelijkheden vooral in een duurzame opwekking van elektriciteit.
Omdat het niet mogelijk is met één techniek de gehele vraag naar duurzame energie op te lossen ligt ook hier de nadruk op
het realiseren van combinaties van energiebronnen zoals opwekking door zonnestroompanelen, windmolens, getijdenstroom
en warmtekrachtinstallaties op groengas of biomassa.
In aansluiting op het nationaal Energieakkoord wordt het potentieel van West-Nederland benut om door vraagbundeling en
cross-overs tussen energiedragers een slimme uitrol van duurzame energieopwekking en toepassing te realiseren. De nadruk
zal daarbij liggen op uitrol van warmte- koudetechnieken en -netten, slimme energiedistributiesystemen en overige
technieken van duurzame- energieopwekking. Te denken valt aan aardwarmte, getijdenstroom, kassenwarmte, zon- en
windenergie. Door ondersteuning van de toepassing van nieuwe producten en diensten of aanpakken wordt ervaring
opgedaan en uitrol bevordert.
Voor de toepassing van biomassa wordt, in aansluiting op het regeerakkoord en het Energieakkoord, een zo hoogwaardig
mogelijke inzet nagestreefd. De te ondersteunen activiteiten zijn daarbij gericht op het toepassen van bio based grondstoffen
als vorm van hernieuwbare energie met nadrukkelijke aandacht voor de duurzaamheid en de economische waarde van
biomassa. In deze benadering wordt uitgegaan van gesloten systemen (zoals vergisters) in plaats van verbranding. Indien er
toch sprake is van ongewenste emissies in het bijzonder die van fijnstof zal worden toegezien dat deze binnen de gestelde
emissieplafonds blijven en van efficiënte afvang technologieën voorzien worden.
NL
56
NL
NL
57
NL
Tabel 3: Programmaspecifieke resultaatindicatoren per specifieke doelstelling (voor het EFRO en het Cohesiefonds)
Specifieke doelstelling
3 - Het verkleinen van het aandeel fossiele brandstoffen in het totale energieverbruik van landsdeel West.
ID
Indicator
Meeteenheid
Regiocategorie (indien
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde
Gegevensbron
Frequentie
relevant)
(2023)
van de
verslaggeving
4.1.3 Percentage hernieuwbare energie in het totale energiegebruik percentage
Meer ontwikkeld
3,60
2013
16,00
www.klimaatmonitor.databank.nl jaarlijks
in Landsdeel West.
NL
58
NL
2.A.6 In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregel (per investeringsprioriteit)
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke
doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten
begunstigden
Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
Acties voor specifieke doelstelling 3: Het verkleinen van het aandeel fossiele brandstoffen in het totale energieverbruik van landsdeel West.
De actielijn faciliteert initiatieven gericht op het opschalen van duurzame opwekking en toepassing restwarmte door middel van het ondersteunen van
projecten gericht op uitrol. Hierbij wordt kapitaal in de vorm van garanties en leningen verstrekt voor de onrendabele top van goede business cases.
Andere acties die voor ondersteuning in aanmerking kunnen komen zijn procesgerichte acties om de energieprojecten te realiseren. Ook kunnen
ondernemers de ontwikkeling van producten en diensten aanpakken op het vlak van energiebesparing en toepassing duurzame energie en het
toepassen van gebruik van restwarmte en hernieuwbare energievormen.
Ter stimulering van het optimaal benutten van biomassa wordt primair ingezet op het ondersteunen van projecten voor de uitrol van het gebruik van
biomassa als hernieuwbare energiebron. Dat kan door het beschikbaar stellen van kapitaal in de vorm van garanties en leningen, en het verstrekken
van subsidies voor de onrendabele top van op termijn goede business cases. Andere acties die voor ondersteuning in aanmerking komen kunnen
gericht zijn op het ondersteunen van ondernemers die als core business de toepassing van biomassa als onder meer hernieuwbare energiebron hebben.
Doel: Het realiseren van een groter aandeel aan duurzame opwekking en toepassing van restwarmte in de energiemix en de slimme toepassing
van biomassa.
Doelgroepen: Bedrijven, woningbouwcorporaties, intermediaire organisaties, maatschappelijke instellingen en overheden in de rol als
facilitator, procescoördinator en launching customer, alsmede onderwijs en kennisinstellingen.
Type instrumenten: Subsidies, leningen en garantstellingen.
Voorbeelden van acties
NL
59
NL
Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
Uitrol van gezamenlijke duurzame vormen van energie opwekking (zoals zon, wind en geothermie) en de uitrol van best practices voor de
ontwikkeling van gecombineerde concepten van energiebronnen, op bijvoorbeeld bedrijventerreinen en de inpassing ervan binnen bestaande
netwerken waaronder Smart Grids.
Subsidieregeling voor haalbaarheidsonderzoeken en testen van de technisch uitvoerbaarheid van hernieuwbare energiesystemen, en naar de initiële
(de investering en besturing van koude/warme stroom) en structurele kosten (werking systeem en onderhoud) ervan.
Met behulp van garanties en leningen en eventueel subsidies voor de onrendabele top van goede business cases voor uitrol en toepassing van
hernieuwbare energiebronnen.
Het optimaliseren van de biomassaketen voor verwerking van biomassa uit natuurgebieden.
Het ondersteunen van marktintroducties van kleinschalige biomassa energie productie zoals monovergisters.
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties
Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
Leidende principes voor de selectie van projecten
Kansen voor West zal het projectselectiesysteem vernieuwen. Dat gebeurt gezamenlijk met de andere drie landsdelige OP’s. Zo komt er een
gezamenlijke beleidsregel voor het beoordelingskader van projecten en gaan alle OP’s werken met een uniforme kwaliteitstoets door onafhankelijke
deskundigen. Kansen voor West II blijft het “First Come First Serve”principe trouw. Echter houdt uitdrukkelijk de optie open om een tender uit te
zetten als onderdelen van het programma extra activering nodig hebben. Voor de selectie van projecten wordt uitgegaan van een systeem op basis van
een minimumscore op vooraf bepaalde kwaliteitscriteria. Om daarmee die projecten te kunnen selecteren die een substantiële bijdrage leveren aan het
NL
60
NL
Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
programma. Daarvoor worden projecten getoetst aan de relevante vigerende beleidskaders, en worden ze voorgelegd aan een onafhankelijke
expertcommissie aan de hand van een uniform landelijk beoordelingssysteem. Op basis van dit onafhankelijke advies zal de MA ten slotte een
formeel besluit nemen over toewijzing dan wel afwijzing van projecten. Waar er sprake is van steun aan het grootbedrijf zal de MA erop toezien dat
dit niet ten koste gaat van de werkgelegenheid van dit bedrijf in bestaande locaties binnen de Europese Unie.
In globale zin volgt de beoordeling het uniforme beoordelingskader dat door de vier landsdelige OP’s in Nederland gezamenlijk wordt opgesteld en
gepubliceerd. Het volgt daarbij de volgende twee stappen:
1. Beleidsmatige beoordeling
Als eerste wordt de projectaanvraag beleidsmatig beoordeeld door de MA op de vraag, in hoeverre het bijdraagt aan de relevante vigerende regionale
beleidskaders en de doelstellingen van het OP. Hierbij zal worden gekeken naar de specifieke bijdrage aan de doelstelling en de indicatoren van het
programma, of het een cross-over actie betreft, en wat het schaaleffect/ impact van de actie is op het OP. Op basis van deze beleidsmatige beoordeling
volgt een positief of negatief besluit. Bij een negatief besluit ontvangt de aanvrager een gemotiveerde afwijzingsbeschikking en bij een positief besluit
gaat het voorstel door naar fase 2.
2. Onafhankelijke deskundigen commissie
Voor de inhoudelijke beoordeling van de kwaliteit van het project wordt een beoordelingscommissie met experts ingesteld die onafhankelijk advies
geven op basis van een score op vooraf opgestelde criteria. Voor de leden van de beoordelingscommissie wordt een profiel opgesteld en kunnen alle
stakeholders kandidaten aandragen. De leden van de beoordelingscommissie worden door het CvT benoemd.
De criteria waarop de beoordelingscommissie projectvoorstellen beoordeeld zijn gebaseerd op met name drie basisuitgangspunten en zijn nader
uitgewerkt in het beoordelingskader. De uitgangspunten zijn: de kwaliteit van de businesscase/ het businessplan, de kwaliteit van het project en
duurzaamheid. De bijdrage aan de duurzaamheidsagenda is daarmee expliciet onderdeel van de projectselectie en zal voor low carbon een zwaar
NL
61
NL
Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
gewicht krijgen waarbij een hoge score wordt behaald als de bijdrage aan gebruik van hernieuwbare vormen ven energie hoog is. De
duurzaamheidspunten waarop beoordeeld moet worden zijn:
De ecologische duurzaamheid. Hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptatie en –
mitigatie, herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en –beheer.
De sociale duurzaamheid. Hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid en onderwijs.
Het uitgangspunt voor weging van de criteria is, dat projecten een hoge minimale kwaliteit dienen te hebben, er moeten 70 uit 100 punten behaald
worden. De beoordelingscriteria worden in samenwerking met de beoordelingscommissie in detail uitgewerkt. Deze criteria zijn voor heel Nederland
gelijk en gelden voor alle investeringsprioriteiten, maar de weging zal verschillen per prioritaire as.
Ten slotte zal bij het bereiken van een vooraf bepaalde minimale score een positief advies verstrekt worden aan de MA voor financiering van het
project uit het programma. Naast de beleidsbeoordeling en de inhoudelijke beoordeling door de deskundigencommissie zal er een financieel-
technische beoordeling op aspecten als staatssteun, maar ook gelijke kansen, door de MA plaatsvinden
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
Er wordt overwogen om een deel van de activiteiten via financieringsinstrumenten (leningen, garanties, deelnemingen) in te zetten. Tot op heden is er
veel onderzoek gedaan, maar er heeft nog geen ex-antebeoordeling conform artikel 37 lid 2 van Verordening (EU) 1303/2013 plaatsgevonden. De
intentie is na goedkeuring van het OP door de Europese Commissie deze ex-antebeoordeling af te ronden.
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
Majeure projecten worden binnen het programma op dit terrein niet uitgesloten, op dit moment is dit nog niet bekend. De bijdrages vanuit het
NL
62
NL
Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
programma zullen nooit zeer hoog zijn, maar de totale kosten van een uitrolproject met een financieringstekort kunnen de limiet wel overschrijden.
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per regiocategorie
Tabel 5: Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren (per investeringsprioriteit, voor het ESF uitgesplitst naar regiocategorie en
indien van toepassing voor het EFRO)
Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
ID
Indicator
Meeteenheid
Fonds
Regiocategorie
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie
(indien relevant)
van de
M
W
T
verslaggeving
CO01
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt
Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
144,00
Eigen
Jaarlijks
gegevensverzameling
CO02
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat subsidies ontvangt
Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
126,00
Eigen
Jaarlijks
gegevensverzameling
CO03
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat andere financiële steun dan Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
18,00
Eigen
Jaarlijks
subsidies ontvangt
gegevensverzameling
CO06
Productieve investering: Particuliere investeringen die zijn afgestemd op EUR
EFRO
Meer ontwikkeld
8.905.000,00
Eigen
Jaarlijks
overheidssteun voor ondernemingen (subsidies)
gegevensverzameling
CO07
Productieve investering: Particuliere investeringen die zijn afgestemd op EUR
EFRO
Meer ontwikkeld
8.905.000,00
Eigen
Jaarlijks
overheidssteun voor ondernemingen (niet-subsidies)
gegevensverzameling
CO30
Hernieuwbare energiebronnen: Extra capaciteit van hernieuwbare energieproductie
MW
EFRO
Meer ontwikkeld
40,00
Eigen
Jaarlijks
gegevensverzameling
2.b
Extra capaciteit aan restwarmte
MW
EFRO
Meer ontwikkeld
45,00
Eigen
Jaarlijks
gegevensverzameling
2.c
Aantal acties gericht op procesondersteuning, vraagbundeling en business case Acties
EFRO
Meer ontwikkeld
120,00
Eigen
Jaarlijks
ontwikkeling voor hernieuwbare energie
gegevensverzameling
2.d
Aantal leningen en garanties gericht op het wegnemen van financieringsobstakels Leningen en garanties
EFRO
Meer ontwikkeld
18,00
Eigen
Jaarlijks
op het gebied van hernieuwbare energie
gegevensverzameling
2.e
Aantal stimuleringsprojecten gericht op investeringen in hernieuwbare energie
Stimuleringsprojecten
EFRO
Meer ontwikkeld
6,00
Eigen
Jaarlijks
gegevensverzameling
2.A.4 Investeringsprioriteit
Identificatiecode
van
de 4c
investeringsprioriteit
Benaming van de investeringsprioriteit
Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare
gebouwen, en in de woningbouwsector
NL
63
NL
2.A.5 Specifieke doelstellingen die overeenkomen met de investeringsprioriteit en verwachte resultaten
Identificatiecode
van
de 4
specifieke doelstelling
Benaming van de specifieke Het verlagen van het energieverbruik in de bebouwde omgeving.
doelstelling
Resultaten die de lidstaat met Door middel van vraagbundeling wordt een schaalvergroting van de slimme uitrol van energiebesparende projecten en
steun van de Unie beoogt te duurzame energie opwekking in de bouw gerealiseerd.
bereiken
De gebouwde omgeving in Nederland is verantwoordelijk voor ruim 40% van het energieverbruik. Diverse experimenten en
onderzoeken hebben aangetoond dat hier gemiddeld meer dan 30% kan worden bespaard[1]. Vooral het energiegebruik in de
bestaande bouw kan worden teruggedrongen.
Door middel van het in de praktijk uittesten van nieuwe samenwerkingsmodellen gericht op vraagbundeling, het
ontwikkelen en vermarkten van geïntegreerde energie besparingspakketten, ontzorging van de eindgebruikers en op de
doelgroep toegesneden financieringsconstructies wordt een bredere uitrol voorbereid. Daarmee wordt de grootschalige
verduurzaming van de gebouwde omgeving, met name in de bestaande bouw, inclusief het maatschappelijk vastgoed
gefaciliteerd. De nadruk zal daarbij liggen op renovatieprojecten en transformaties.
[1] Monitorgegevens over de periode 2008-2011 geven aan dat bij naar schatting 950.000 woningen de energieprestatie
met 20-30% is verbeterd (Koepelconvenant Energiebesparing Gebouwde Omgeving van 28 juni 2012). In het
Energieakkoord is dan ook afgesproken jaarlijks 300.000 woningen te verbeteren hetgeen correspondeert met een
energiebesparing van ten minste 30%. Recente projecten tonen aan dat dit realistische reductiepercentages zijn.
NL
64
NL
Tabel 3: Programmaspecifieke resultaatindicatoren per specifieke doelstelling (voor het EFRO en het Cohesiefonds)
Specifieke doelstelling
4 - Het verlagen van het energieverbruik in de bebouwde omgeving.
ID
Indicator
Meeteenheid
Regiocategorie (indien
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde
Gegevensbron
Frequentie van de
relevant)
(2023)
verslaggeving
4.1.2 Aandeel huishoudens met een A++, A+ en Ar energielabel in %
Meer ontwikkeld
3,00
2013
13,00
Agentschap NL
Jaarlijks
landsdeel West
NL
65
NL
2.A.6 In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregel (per investeringsprioriteit)
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke
doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten
begunstigden
Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en
in de woningbouwsector
Acties voor specifieke doelstelling 4: Het verlagen van het energieverbruik in de bebouwde omgeving
De actielijn zet in op de benodigde schaalvergroting voor de slimme uitrol van energiebesparing en opwekking van duurzame energie in de bestaande
bouw. De nadruk zal vooral liggen op het integreren van duurzame energie bij renovatie- en transitieprojecten. Daarnaast is het wenselijk dat er
middelen beschikbaar zijn voor de financiering van processen die de vraagbundeling en business case advisering mogelijk maken. Met ondersteuning
van het EFRO zou bij deze schaalprojecten een rol gespeeld kunnen worden door consortia die hiermee aan de slag willen gaan een subsidie voor het
proces te verstrekken. Ook kan hierbij worden gedacht aan het opzetten van of bijdragen aan (een) fonds(en) die de investeringsrisico’s van de
deelnemers aan de consortia beperken.
Doel: Het realiseren van schaalvergroting ter bevordering van een slimme uitrol van energiebesparende maatregelen en maatregelen ter
stimulering van de opwekking van duurzame energie in de bestaande bouw.
Doelgroepen: partijen betrokken bij business case ontwikkeling, energiebedrijven, overheden, corporaties en organisaties die vraagbundeling
in de bebouwde omgeving tot stand brengen, bouwbedrijven.
Type instrument: Subsidies, leningen en garantstellingen.
Voorbeelden van acties
Met processubsidies, garanties en leningen wordt een impuls gegeven aan repeteerbare samenwerkingsprojecten tussen MKB, eigenaren en
gebruikers van bestaande woningen (corporaties e.d.), maatschappelijke gebouwen (o.a. schoolgebouwen en sportfaciliteiten), energiemaatschappijen
NL
66
NL
Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en
in de woningbouwsector
en commerciële gebouwen om verder invulling te geven aan opschaalbare, lokaal ingebedde aanpakken voor renovatie naar duurzame gebouwen.
Bevorderen van een brede toepassing van energiebesparende en -opwekkende maatregelen door instrumentenontwikkeling (met name gericht op
verlaging proceskosten) en proeven met nieuwe (collectieve) organisatievormen gericht op vraagbundeling, financiering, uitvoering en exploitatie
zoals Energy Service Companies.
Het opzetten van repeteerbare aanpakken die aanwezig zijn bij verschillende organisaties en instellingen ter bevordering van een slimme uitrol van
energiebesparende en –opwekkende maatregelen in West-Nederland en het verspreiden en delen van de repeteerbare kennis die dit oplevert.
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties
Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en
in de woningbouwsector
Leidende principes voor de selectie van projecten
Kansen voor West zal het projectselectiesysteem vernieuwen. Dat gebeurt gezamenlijk met de andere drie landsdelige OP’s. Zo komt er een
gezamenlijke beleidsregel voor het beoordelingskader en gaan alle OP’s werken met een uniforme kwaliteitstoets door onafhankelijkedeskundigen.
Kansen voor West II blijft het “First Come First Serve”principe trouw. Echter houdt uitdrukkelijk de optie open om een tender uit te zetten als
onderdelen van het programma extra activering nodig hebben. Voor de selectie van projecten wordt uitgegaan van een systeem op basis van een
minimumscore op vooraf bepaalde kwaliteitscriteria. Om daarmee die projecten te kunnen selecteren die een substantiële bijdrage leveren aan het
programma. Daarvoor worden projecten getoetst aan de relevante vigerende beleidskaders, en worden ze voorgelegd aan een onafhankelijke
expertcommissie aan de hand van een uniform landelijk beoordelingssysteem. Op basis van dit onafhankelijke advies zal de MA ten slotte een
formeel besluit nemen over toewijzing dan wel afwijzing van projecten. Waar er sprake is van steun aan het grootbedrijf zal de MA erop toezien dat
dit niet ten koste gaat van de werkgelegenheid van dit bedrijf in bestaande locaties binnen de Europese Unie.
In globale zin volgt de beoordeling het uniforme beoordelingskader dat door de vier landsdelige OP’s in Nederland gezamenlijk wordt opgesteld en
NL
67
NL
Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en
in de woningbouwsector
gepubliceerd. Het volgt daarbij de volgende twee stappen:
1. Beleidsmatige beoordeling
Als eerste wordt de projectaanvraag beleidsmatig beoordeeld door de MA op de vraag, in hoeverre het bijdraagt aan de relevante vigerende regionale
beleidskaders en de doelstellingen van het OP. Hierbij zal worden gekeken naar de specifieke bijdrage aan de doelstelling en de indicatoren van het
programma, of het een cross-over actie betreft, en wat het schaaleffect/ impact van de actie is op het OP. Op basis van deze beleidsmatige beoordeling
volgt een positief of negatief besluit. Bij een negatief besluit ontvangt de aanvrager een gemotiveerde afwijzingsbeschikking en bij een positief besluit
gaat het voorstel door naar fase 2.
2. Onafhankelijke deskundigen commissie
Voor de inhoudelijke beoordeling van de kwaliteit van het project wordt een beoordelingscommissie met experts ingesteld die onafhankelijk advies
geven op basis van een score op vooraf opgestelde criteria. Voor de leden van de beoordelingscommissie wordt een profiel opgesteld en kunnen alle
stakeholders kandidaten aandragen. De leden van de beoordelingscommissie worden door het CvT benoemd.
De criteria waarop de beoordelingscommissie projectvoorstellen beoordeeld zijn gebaseerd op met name drie basisuitgangspunten en zijn nader
uitgewerkt in het beoordelingskader. De uitgangspunten zijn: de kwaliteit van de businesscase/ het businessplan, de kwaliteit van het project en
duurzaamheid. De duurzaamheidspunten waarop beoordeeld moet worden zijn:
De ecologische duurzaamheid. Hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptatie en –
mitigatie, herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en –beheer.
De sociale duurzaamheid. Hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid en onderwijs.
NL
68
NL
Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en
in de woningbouwsector
De bijdrage aan de duurzaamheidsagenda is daarmee expliciet onderdeel van de projectselectie en zal voor low carbon een zwaar gewicht krijgen
waarbij een hoge score wordt behaald als de bijdrage aan gebruik van hernieuwbare vormen ven energie hoog is. Het uitgangspunt voor weging van
de criteria is, dat projecten een hoge minimale kwaliteit dienen te hebben, er moeten 70 uit 100 punten behaald worden. De beoordelingscriteria
worden in samenwerking met de beoordelingscommissie in detail uitgewerkt in het toetsingskader. Deze criteria zijn voor heel Nederland gelijk en
gelden voor alle investeringsprioriteiten innovatie, maar de weging zal verschillen per prioritaire as.
Ten slotte zal bij het bereiken van een vooraf bepaalde minimale score een positief advies verstrekt worden aan de MA voor financiering van het
project uit het programma. Naast de beleidsbeoordeling en de inhoudelijke beoordeling door de deskundigencommissie zal er een financieel-
technische beoordeling op aspecten als staatssteun, maar ook gelijke kansen, door de MA plaatsvinden.
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en
in de woningbouwsector
Er wordt overwogen om een deel van de activiteiten via financieringsinstrumenten (leningen, garanties, deelnemingen) in te zetten. Tot op heden is er
veel onderzoek gedaan, maar nog geen ex-antebeoordeling conform artikel 37 lid 2 van Verordening (EU) 1303/2013. De intentie is na goedkeuring
van het OP door de Europese Commissie deze ex-antebeoordeling af te ronden.
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en
in de woningbouwsector
Majeure projecten worden binnen het programma op dit terrein niet uitgesloten, op dit moment is dit nog niet bekend. De bijdrages vanuit het
programma zullen nooit zeer hoog zijn, maar de totale kosten van een uitrolproject met een financieringstekort kunnen de limiet wel overschrijden.
NL
69
NL
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per regiocategorie
Tabel 5: Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren (per investeringsprioriteit, voor het ESF uitgesplitst naar regiocategorie en
indien van toepassing voor het EFRO)
Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare
infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en in de woningbouwsector
ID
Indicator
Meeteenheid
Fonds
Regiocategorie (indien
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie
relevant)
van de
M
W
T
verslaggeving
CO01
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt
Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
52,00
Eigen
Jaarlijks
gegevensverzameling
CO02
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat subsidies ontvangt
Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
12,00
Eigen
Jaarlijks
gegevensverzameling
CO03
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat andere financiële steun Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
40,00
Eigen
Jaarlijks
dan subsidies ontvangt
gegevensverzameling
CO06
Productieve investering: Particuliere investeringen die zijn afgestemd op EUR
EFRO
Meer ontwikkeld
4.795.000,00
Eigen
Jaarlijks
overheidssteun voor ondernemingen (subsidies)
gegevensverzameling
CO07
Productieve investering: Particuliere investeringen die zijn afgestemd op EUR
EFRO
Meer ontwikkeld
4.795.000,00
Eigen
Jaarlijks
overheidssteun voor ondernemingen (niet-subsidies)
gegevensverzameling
CO31
Energie-efficiëntie:
Aantal
huishoudens
met
verbeterde Huishoudens
EFRO
Meer ontwikkeld
1.000,00
Eigen
Jaarlijks
energieverbruikclassificatie
gegevensverzameling
2.f
Aantal leningen en garanties gericht op het wegnemen van Leningen en garanties
EFRO
Meer ontwikkeld
40,00
Eigen
Jaarlijks
financieringsobstakels op het gebied van energie efficiëntie
gegevensverzameling
2.g
Aantal stimuleringsprojecten gericht op energie efficiëntie
Stimuleringsprojecten
EFRO
Meer ontwikkeld
12,00
Eigen
Jaarlijks
gegevensverzameling
2.A.7 Sociale innovatie, transnationale samenwerking en de bijdrage aan thematische doelstellingen 1-7
Prioritaire as
2 - Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
Niet van toepassing
2.A.8 Prestatiekader
Tabel 6: Prestatiekader van de prioritaire as (per fonds en, voor het EFRO en het ESF, per regiocategorie)
Prioritaire as
2 - Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
ID
Soort
Indicator of belangrijke uitvoeringsstap
Meeteenheid,
waar
Fonds
Regiocategorie
Mijlpaal voor 2018
Uiteindelijke doelstelling
Gegevensbron
Uitleg over de relevantie van de indicator, in voorkomend geval
indicator
van toepassing
(2023)
M
W
T
M
W
T
NL
70
NL
Prioritaire as
2 - Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
ID
Soort
Indicator of belangrijke uitvoeringsstap
Meeteenheid,
waar
Fonds
Regiocategorie
Mijlpaal voor 2018
Uiteindelijke doelstelling
Gegevensbron
Uitleg over de relevantie van de indicator, in voorkomend geval
indicator
van toepassing
(2023)
F102
F
Gecertificeerde totale subsidiabele kosten in de toepassing van hernieuwbare energie en
Euro
EFRO
Meer
24604448
91.127.587,00
Eigen
De omvang van de gecertificeerde totale subsidiabele kosten van alle
energie efficiëntie in bestaande bouw (4a en 4c)
ontwikkeld
gegevensverzameling
projecten, gericht op de toepassing van hernieuwbare energie en energie
efficiëntie.
KIS2
I
Aantal acties gericht op procesondersteuning, vraagbundeling en business case ontwikkeling
Acties
EFRO
Meer
48
120,00
Eigen
Inzet op procesondersteuning, vraagbundeling en business case
voor hernieuwbare energie in gestarte projecten
ontwikkeld
gegevensverzameling
ontwikkeling ondersteund in grote mate de ontwikkeling voor
hernieuwbare energie.
2.c
O
Aantal acties gericht op procesondersteuning, vraagbundeling en business case ontwikkeling
Acties
EFRO
Meer
6
120,00
Eigen
Inzet op procesondersteuning, vraagbundeling en business case
voor hernieuwbare energie
ontwikkeld
gegevensverzameling
ontwikkeling ondersteund in grote mate de ontwikkeling voor
hernieuwbare energie.
2.g
O
Aantal stimuleringsprojecten gericht op energie efficiëntie
Stimuleringsprojecten
EFRO
Meer
4
12,00
eigen
Het aantal projecten gericht op de stimulering van energie efficiëntie.
ontwikkeld
gegevensverzameling
Gebaseerd op de aanname dat gemiddeld 2 op de 5 projecten een
stimuleringsproject betreft.
Aanvullende kwalitatieve informatie over het opstellen van het prestatiekader
KIS2 Aantal acties gericht op procesondersteuning, vraagbundeling en business case ontwikkeling voor hernieuwbare energie in gestarte
projecten.
DEFINITIE
Een project dient miniaal één van de drie acties (procesondersteuning, vraagbundeling, business case ontwikkeling) voor hernieuwbare energie te
bevatten. Een project kan dus meerdere acties bevatten.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op inzet in projecten gericht op slimme uitrol, vraagbundeling en verdienmodellen/ financieringsconstructies. Omwille van
de efficiëntie richting begunstigden kunnen één of meerdere acties (procesondersteuning, vraagbundeling, businesscase ontwikkeling) gecombineerd
worden in één project. Deze inzet is begroot door de partners en hieronder uitgewerkt. Let op, dit is een begroting op hoofdlijnen, dus hiervoor zijn
afrondingen gebruikt. De streefwaarde is gebaseerd op ervaringscijfers van de partners met soortgelijke projecten, die in de afgelopen jaren zijn
uitgevoerd. Deze zijn gemiddeld 250.000 euro EFRO per actie (procesondersteuning, vraagbundeling, businesscase ontwikkeling). De raming van de
partners is dat de helft van het budget voor hernieuwbare energie (SD3) hierop wordt ingezet. (30.375.862,33/250.000). Voor de mijlpaal is uitgegaan
NL
71
NL
van de gestarte acties. Naar verwachting zal 40% van de streefwaarde kunnen worden behaald in 2018. Dit betreft een actielijn waarbij, in tegenstelling
tot innovatie, er weinig ervaringsmateriaal beschikbaar is. De 40% is dan ook gebaseerd op de best mogelijke verwachtingswaarde uitgaande van de aard
van de acties (vraagbundeling kost even tijd) en de fase waarin het programma zich in het mijlpaalmoment bevindt.
Output 2.c Aantal acties gericht op procesondersteuning, vraagbundeling en business case ontwikkeling voor hernieuwbare energie.
DEFENITIE
Een project dient minimaal één van de drie acties (procesondersteuning, vraagbundeling, business case ontwikkeling) voor hernieuwbare energie te
bevatten. Een project kan dus meerdere acties bevatten.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op inzet in projecten gericht op slimme uitrol, vraagbundeling en verdienmodellen/ financieringsconstructies. Omwille van
de efficiëntie richting begunstigden kunnen één of meerdere acties (procesondersteuning, vraagbundeling, businesscase ontwikkeling) gecombineerd
worden in één project. De streefwaarde is gebaseerd op ervaringscijfers van de partners met soortgelijke projecten, die in de afgelopen jaren zijn
uitgevoerd. Deze zijn gemiddeld 250.000 euro EFRO per actie (procesondersteuning, vraagbundeling, businesscase ontwikkeling). De raming van de
partners is dat de helft van het budget voor low carbon hierop wordt ingezet. Hiervan is de aanname dat twee derde gaat naar acties van gemiddeld
250.000 euro EFRO. Voor de mijlpaal is uitgegaan van de realisatie in vastgestelde projecten. Naar verwachting zal 5% van de streefwaarde kunnen
worden behaald in 2018. Dit is gebaseerd op de gemiddelde duur (3 jaar) van projecten en ervaring van eerdere programma's.
Output 2.g Aantal stimuleringsprojecten gericht op energie efficiëntie
DEFENITIE
NL
72
NL
Het aantal projecten gericht op de stimulering van de infrastructurele energie efficiëntie. Het gaat uitsluitend om vastgestelde projecten, dat wil zeggen
gerealiseerd en uitbetaald.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op de aanname dat gemiddeld 2 op de 5 projecten een stimuleringsproject betreft. Daarmee is deze indicator dekkend voor
ongeveer 12% van de IP Koolstofarme economie. Gecombineerd met 2.c levert dit een bijdrage van boven de 50% en zijn daarom in het prestatie
framewerk opgenomen. Naar verwachting zal 33% van de streefwaarde kunnen worden behaald in 2018. Dit is gebaseerd op de gemiddelde duur (3 jaar)
van projecten en ervaring van eerdere programma's.
F102 Gecertificeerde totale subsidiabele kosten in de toepassing van hernieuwbare energie en energie efficiëntie in bestaande bouw (4a en 4c)
DEFENITIE
De omvang van de gecertificeerde totale subsidiabele kosten van alle projecten, gericht op de toepassing van hernieuwbare energie en energie efficiëntie.
TOELICHTING
De totale subsidiabele kosten zijn gebaseerd op de gecertificeerde kosten zoals opgenomen in de betaalaanvraag. Met het bepalen van de mijlpaal 2018
worden de jaartranches gevolgd. Eind 2018 moeten conform de “n+3-regel” de jaartranches 2014 en 2015 zijn uitgegeven. Deze jaartranches maken 27%
van het totale budget uit. Daarom is de mijlpaal 2018 gezet op 27% van de geraamde totale programmaomvang (EFRO en cofinancieringen) in deze
prioriteit.
NL
73
NL
2.A.9 Categorieën steunverlening
De categorieën steunverlening die overeenkomen met de inhoud van de prioritaire as, op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur, en
indicatieve uitsplitsing van door de Unie verleende steun.
Tabellen 7-11: Categorieën steunverlening
Tabel 7: Dimensie 1: Steunverleningsgebied
Prioritaire as
2 - Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in
EUR
ERDF
Meer
009. Hernieuwbare energie: wind
564.404,00
ontwikkeld
ERDF
Meer
010. Hernieuwbare energie: zonne-energie
2.004.321,00
ontwikkeld
ERDF
Meer
011. Hernieuwbare energie: biomassa
4.975.460,00
ontwikkeld
ERDF
Meer
012. Andere hernieuwbare energiebronnen (waaronder waterkracht, geothermische en mariene energie) en de integratie van hernieuwbare energie (inclusief infrastructuur
4.988.422,00
ontwikkeld
voor opslag, stroom-naar- gasomzetting en hernieuwbare waterstof)
ERDF
Meer
013. Energie-efficiënte: renovatie van openbare infrastructuur, demonstratieprojecten en ondersteunende maatregelen
3.120.256,00
ontwikkeld
ERDF
Meer
014. Energie-efficiënte: renovatie van bestaande woningvoorraad, demonstratieprojecten en ondersteunende maatregelen
9.652.206,00
ontwikkeld
ERDF
Meer
015. Distributiesystemen voor intelligente energie op midden- en laagspanningniveaus (met inbegrip van slimme netwerken en ICT-systemen)
1.881.392,00
ontwikkeld
ERDF
Meer
068. Energie-efficiënte en demonstratieprojecten in kmo's en ondersteunende maatregelen
9.264.174,00
ontwikkeld
Tabel 8: Dimensie 2: Financieringsvorm
Prioritaire as
2 - Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Niet-terugvorderbare subsidie
18.225.318,00
ERDF
Meer ontwikkeld
04. Ondersteuning door middel van financieringsinstrumenten: lening of gelijkwaardig
18.225.317,00
Tabel 9: Dimensie 3: Soort gebied
Prioritaire as
2 - Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
NL
74
NL
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Grote stedelijke gebieden (dichtbevolkt > 50 000 inwoners)
36.450.635,00
Tabel 10: Dimensie 4: Territoriale verwezenlijkingsmechanismen
Prioritaire as
2 - Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Geïntegreerde territoriale investering – stedelijk
7.062.310,00
ERDF
Meer ontwikkeld
07. Niet van toepassing
29.388.325,00
Tabel 11: Dimensie 6: secundair ESF-thema (alleen ESF en YEI)
Prioritaire as
2 - Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
2.A.10 Overzicht van het voorgenomen gebruik van technische bijstand, inclusief eventuele maatregelen voor het versterken van de bestuurlijke
capaciteit van de autoriteiten die betrokken zijn bij het beheer en besturen van de programma's en de begunstigden (in voorkomend
geval) (per prioritaire as)
Prioritaire as:
2 - Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
NL
75
NL
.
2.A.1 Prioritaire as
Identificatiecode van de prioritaire as
3
Titel van de prioritaire as
Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
De volledige prioritaire as zal uitsluitend door financieringsinstrumenten worden uitgevoerd
De volledige prioritaire as zal uitsluitend worden uitgevoerd door financieringsinstrumenten die op EU-niveau zijn opgezet
De volledige prioritaire as zal aan de hand van door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling worden uitgevoerd
Voor het ESF: De gehele prioritaire as is bedoeld voor sociale innovatie of transnationale samenwerking of beide
For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to operations aimed at reconstruction in response to major or regional natural disasters
For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to SME (Article 39)
2.A.2 Motivering voor het vaststellen van een prioritaire as met betrekking tot meer dan één regiocategorie, thematische doelstelling of fonds (waar van toepassing)
2.A.3 Fonds, regiocategorie en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie
Fonds
Regiocategorie
Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke
Regiocategorie voor ultraperifere regio's en noordelijke dunbevolkte regio's (indien
uitgaven)
van toepassing)
ERDF
Meer
Totaal
ontwikkeld
2.A.4 Investeringsprioriteit
Identificatiecode
van
de 8b
investeringsprioriteit
Benaming
van
de Het ondersteunen van werkgelegenheidsvriendelijke groei via de ontwikkeling van het eigen potentieel als onderdeel van een territoriale strategie voor specifieke
investeringsprioriteit
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de
ontwikkeling van specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
2.A.5 Specifieke doelstellingen die overeenkomen met de investeringsprioriteit en verwachte resultaten
Identificatiecode
van
de 5
specifieke doelstelling
Benaming van de specifieke Arbeidspotentieel, het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt
doelstelling
Resultaten die de lidstaat met Door een betere samenwerking tussen bedrijven en onderwijsinstellingen in de G-4 steden wordt de mismatch op de
NL
76
NL
steun van de Unie beoogt te arbeidsmarkt in deze steden verkleind en zal de doorstroom naar de arbeidsmarkt worden verbeterd.
bereiken
De situatie op de arbeidsmarkt vraagt om een extra impuls, met name in de G-4 steden. De inzet van de vier steden richt zich
op zowel de vraag als de aanbodzijde van de arbeidsmarkt en is erop gericht de bestaande mismatch op de arbeidsmarkt te
verminderen. Een geïntegreerde benadering biedt de mogelijkheid voor een gecombineerde inzet van ESF en EFRO
middelen.
De mismatch op de arbeidsmarkt belemmert in belangrijke mate een duurzame stedelijke ontwikkeling. Daarom zal
aanvullend op en in samenwerking met het ESF worden ingezet op het bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning
arbeidsmobiliteit. In deze geïntegreerde aanpak richt het EFRO zich op de ontwikkeling van het toekomstig
arbeidspotentieel en het ESF op de ontwikkeling van alle werkzoekende werklozen door middel van scholing, opleiding en
het ontwikkelen van toepasselijke curricula.
Door de EFRO middelen te richten op bedrijven en intermediaire organisaties en het realiseren van
samenwerkingsverbanden van deze organisaties met elkaar en met scholen kan een betere benutting van het aanwezige
arbeidspotentieel worden gerealiseerd. Met name bij moeilijk vervulbare vacatures en nieuwe banen en functies die
voortvloeien uit de extra impulsen op de terreinen innovatie en koolstofarme economie is winst te behalen. De ontwikkeling
van werkzoekenden, overwegend werklozen blijft voorbehouden aan het ESF.
Afhankelijk van de specifieke arbeidsmarktsituatie in de stad en de gekozen stedelijke aanpak, kent iedere stad een eigen
focus. Uit de stedelijke arbeidsmarktanalyses komt naar voren dat de voor Amsterdam relevante sectoren vooral te vinden
zijn in ICT en duurzaamheid alsmede technische sectoren op het terrein van installatietechniek en mobiliteit. In Rotterdam
liggen er vooral kansen in nieuwe banen ten gevolge van innovatie en verduurzaming van de economie, techniek, zorg en
food. Haagse sectoren zijn onder meer Security, ICT/Telecom, Energie (o.a. bouw en installatie), de creatieve industrie,
toerisme & hospitality, techniek en zorg. In Utrecht tenslotte liggen de kansen vooral in de techniek, ICT en de zorg.
Hoewel de werkzoekenden veelal in een beperkt deel van de stad zijn geconcentreerd (met name die wijken of straten met
NL
77
NL
een aanbod van goedkope huisvesting) en de ESF inzet zich op deze groep richt, zal de EFRO inzet veelal plaats vinden in
die delen van de stad waar de bedrijven en onderwijsinstellingen zich bevinden die voor nieuwe werkgelegenheid kunnen
zorgen.
De EFRO inzet is gericht op de versterking van de vraagzijde, ofwel de behoefte van het bedrijfsleven voor de vervulling
van (toekomstige) banen. Dit wordt gefaciliteerd door het ondersteunen van samenwerkingsverbanden. De nadruk ligt
daarbij op het scheppen van randvoorwaarden voor innovatie en groei van het MKB en de aansluiting van het middelbaar en
beroepsonderwijs tot en met MBO+ niveau[1] op de arbeidsmarkt. Door de samenwerking en afstemming tussen de
bedrijven kunnen aanzienlijk aantallen (leer)banen, stages en start-ups worden gerealiseerd bij meerdere bedrijven en wordt
geïnvesteerd in projecten die het (toekomstig) arbeidspotentieel versterken.
[1] Het gaat hier om de NLQF niveaus 1 tot en met 4 (zie http://nlqf.nl/nlqf-niveaus)
NL
78
NL
Tabel 3: Programmaspecifieke resultaatindicatoren per specifieke doelstelling (voor het EFRO en het Cohesiefonds)
Specifieke doelstelling
5 - Arbeidspotentieel, het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt
ID
Indicator
Meeteenheid
Regiocategorie (indien relevant)
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie van de verslaggeving
8.1.1 Jeugdwerkloosheid in de G-4 steden
%
Meer ontwikkeld
14,70
2013
12,00
CBS
Jaarlijks
NL
79
NL
2.A.6 In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregel (per investeringsprioriteit)
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke
doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten
begunstigden
Investeringsprioriteit
8b - Het ondersteunen van werkgelegenheidsvriendelijke groei via de ontwikkeling van het eigen potentieel als onderdeel van een territoriale strategie voor specifieke
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van
specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
Acties voor specifieke doelstelling 5: Arbeidspotentieel, het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt
Zowel vraag als aanbod zijn bepalend voor de opzet van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven, onderwijsinstellingen en overheid. Waar nodig
worden structurele aanpassingen gedaan in aanbod en inhoud van opleidingen, organisatie en uitvoering. Dit alles is te herkennen aan het aantal
succesvolle matches in die sectoren waarin de mismatch het meest manifest is. De vraagzijde is hierbij leidend.
Acties richten zich op de belangrijke economische en maatschappelijke clusters in de steden en brengt deze zoveel mogelijk in verband met die
gebieden waar de mensen zijn die de banen nodig hebben. Daarbij wordt voorwaardenscheppend gedacht in de zin van dienstverlening aan bedrijven
en kansen voor starters en kleine zelfstandigen.
De focus ligt daarbij op groeimarkten waar nieuwe bedrijvigheid uitbreiding van werkgelegenheid oplevert, of op de veranderde vraag naar
gekwalificeerd personeel. Discussie met - en bewustwording van het bedrijfsleven over de geschiktheid van personeel kan leiden tot innovatieve
oplossingen voor arbeidsmarktproblemen als verdrukking (lager opgeleiden door hoger opgeleiden) en de positie van andere groepen op de
arbeidsmarkt waarbij gesproken kan worden van onbenut potentieel.
Doel: Verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt door het bevorderen van werkzame partnerschappen tussen bedrijven,
onderwijsinstellingen en overheid.
Doelgroepen: Bedrijven met name het MKB en onderwijsinstellingen (maar niet individuele scholieren).
NL
80
NL
Investeringsprioriteit
8b - Het ondersteunen van werkgelegenheidsvriendelijke groei via de ontwikkeling van het eigen potentieel als onderdeel van een territoriale strategie voor specifieke
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van
specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
Type instrument: Projectsubsidies en subsidieregelingen.
Voorbeelden van acties
Innovatieve samenwerking tussen bedrijven en onderwijsinstellingen die gezamenlijk de arbeidsmarktmismatch oplossen, behoeften en
mogelijkheden van de arbeidsmarkt (inclusief stageplekken en combinaties tussen werken en leren) in beeld brengen om een betere aansluiting van
het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt te krijgen.
Initiatieven van bedrijven gericht op het tot stand brengen van meer vraaggerichte opleidingen, met name waar het gaat om nieuwe bedrijfsactiviteiten
waarvoor werknemers met specifieke vaardigheden worden gezocht, bijvoorbeeld in sectoren als energie, ICT, medisch en Food.
Stimuleren van deelname van bedrijven in campusontwikkeling en de onderwijscomponenten van living labs en/of proeftuinen.
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties
Investeringsprioriteit
8b - Het ondersteunen van werkgelegenheidsvriendelijke groei via de ontwikkeling van het eigen potentieel als onderdeel van een territoriale strategie voor specifieke
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van
specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
Leidende principes voor de selectie van operaties
De te maken interventies voor duurzame stedelijke ontwikkeling in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht zullen worden uitgewerkt in
stedelijk vast te stellen uitvoeringsplannen. Deze uitvoeringsplannen verschillen per stad. De middelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling
worden op basis van subdelegatie aan de G-4 steden door de colleges van B&W als stedelijke programma-autoriteit, zelf beschikt.
NL
81
NL
Investeringsprioriteit
8b - Het ondersteunen van werkgelegenheidsvriendelijke groei via de ontwikkeling van het eigen potentieel als onderdeel van een territoriale strategie voor specifieke
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van
specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
Ieder uitvoeringplan omschrijft zowel de economische (EFRO) als de sociale aspecten (ESF). Programmatisch sluiten de economische en sociale
opgave bij elkaar aan en versterken elkaar (geïntegreerd). De mogelijke keuze van interventie verschilt per stad, omdat deze afhankelijk is van de
specifieke problemen, de economische structuur en bestuurlijke keuzes op grond van urgentie.
Beoordeling en beheer van aanvragen en projecten vindt plaats binnen de gestelde beleidskaders, met onderkenning van de specifieke economische
(EFRO) en/of sociale (ESF) aard van aanvragen. Na het opstellen van een technisch advies voor een projectaanvraag – zowel voor EFRO als voor
ESF - zal per stad een adviesgroep gefundeerd adviseren over de toekenning van middelen voor die projectaanvraag. In die adviesgroep zijn de
managementautoriteiten EFRO en ESF (Agentschap SZW) als adviserende leden opgenomen. De adviesgroep zal in de kwaliteitsbeoordeling kijken
in hoeverre een projectvoorstel bijdraagt aan de specifieke doelstelling van het Operationeel Programma, of het gericht is op het oplossen van een
probleem, de technische haalbaarheid, of de juiste partijen betrokken zijn bij de opzet van het project, of de activiteiten duidelijk beschreven zijn en of
deze ambitie tonen, en in hoeverre het voorstel realistisch is ten aanzien van het probleem dat het wil aanpakken. Naast de beleidsbeoordeling en de
inhoudelijke beoordeling zal er een financieel-technische beoordeling op aspecten als staatssteun, maar ook gelijke kansen plaatsvinden.
De formele verantwoordelijkheid voor toekenning en het beheer van EFRO-subsidies ligt door subdelegatie bij het bestuur van elk van de G4 steden.
Voor de begeleiding van het proces van indiening, beoordeling, uitvoering en verantwoording van de EFRO-subsidies wordt een stedelijk
programmabureau ingericht.
De formele verantwoordelijkheid voor toekenning en beheer van ESF-subsidies ligt bij het Agentschap SZW. Voor de advisering van het proces van
indiening, uitvoering en verantwoording van de ESF projecten wordt een stedelijk ESF steunpunt ingericht.
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
8b - Het ondersteunen van werkgelegenheidsvriendelijke groei via de ontwikkeling van het eigen potentieel als onderdeel van een territoriale strategie voor specifieke
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van
specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
NL
82
NL
Investeringsprioriteit
8b - Het ondersteunen van werkgelegenheidsvriendelijke groei via de ontwikkeling van het eigen potentieel als onderdeel van een territoriale strategie voor specifieke
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van
specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
Niet van toepassing
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
8b - Het ondersteunen van werkgelegenheidsvriendelijke groei via de ontwikkeling van het eigen potentieel als onderdeel van een territoriale strategie voor specifieke
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van
specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
Niet van toepassing
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per regiocategorie
Tabel 5: Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren (per investeringsprioriteit, voor het ESF uitgesplitst naar regiocategorie en
indien van toepassing voor het EFRO)
Investeringsprioriteit
8b - Het ondersteunen van werkgelegenheidsvriendelijke groei via de ontwikkeling van het eigen potentieel als onderdeel van een territoriale
strategie voor specifieke gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de
verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
ID
Indicator
Meeteenheid
Fonds
Regiocategorie (indien
Streefwaarde
Gegevensbron
Frequentie van de
relevant)
(2023)
verslaggeving
M
W
T
3.a
Aantal samenwerkingsverbanden gericht op het Samenwerkingsverbanden
EFRO
Meer ontwikkeld
23,00
Eigen
Jaarlijks
verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt, tussen
gegevensverzameling
kennisinstellingen en bedrijfsleven en/of overheid.
3.b
Aantal deelnemende bedrijven
Bedrijven
EFRO
Meer ontwikkeld
35,00
Eigen
Jaarlijks
gegevensverzameling
2.A.7 Sociale innovatie, transnationale samenwerking en de bijdrage aan thematische doelstellingen 1-7
Prioritaire as
3 - Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
Niet van toepassing
NL
83
NL
2.A.8 Prestatiekader
Tabel 6: Prestatiekader van de prioritaire as (per fonds en, voor het EFRO en het ESF, per regiocategorie)
Prioritaire as
3 - Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
ID
Soort
Indicator of belangrijke uitvoeringsstap
Meeteenheid, waar van
Fonds
Regiocategorie
Mijlpaal voor 2018
Uiteindelijke doelstelling
Gegevensbron
Uitleg over de relevantie van de
indicator
toepassing
(2023)
indicator, in voorkomend geval
M
W
T
M
W
T
F103
F
Gecertificeerde totale subsidiabele kosten.
Euro
EFRO
Meer
6296209
23.319.294,00
Eigen
De omvang van de gecertificeerde
ontwikkeld
gegevensverzameling
totale subsidiabele kosten van
subsidieprojecten.
KIS3
I
Aantal samenwerkingsverbanden gericht op het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt, tussen kennisinstellingen en
Samenwerkingsverbanden
EFRO
Meer
7
23,00
Eigen
Samenwerkingsverbanden zijn de
bedrijfsleven en/of overheid bij gestarte projecten.
ontwikkeld
gegevensverzameling
insteek van het samenbrengen van
vraag en aanbod.
3.a
O
Aantal samenwerkingsverbanden gericht op het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt, tussen kennisinstellingen en
Samenwerkingsverbanden
EFRO
Meer
1
23,00
Eigen
Samenwerkingsverbanden zijn de
bedrijfsleven en/of overheid.
ontwikkeld
gegevensverzameling
insteek van het samenbrengen van
vraag en aanbod.
Aanvullende kwalitatieve informatie over het opstellen van het prestatiekader
KIS3 Aantal samenwerkingsverbanden gericht op het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt, tussen kennisinstellingen en
bedrijfsleven en/of overheid, bij gestarte projecten.
DEFINITIE
De streefwaarde is gebaseerd op de inschatting dat de EFRO bijdrage van een gemiddeld samenwerkingsverband een half miljoen euro bedraagt (50%
van de totale subsidiabele kosten). Dit is gebaseerd op ervaringscijfers van de partners met soortgelijke projecten (buiten EFRO), die in de afgelopen
jaren zijn uitgevoerd.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op de inschatting dat een gemiddeld samenwerkingsverband een bijdrage ontvangt van een half miljoen EFRO (50% van de
totale subsidiabele kosten). Aanname is dat de hele prioriteitsas ingezet zal worden op samenwerkingsverbanden. Samenwerkingsverbanden kunnen
onderling verschillen door de aard van hun inzet zoals curricula ontwikkeling (leer)banen of stages (uren, materiaal, machines). Naar verwachting zal
30% van de streefwaarde kunnen worden behaald in 2018. Gezien de aard van de projecten is de kern van de activiteiten het opzetten van goede
NL
84
NL
samenwerkingsconstructies. Dit vergt enige tijd en gezien de opstarttijd voor een goed uitvoeringsprogramma en de fase waarin het programma zich in
2018 bevindt, lijkt 25% een realistische schatting voor de streefwaarde met de kanttekening dat naar vernieuwende werkwijzen wordt gezocht, hetgeen
altijd extra tijd kost en ook slecht geraamd kan worden. Kansen voor West gaat niet voor de standaard productie winkel.
Output 3.a Aantal samenwerkingsverbanden gericht op het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt, tussen kennisinstellingen en
bedrijfsleven en/of overheid.
DEFINITIE
De samenwerking dient in een samenwerkingsovereenkomst te worden vastgelegd. Een door alle medebegunstigden getekende uitvoeringsovereenkomst
kan worden gezien als samenwerkingsovereenkomst.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op de inschatting dat een gemiddeld samenwerkingsverband een bijdrage ontvangt van een half miljoen EFRO (50% van de
totale subsidiabele kosten). Aanname is dat de hele prioriteitsas ingezet zal worden op samenwerkingsverbanden. Samenwerkingsverbanden kunnen
onderling verschillen door de aard van hun inzet zoals curricula ontwikkeling (leer)banen of stages (uren, materiaal, machines. Naar verwachting zal 5%
van de streefwaarde kunnen worden behaald in 2018, in vastgestelde projecten. Dit is gebaseerd op de gemiddelde duur (3 jaar) van projecten en
ervaring van eerdere programma's.
F103 Gecertificeerde totale subsidiabele kosten.
DEFINITIE
NL
85
NL
De omvang van de gecertificeerde totale subsidiabele kosten van subsidieprojecten. Ligt vast in het systeem, uiteindelijk geldt de situatie bij vaststelling.
Systeem monitort op basis van committering en voortgang.
TOELICHTING
De totale subsidiabele kosten zijn gebaseerd op de gecertificeerde kosten zoals opgenomen in de betaalaanvraag. Met het bepalen van de mijlpaal 2018
worden de jaartranches gevolgd. Eind 2018 moeten conform de “n+3-regel” de jaartranches 2014 en 2015 zijn uitgegeven. Deze jaartranches maken 27%
van het totale budget uit. Daarom is de mijlpaal 2018 gezet op 27% van de geraamde totale programmaomvang (EFRO en cofinancieringen) in deze
prioriteit.
2.A.9 Categorieën steunverlening
De categorieën steunverlening die overeenkomen met de inhoud van de prioritaire as, op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur, en
indicatieve uitsplitsing van door de Unie verleende steun.
Tabellen 7-11: Categorieën steunverlening
Tabel 7: Dimensie 1: Steunverleningsgebied
Prioritaire as
3 - Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
063. Clusterondersteuning en zakelijke netwerken, vooral voor kmo's
11.659.647,00
Tabel 8: Dimensie 2: Financieringsvorm
Prioritaire as
3 - Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Niet-terugvorderbare subsidie
11.659.647,00
Tabel 9: Dimensie 3: Soort gebied
Prioritaire as
3 - Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
NL
86
NL
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Grote stedelijke gebieden (dichtbevolkt > 50 000 inwoners)
11.659.647,00
Tabel 10: Dimensie 4: Territoriale verwezenlijkingsmechanismen
Prioritaire as
3 - Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Geïntegreerde territoriale investering – stedelijk
11.659.647,00
Tabel 11: Dimensie 6: secundair ESF-thema (alleen ESF en YEI)
Prioritaire as
3 - Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
2.A.10 Overzicht van het voorgenomen gebruik van technische bijstand, inclusief eventuele maatregelen voor het versterken van de bestuurlijke
capaciteit van de autoriteiten die betrokken zijn bij het beheer en besturen van de programma's en de begunstigden (in voorkomend
geval) (per prioritaire as)
Prioritaire as:
3 - Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
NL
87
NL
.
2.A.1 Prioritaire as
Identificatiecode van de prioritaire as
4
Titel van de prioritaire as
Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
De volledige prioritaire as zal uitsluitend door financieringsinstrumenten worden uitgevoerd
De volledige prioritaire as zal uitsluitend worden uitgevoerd door financieringsinstrumenten die op EU-niveau zijn opgezet
De volledige prioritaire as zal aan de hand van door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling worden uitgevoerd
Voor het ESF: De gehele prioritaire as is bedoeld voor sociale innovatie of transnationale samenwerking of beide
For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to operations aimed at reconstruction in response to major or regional natural disasters
For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to SME (Article 39)
2.A.2 Motivering voor het vaststellen van een prioritaire as met betrekking tot meer dan één regiocategorie, thematische doelstelling of fonds (waar van toepassing)
2.A.3 Fonds, regiocategorie en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie
Fonds
Regiocategorie
Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke
Regiocategorie voor ultraperifere regio's en noordelijke dunbevolkte regio's (indien
uitgaven)
van toepassing)
ERDF
Meer
Totaal
ontwikkeld
2.A.4 Investeringsprioriteit
Identificatiecode van de investeringsprioriteit
9b
Benaming van de investeringsprioriteit
Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden
2.A.5 Specifieke doelstellingen die overeenkomen met de investeringsprioriteit en verwachte resultaten
Identificatiecode
van
de 6
specifieke doelstelling
Benaming van de specifieke Vestigingsklimaat, het vergroten van het aantal kwalitatief hoogwaardige en toegankelijke werk/bedrijfslocaties.
doelstelling
Resultaten die de lidstaat met Door te investeren in hoogwaardige en toegankelijke werk/en bedrijfslocaties in de GTI gebieden verbeteren de
steun van de Unie beoogt te werkgelegenheidsmogelijkheden voor achtergestelde groepen in deze gebieden.
bereiken
NL
88
NL
Alle G-4 steden hebben te maken hebben met bovenmatig grote verschillen in de sociaaleconomische situatie tussen de
verschillende delen van de stad. In het belang van de sociale verhoudingen is het zaak dat deze verschillen niet teveel
oplopen. De stedelijke structuurvisies zetten daarom in met een brede aanpak van verbetering van woningen, publieke ruimte
en vestigingsvoorwaarden voor bedrijven. De GTI gebieden verbinden daarbij de wijken met hoge werkloosheid met de
stadsdelen die mogelijkheden voor werk bieden. De geografische gebieden die hieraan voldoen zijn:
Amsterdam: Noord, West, Nieuw-West, Oost, Zuid-Oost en Zuid;
Rotterdam: gebieden van het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid en Stadshavens;
Den Haag: Centrum, Escamp, Scheveningen, Haagse Hout, de stationsgebieden, Laak, Binckhorst;
Utrecht: Utrecht Noord-West (Zuilen en Ondiep), Overvecht, Kanaleneiland (incl. meubelboulevard),
Cartesiusgebied, Lage Weide, Merwedekanaalzone, Amsterdamsestraatweg.
De inzet vanuit het EFRO zal geconcentreerd worden op de economische sanering en rehabalitering van de betreffende
stedelijke gebieden.
Soms liggen deze werkzones aan de randen van de aandachtswijken en in het geval van winkelstraten ook daarbinnen. In
verschillende gevallen liggen de mogelijkheden voor een economische impuls eerder in de aangrenzende gebieden. Zo biedt
de Amsterdamse Ringzone (ring rond het economische hart van de stad) belangrijke kansen voor het vestigingen van
bedrijven die daarmee de werkgelegenheidsmogelijkheden van de zone buiten de ring, waar de sociaal-economische
problemen concentreren, verhogen. De Rotterdamse stadshavens bieden veel mogelijkheden voor nieuwe bedrijvigheid en
banen voor de mensen woonachtig in het gebied van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. Den Haag zet in op een
integrale stedelijke aanpak die de ‘top’economie verbindt met de lokale economie. Daarbij gaan initiatieven die investeren in
innovatieve sectoren (‘stuwende economie’) hand in hand met initiatieven om wijkeconomie en lokaal ondernemerschap te
stimuleren. De economische kansen in de wijken liggen met name in de herontwikkeling en realisatie van (kleinschalige)
werklocaties. De Utrechtse bedrijvenzones die een impuls behoeven zijn in eerste instantie de verouderde bedrijvenzones in
de ring rond de binnenstad. In de naastgelegen wijken liggen kansen voor verbetering van het vestigingsklimaat door
NL
89
NL
herontwikkeling en creatie van werklocaties voor nieuwe werkgelegenheid.
Om adequaat in te spelen op de diversiteit van de stedelijke samenleving zullen interventies zich zowel moeten richten op de
stuwende sectoren van de economie (productie) als de ondersteunende dienstverleners en spin-offs van kennisinstellingen.
Daarbij hoort ook inspelen op de nieuwe vraag naar ruimte door b.v. wijkzorgcentra, wijkservicepunten en business start-ups
bij, of de vraag vanuit specifieke stedelijke (top) sectoren om daarmee kansen te benutten in markten/niches met
mogelijkheden voor banengroei.
NL
90
NL
Tabel 3: Programmaspecifieke resultaatindicatoren per specifieke doelstelling (voor het EFRO en het Cohesiefonds)
Specifieke doelstelling
6 - Vestigingsklimaat, het vergroten van het aantal kwalitatief hoogwaardige en toegankelijke werk/bedrijfslocaties.
ID
Indicator
Meeteenheid
Regiocategorie (indien
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde
Gegevensbron
Frequentie van de
relevant)
(2023)
verslaggeving
9.b
Aantal bedrijfsvestigingen in de afgebakende GTI- Bedrijfsvestigingen Meer ontwikkeld
117.055,00
2013
128.761,00
Gemeentelijke
Tweejaarlijks
gebieden
statistieken
NL
91
NL
2.A.6 In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregel (per investeringsprioriteit)
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke
doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten
begunstigden
Investeringsprioriteit
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden
Acties voor specifieke doelstelling 6: Vestigingsklimaat, het vergroten van het aantal kwalitatief hoogwaardige en toegankelijke
werk/bedrijfslocaties
Nadruk zal liggen op goede vestigingsfactoren. Dit kan door (vernieuwende) bedrijvigheid te stimuleren, aan te trekken of te behouden door in te
spelen op de veranderende vraag naar werk/bedrijfslocaties (geen winkels). Door fysieke maatregelen gericht op verbetering van de aantrekkelijkheid
van bestaande werk/bedrijfslocaties. Of door het stimuleren van transformatie van slecht functionerende werk/bedrijfslocaties en door (kleine) maar
gerichte aanpassingen van bedrijventerreinen
Doel: Beter benutten van het aanwezige fysieke en sociaaleconomisch potentieel in de stedelijke gebieden.
Doelgroepen: Het MKB, kennisinstellingen.
Type instrument: Projectsubsidies en Financieringsinstrumenten.
Voorbeelden van acties
(Her)ontwikkeling werk/bedrijfslocaties met het oog op het realiseren van bedrijvigheid door MKB of sociale bedrijvigheid (bv. wijkontwikkeling
waarbij bewoners zelf ondernemend de ontwikkeling van voorzieningen in de buurt ter hand nemen), uitbreidings- en/of onderzoekslocaties.
Ondersteunen van de creatieve (ambachts)economie en inspelen op de vestigingsvraag van nieuwe werkgelegenheid.
NL
92
NL
Investeringsprioriteit
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden
Het omzetten van (leegstaande) winkelruimtes en verouderde winkelplinten naar bedrijfsruimten, kantoor of atelier, als onderdeel van een bredere
transformatieopgave.
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties
Investeringsprioriteit
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden
Leidende principes voor de selectie van operaties
De te maken interventies voor duurzame stedelijke ontwikkeling in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht zullen worden uitgewerkt in
stedelijk vast te stellen uitvoeringsplannen. Deze uitvoeringsplannen verschillen per stad. De middelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling
worden op basis van subdelegatie aan de G-4 steden, door de colleges van B&W als stedelijke programma-autoriteit zelf beschikt.
Ieder uitvoeringplan omschrijft zowel de economische (EFRO) als de sociale (ESF) aspecten. Programmatisch sluiten de economische en sociale
opgave bij elkaar aan en versterken elkaar (geïntegreerd). De mogelijke keuze van interventie verschilt per stad, omdat deze afhankelijk is van de
specifieke problemen, de economische structuur en bestuurlijke keuzes op grond van urgentie.
Voor deze specifieke doelstelling zal inzichtelijk moeten worden gemaakt wat de directe impact op de werkgelegenheid van de investeringen is.
Beoordeling en beheer van aanvragen en projecten vindt plaats binnen de gestelde beleidskaders, met onderkenning van de specifieke economische
(EFRO) en/of sociale (ESF) aard van aanvragen. Na het opstellen van een technisch advies voor een projectaanvraag – zowel voor EFRO als voor
ESF - zal per stad een adviesgroep gefundeerd adviseren over de toekenning van middelen voor die projectaanvraag. In die adviesgroep zijn de
managementautoriteiten EFRO en ESF (Agentschap SZW) als adviserende leden opgenomen. De adviesgroep zal in de kwaliteitsbeoordeling kijken
in hoeverre een projectvoorstel bijdraagt aan de specifieke doelstelling van het Operationeel Programma, of het gericht is op het oplossen van een
probleem, de technische haalbaarheid, of de juiste partijen betrokken zijn bij de opzet van het project, of de activiteiten duidelijk beschreven zijn en of
deze ambitie tonen, en in hoeverre het voorstel realistisch is ten aanzien van het probleem dat het wil aanpakken. Naast de beleidsbeoordeling en de
NL
93
NL
Investeringsprioriteit
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden
inhoudelijke beoordeling zal er een financieel-technische beoordeling op aspecten als staatssteun, maar ook gelijke kansen plaatsvinden.
De formele verantwoordelijkheid voor toekenning en het beheer van EFRO-subsidies ligt door subdelegatie bij het bestuur van elk van de G4. Voor
de begeleiding van het proces van indiening, beoordeling, uitvoering en verantwoording van de EFRO-subsidies wordt een stedelijk
programmabureau ingericht.
De formele verantwoordelijkheid voor toekenning en beheer van ESF-subsidies ligt bij het Agentschap SZW. Voor de advisering van het proces van
indiening, uitvoering en verantwoording van de ESF projecten wordt een stedelijk ESF steunpunt ingericht.
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden
Er wordt overwogen om een deel van de activiteiten binnen één of meerdere steden via financieringsinstrumenten (leningen, garanties, deelnemingen)
in te zetten. Tot op heden is er veel onderzoek gedaan, met name in het kader van het Jessica initiatief. Vandaar dat de inzet nog in overweging is. De
intentie is na goedkeuring van het OP door de Europese Commissie aanvullend de ex-antebeoordeling conform artikel 37 lid 2 van de Verordening
(EU) 1303/2013 uit te voeren.
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden
Niet van toepassing
NL
94
NL
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per regiocategorie
Tabel 5: Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren (per investeringsprioriteit, voor het ESF uitgesplitst naar regiocategorie en
indien van toepassing voor het EFRO)
Investeringsprioriteit
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en
plattelandsgebieden
ID
Indicator
Meeteenheid
Fonds
Regiocategorie
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie
(indien relevant)
van de
M
W
T
verslaggeving
CO01
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt
Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
50,00
Eigen
Jaarlijks
gegevensverzameling
CO02
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat subsidies ontvangt
Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
14,00
Eigen
Jaarlijks
gegevensverzameling
CO03
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat andere financiële steun dan Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld
36,00
Eigen
Jaarlijks
subsidies ontvangt
gegevensverzameling
CO06
Productieve investering: Particuliere investeringen die zijn afgestemd op EUR
EFRO
Meer ontwikkeld
2.586.709,00
Eigen
Jaarlijks
overheidssteun voor ondernemingen (subsidies)
gegevensverzameling
CO07
Productieve investering: Particuliere investeringen die zijn afgestemd op EUR
EFRO
Meer ontwikkeld
1.724.490,00
Eigen
Jaarlijks
overheidssteun voor ondernemingen (niet-subsidies)
gegevensverzameling
CO08
Productieve investering: Toename werkgelegenheid in ondersteunde bedrijven
Voltijdequivalenten
EFRO
Meer ontwikkeld
430,00
Eigen
Jaarlijks
gegevensverzameling
CO39
Stedelijke ontwikkeling: Publieke of commerciële gebouwen gebouwd of Vierkante meter
EFRO
Meer ontwikkeld
54.000,00
Eigen
Jaarlijks
gerenoveerd in stedelijke gebieden
gegevensverzameling
2.A.4 Investeringsprioriteit
Identificatiecode van de investeringsprioriteit
9d
Benaming van de investeringsprioriteit
Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
2.A.5 Specifieke doelstellingen die overeenkomen met de investeringsprioriteit en verwachte resultaten
Identificatiecode
van
de 7
specifieke doelstelling
Benaming van de specifieke Het realiseren van meer strategische betrokkenheid van lokale actoren in de opzet van een lokale strategieën.
doelstelling
Resultaten die de lidstaat met In de Haagse Structuurvisie is Scheveningen gepositioneerd als een strategische locatie waarvan de verdere ontwikkeling
steun van de Unie beoogt te voor Den Haag van cruciaal belang is. Scheveningen kan voor de stad Den Haag als geheel een aanjager zijn op een groot
bereiken
aantal terreinen: op economisch gebied door nieuwe functies en toegenomen werkgelegenheid, op sportgebied als dé
watersportstad van Nederland, op cultureel gebied door nieuwe voorzieningen, op stedenbouwkundig gebied door nieuwe
vormen van architectuur, op het gebied van milieu en duurzaamheid door innovatieve maatregelen, etc. Door deze
NL
95
NL
ontwikkelingen kan Scheveningen een significante bijdrage leveren aan de doelstellingen van het Operationeel Programma
in het algemeen en aan die van de GTI Den Haag in het bijzonder.
Om de werkgelegenheid voor vooral de onderkant van de arbeidsmarkt te versterken zet Den Haag, naast bijvoorbeeld de
sector rondom de haven en visserij, in op het versterken van haar toeristische aantrekkingskracht. Hier zit in de Haagse
economische visie de grootste en snelste kans op succes voor deze doelgroep. Scheveningen maakt als één van de twee
toeristische kerngebieden hier een belangrijk onderdeel van uit. Het zijn uiteindelijk de ondernemers die het economische
succes van Scheveningen maken, daar de risico’s lopen en geld moeten verdienen en ook voor de noodzakelijke banen
zorgen. Die ondernemers zijn daarbij sterk afhankelijk van een bereikbare, aantrekkelijke en goed onderhouden openbare
ruimte. Ze zijn ook afhankelijk van elkaar want alleen sámen maken ze een sterk product dat miljoenen mensen trekt. En ze
kunnen niet zonder de bewoners, die recht hebben op een leefbare omgeving waar niet alleen de toeristen de dienst
uitmaken. Een versterking van Scheveningen is dan ook alléén in goede samenwerking mogelijk.
De voorwaarden daartoe zijn op dit moment niet gunstig De ondernemers in Scheveningen zijn niet sterk georganiseerd en
varen niet allen een gelijke koers. De bewoners en ondernemers in Scheveningen zijn erg betrokken bij hun eigen
leefomgeving terwijl de relatie met de gemeente soms stroef verloopt, mede omdat er in het verleden dingen mis zijn
gegaan. Er bestaat een gezond wantrouwen tegen plannen vanuit de gemeente en tegen de veronderstelde bureaucratie.
Vanwege de omvangrijk transitie en de gewenste betrokkenheid daarbij van de verschillende partijen is er voor gekozen de
Haagse GTI, in het gebied van Scheveningen, te laten ondersteunen vanuit een nog te ontwikkelen stedelijke lokale
ontwikkelingsstrategie (CLLD). Ondersteunend het belang voor de stad, de ontwikkeling van Scheveningen en de
economische kans voor ondernemers en banen (voor met name de onderkant van de arbeidsmarkt) is de gedachte ontstaan
een CLLD de kansen en bedreigingen van het gebied vanuit drie thema’s te laten benaderen: de bad-economie (als functie),
de economie in het havengebied, en de kwaliteit van de leefomgeving.
Het doel is een verbeterde samenwerking met alle partijen op te zetten en niet langer de indruk te wekken dat plannen ‘door
ambtenaren vanachter het bureau’ zijn ontworpen. Het initiatief komt hiermee voor een deel direct bij ondernemers,
bewoners en andere organisaties te liggen wat vervolgens dan ook andere, meer van uit het stadhuis geïnitieerde, initiatieven
NL
96
NL
en het vertrouwen zal versterken.
NL
97
NL
Tabel 3: Programmaspecifieke resultaatindicatoren per specifieke doelstelling (voor het EFRO en het Cohesiefonds)
Specifieke doelstelling
7 - Het realiseren van meer strategische betrokkenheid van lokale actoren in de opzet van een lokale strategieën.
ID
Indicator
Meeteenheid
Regiocategorie (indien
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde
Gegevensbron
Frequentie van de
relevant)
(2023)
verslaggeving
9.1.2 Deelname
in
CLLD
strategieën
door CLLD
Meer ontwikkeld
0,00
2014
10,00
Eigen
Jaarlijks
private/publieke/maatschappelijke actoren
gegevensverzameling
NL
98
NL
2.A.6 In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregel (per investeringsprioriteit)
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke
doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten
begunstigden
Investeringsprioriteit
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
Acties voor specifieke doelstelling 7: Het realiseren van meer strategische betrokkenheid van lokale actoren in de opzet van lokale strategieën
De nadruk zal in eerste instantie liggen op het opzetten van de CLLD structuur inclusief een gedeelde strategie. Daarna zal er langs de (nu voorziene)
drie actielijnen vanuit de CLLD Scheveningen in projecten worden geïnvesteerd die bijdragen aan die strategie.
Wat betreft de te ondersteunen acties vanuit de CLLD moeten deze bijdragen aan een verbeterd vestigingsklimaat en dus de investeringsbereidheid in
Scheveningen laten toenemen en/of de arbeidsmarkt voor met name ook de onderkant in Scheveningen helpen verbeteren. De te ondersteunen acties
vanuit de CLLD zullen dus de inzet op de overige investeringsprioriteiten van de GTI Den Haag versterken.
De gedeelde strategie zal de volgende elementen bevatten:
1. een definitie van het gebied en de populatie waarop de strategie betrekking heeft;
2. een analyse van de ontwikkelingsbehoeften en mogelijkheden van het gebied, met een analyse van de sterke en zwakke punten, kansen en
bedreigingen;
3. een beschrijving van de strategie en de doelstellingen ervan, een beschrijving van de geïntegreerde en innovatieve kenmerken van de strategie
en een hiërarchie van doelstellingen, met meetbare streefdoelen voor outputs of resultaten. Streefdoelen met betrekking tot resultaten kunnen
in kwantitatieve of kwalitatieve termen worden uitgedrukt. De strategie moet aansluiten bij de desbetreffende programma's van alle betrokken
ESI-fondsen in kwestie;
4. een beschrijving van het proces om de gemeenschap bij de ontwikkeling van de strategie te betrekken;
5. een actieplan waaruit blijkt hoe de doelstellingen in acties worden omgezet;
6. een beschrijving van de beheer- en toezichtregelingen van de strategie waaruit blijkt dat de plaatselijke actiegroep in staat is de strategie uit te
NL
99
NL
Investeringsprioriteit
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
voeren en een beschrijving van de specifieke evaluatieregelingen;
7. het financiële plan van de strategie, met de geplande toewijzing uit elk van de betrokken ESI-fondsen.
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties
Investeringsprioriteit
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
De op te stellen CLLD sluit aan bij de strategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling van Den Haag. De beoordeling van de CLLD zal daarom
plaatsvinden door de stedelijke adviesgroep die is ingesteld voor de GTI den Haag. De adviesgroep zal in de kwaliteitsbeoordeling kijken in hoeverre
de CLLD strategie bijdraagt aan de specifieke doelstelling van het Operationeel Programma, of het gericht is op het oplossen van een probleem, de
technische haalbaarheid, of de juiste partijen betrokken zijn bij de opzet van het project, of de activiteiten duidelijk beschreven zijn en of deze ambitie
tonen, in hoeverre het voorstel realistisch is ten aanzien van het probleem dat het wil aanpakken, en of de leidende principes bijdragen tot de juiste
selectie van operaties. De CLLD zal uiteindelijk worden vastgesteld door de stedelijke programma-autoriteit.
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
Niet van toepassing
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
Niet van toepassing
NL
100
NL
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per regiocategorie
Tabel 5: Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren (per investeringsprioriteit, voor het ESF uitgesplitst naar regiocategorie en
indien van toepassing voor het EFRO)
Investeringsprioriteit
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
ID
Indicator
Meeteenheid
Fonds
Regiocategorie (indien relevant)
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie van de verslaggeving
M
W
T
4.b
Vanuit het CLLD uitgevoerde projecten
Projecten
EFRO
Meer ontwikkeld
27,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
2.A.7 Sociale innovatie, transnationale samenwerking en de bijdrage aan thematische doelstellingen 1-7
Prioritaire as
4 - Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
Niet van toepassing
2.A.8 Prestatiekader
Tabel 6: Prestatiekader van de prioritaire as (per fonds en, voor het EFRO en het ESF, per regiocategorie)
Prioritaire as
4 - Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
ID
Soort
Indicator of belangrijke uitvoeringsstap
Meeteenheid, waar van
Fonds
Regiocategorie
Mijlpaal voor 2018
Uiteindelijke doelstelling
Gegevensbron
Uitleg over de relevantie van de indicator, in voorkomend geval
indicator
toepassing
(2023)
M
W
T
M
W
T
CO39
O
Stedelijke ontwikkeling: Publieke of commerciële gebouwen gebouwd of gerenoveerd in
Vierkante meter
EFRO
Meer
2.700
54.000,00
Eigen
Beter benutten van het aanwezige fysieke en sociaaleconomisch
stedelijke gebieden
ontwikkeld
gegevensverzameling
potentieel in de stedelijke gebieden.
F103
F
Gecertificeerde totale subsidiabele kosten.
Euro
EFRO
Meer
11640236
43.111.988,00
Eigen
De omvang van de gecertificeerde totale subsidiabele kosten van
ontwikkeld
gegevensverzameling
subsidieprojecten.
Heeft het project de vorm van een fonds, dan tellen de totale
subsidiabele kosten
KIS4
I
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt bij gestarte projecten.
Ondernemeingen
EFRO
Meer
20
50,00
Eigen
Gericht op ondernemingen.
ontwikkeld
gegevensverzameling
Aanvullende kwalitatieve informatie over het opstellen van het prestatiekader
KIS4: Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt bij gestarte projecten.
DEFINITIE
NL
101
NL
Het aantal ondernemingen dat steun ontvangt vanuit het OP, in welke vorm dan ook en ongeacht of de steun staatssteun is of niet. Een onderneming telt
als “ondersteund” als deze actief en gericht iets uit het project ontvangt dat een substantiële waarde vertegenwoordigt (euro’s, advies, begeleiding,
matching etc.).
TOELICHTING
De streefwaarde voor het deel van de prioritaire as dat voorzien is voor subsidies is gebaseerd op de aanname dat een gemiddeld project een EFRO
bijdrage kent van 800.000 euro (basis OP 2007-2013). Het aantal projecten is derhalve (21,6mln/2)/800.000 = 14
De streefwaarde voor het deel van de prioritaire as waarvan wordt overwogen gebruik te maken van financieringsinstrumenten is gebaseerd op de
aanname dat een gemiddeld project een EFRO bijdrage kent van 300.000 euro (basis OP 2007-2013). Het aantal projecten is derhalve
(21,6mln/2)/300.000 = 36
Voor de mijlpaal is uitgegaan van alle gestarte projecten. Verwachting is dat 40% van de streefwaarde kan worden behaald in 2018. Gebaseerd op
gemiddelde projectduur, tijdig afgeven van vergunningen, bestemmingsplanwijzigingen etc.
Output CO39: Openbare of commerciële gebouwen gebouwd of gerenoveerd in stedelijke gebieden.
DEFINITIE
(Her) ontwikkeling van werk/bedrijfslocaties, variërend van bedrijfsterreinen tot individuele werk/bedrijfslocaties. In de subsidieaanvraag dient het aantal
(her)ontwikkelde m2 te worden onderbouwd.
TOELICHTING
NL
102
NL
De streefwaarde is gebaseerd op een bandbreedte van (her) ontwikkelingskosten tussen de 400 en 1.000 euro/m². Hier is een gemiddelde aangehouden
van 600 euro/m². Aanname is dat 75% van het prioriteitsbudget hierop zal worden ingezet.Voor de mijlpaal is uitgegaan van de realisatie in alle
afgeronde projecten. Verwachting is dat 5% van de streefwaarde kan worden behaald. Gebaseerd op gemiddelde projectduur, tijdig afgeven van
vergunningen en de indicator tellen nadat het project is vastgesteld.
F103 Gecertificeerde totale subsidiabele kosten.
DEFINITIE
De omvang van de gecertificeerde totale subsidiabele kosten van subsidieprojecten. Heeft het project de vorm van een fonds, dan tellen de totale
subsidiabele kosten op fondsniveau.
TOELICHTING
De totale subsidiabele kosten zijn gebaseerd op de gecertificeerde kosten zoals opgenomen in de betaalaanvraag. Met het bepalen van de mijlpaal 2018
worden de jaartranches gevolgd. Eind 2018 moeten conform de “n+3-regel” de jaartranches 2014 en 2015 zijn uitgegeven. Deze jaartranches maken 27%
van het totale budget uit. Daarom is de mijlpaal 2018 gezet op 27% van de geraamde totale programmaomvang (EFRO en cofinancieringen) in deze
prioriteit.
2.A.9 Categorieën steunverlening
De categorieën steunverlening die overeenkomen met de inhoud van de prioritaire as, op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur, en
indicatieve uitsplitsing van door de Unie verleende steun.
NL
103
NL
Tabellen 7-11: Categorieën steunverlening
Tabel 7: Dimensie 1: Steunverleningsgebied
Prioritaire as
4 - Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
072. Zakelijke infrastructuur voor kmo's (met inbegrip van bedrijfs- of industrieterreinen)
15.951.436,00
ERDF
Meer ontwikkeld
073. Ondersteuning van sociale ondernemingen (kmo's)
5.173.440,00
ERDF
Meer ontwikkeld
097. Vanuit de gemeenschap geleide initiatieven voor lokale ontwikkeling in stedelijke en rurale gebieden
431.118,00
Tabel 8: Dimensie 2: Financieringsvorm
Prioritaire as
4 - Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Niet-terugvorderbare subsidie
17.355.994,00
ERDF
Meer ontwikkeld
03. Ondersteuning door middel van financieringsinstrumenten: risico- en durfkapitaal of gelijkwaardig
1.200.000,00
ERDF
Meer ontwikkeld
04. Ondersteuning door middel van financieringsinstrumenten: lening of gelijkwaardig
3.000.000,00
Tabel 9: Dimensie 3: Soort gebied
Prioritaire as
4 - Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Grote stedelijke gebieden (dichtbevolkt > 50 000 inwoners)
21.555.994,00
Tabel 10: Dimensie 4: Territoriale verwezenlijkingsmechanismen
Prioritaire as
4 - Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Geïntegreerde territoriale investering – stedelijk
21.555.994,00
Tabel 11: Dimensie 6: secundair ESF-thema (alleen ESF en YEI)
Prioritaire as
4 - Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
NL
104
NL
2.A.10 Overzicht van het voorgenomen gebruik van technische bijstand, inclusief eventuele maatregelen voor het versterken van de bestuurlijke
capaciteit van de autoriteiten die betrokken zijn bij het beheer en besturen van de programma's en de begunstigden (in voorkomend
geval) (per prioritaire as)
Prioritaire as:
4 - Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
NL
105
NL
.
2.B. BESCHRIJVING VAN DE PRIORITAIRE ASSEN VOOR TECHNISCHE BIJSTAND
2.B.1 Prioritaire as
Identificatiecode van de prioritaire as
5
Titel van de prioritaire as
Technische Bijstand
2.B.2 Motivering voor de vaststelling van een prioritaire as die meer dan één regiocategorie betreft (waar van toepassing)
2.B.3 Fonds en regiocategorie
Fonds
Regiocategorie
Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke uitgaven)
EFRO
Meer ontwikkeld
Totaal
2.B.4 Specifieke doelstellingen en verwachte resultaten
ID
Specifieke doelstelling
Resultaten die de lidstaat met steun van de Unie beoogt te bereiken
8
Optimale en correcte Het Operationeel Programma Kansen voor West II is net als de Kansen voor West I een programma van acht partners, de vier
uitvoering Kansen voor
West II
provincies en vier grote steden in West Nederland (G4P4). De binnen Landsdeel West in de vorige periode opgebouwde kennis
en ervaring met deze samenwerkingsvorm wordt zo goed mogelijk benut voor het beheer van het onderhavige Operationeel
Programma Kansen voor West II. Onder leiding van de stad Rotterdam als Managementautoriteit is en goed
samenwerkingsmodel voor de G4P4. Daarbij is zijn er wat bijschaafpunten, maar is primair de structuur gelijk aan de vorige
periode. Uitgangspunt is een efficiënt ingerichte structuur, die voorziet in de bepalingen van de CPR en die effectieve sturing van
het programma mogelijk maakt. De wijze waarop Landsdeel West de organisatie van het OP inricht, wordt in een later stadium,
voor de start van de uitvoeringsperiode, gedetailleerd vastgelegd in convenanten en artikel 62 beschrijvingen. Belangrijkste
wijziging ten opzichte van 2007-2013 is dat er afgesproken is dat de vier managementautoriteiten van de vier landsdelige
operationele programma's nauw gaan samenwerken en uniformeren. Dat zal leiden tot een gezamenlijk toetsingskader, ICT-
systeem en administratieve organisaties. De uitvoeringsprocedures worden gelijkgeschakeld en zijn volledig digitaal.
Alle partijen van het OP zijn binnen het netwerk van de partners en samenwerkende (belangen) organisaties actief bij het
verwerven van projecten. Door het stellen van gerichte vragen en het op maat geven van informatie over regelgeving in
oriënterende gesprekken wordt in een zo vroeg mogelijk stadium nagegaan of de initiatieven passen binnen de doelstellingen van
het programma. Daarnaast krijgt de aanvrager de informatie die nodig is voor het opstellen van een kwalitatief goede aanvraag.
NL
106
NL
ID
Specifieke doelstelling
Resultaten die de lidstaat met steun van de Unie beoogt te bereiken
Voor de uitvoering van de GTI’s wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van subdelegatie naar de G4-steden. Hiervoor
wordt verder gewerkt op basis van de ervaringen opgedaan in het Kansen voor West 2007-2013 programma. De drie andere G-4
steden (Amsterdam, Den Haag en Utrecht) ontvangen van de MA een subdelegatie als bemiddelende instanties. Op deze wijze
wordt het College van B&W van deze 3 steden aangewezen als lokale Programma-autoriteit voor het GTI. Het GTI Rotterdam
zal geen aparte organisatiestatus meer hebben, maar direct door de Managementautoriteit worden uitgevoerd. De bemiddelende
instanties zijn zelf verantwoordelijk voor de doeltreffendheid en deugdelijkheid van de uitvoering en het beheer, controle en het
toezicht op de voortgang en uitvoering ervan. Voor de uitvoering van deze activiteiten beschikt iedere bemiddelende instantie
over een eigen programmasecretariaat, dat verantwoording aflegt aan de lokale programma-autoriteiten. De financiële
eindverantwoordelijkheid blijft bij de MA, het college van B&W van Rotterdam. De MA ziet toe op de correcte uitvoering van de
globale subsidies en volgt de voorgeschreven procedures in geval van onregelmatigheden.
Kansen voor West II beoogt met haar uitvoering drie specifieke doelen:
1. Optimale en tijdige inzet van de beschikbare middelen aan projecten die maximaal bijdragen aan de geformuleerde
doelstellingen.
2. Een optimale benutting van de beschikbare middelen waarbij het realisatieresultaat zo is dat de N+3 norm ruim wordt gehaald
en op het einde van de programmaperiode de 100% realisatie wordt gehaald.
3. Het controleren van de correcte besteding van de middelen.
NL
107
NL
2.B.5 Resultaatindicatoren
Tabel 12: Programmaspecifieke resultaatindicatoren (per specifieke doelstelling) (voor het EFRO/ESF/Cohesiefonds)
Prioritaire as
8 - Optimale en correcte uitvoering Kansen voor West II
ID
Indicator
Meeteenheid
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie van de verslaggeving
M
W
T
M
W
T
2.B.6 Te ondersteunen acties en de verwachte bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen (per prioritaire as)
2.B.6.1. Een beschrijving van de te ondersteunen maatregelen en hun verwachte bijdrage aan de specifieke doelstellingen
Prioritaire as
5 - Technische Bijstand
De belangrijkste activiteiten, die worden uitgevoerd met de technische bijstand betreffen.
1. Het ontwikkelen en toepassen van een goed systeem van projectselectie.
2. Adequate en tijdige controles op de tussentijdse verantwoording van de middelenbesteding.
3. Het correct afwikkelen van de eindverslagen en afrekeningen van de projecten en daarmee definitief vast stellen van de subsidies.
Het grootste deel van de medewerkers zullen bezig zijn met deze 3 hoofdprocessen van beoordelen en controleren van aanvragen en
verantwoordingen.
Andere acties zijn:
1. Het algemene programmamanagement omvattende ondermeer programmabeheer, communicatie, jaarverslaglegging, secretariaat van het CvT
en budgetbewaking.
NL
108
NL
Prioritaire as
5 - Technische Bijstand
2. Communicatie met en voor de begunstigden en het grote publiek, zoals open kijkdagen en voorlichtingsdagen organiseren alsmede een
startdag.
3. Het overleg met de Certificeringsautoriteit en de Auditautoriteit en eventueel het verzorgen van de verweren.
4. Afstemming en overleg voor synergie in de uitvoering en op de inhoud van de programma’s met: de andere EFRO managementautoriteiten;
Ministeries; uitvoerders van andere Europese programma’s en van aanpalende nationale en regionale programma’s.
5. Evaluaties over de effectiviteit van het programma.
6. Training en opleiding in samenwerking met de andere Operationele Programma’s.
Voor de uitvoering van de structuurfondsen zijn de volgende ambities/verbeteringen uitgangspunt:
1. Afgesproken is dat er uniform gewerkt gaat worden tussen de vier MA’s. Inmiddels zijn hiertoe de stappen gezet voor een gezamenlijke Artikel
124 beschrijving,. Gezamenlijke procedures, een gelijk systeem van projectselectie en een gezamenlijk ICT systeem. De uniformering en
kennisuitwisseling heeft een kwaliteitverbetering tot doel.
2. Er wordt een onafhankelijker systeem van projectselectie opgezet.
3. Er worden betere preventieve procedures en normen afgesproken om foutkansen op onregelmatige uitgaven te verkleinen. Daartoe zijn nieuwe
processen opgezet en hierin heeft de CA een preventieve extra taak om discrepantie in normtoepassing te voorkomen.
2.B.6.2 Outputindicatoren die naar verwachting aan de resultaten bijdragen
Tabel 13: Outputindicatoren (per prioritaire as) (voor het EFRO/ESF/Cohesiefonds)
Prioritaire as
5 - Technische Bijstand
ID
Indicator (naam van de indicator)
Meeteenheid
Streefwaarde (2023) (facultatief)
Gegevensbron
M
W
T
NL
109
NL
5.a
Gezamenlijk ICT systeem met de andere MA's
ICT systeem
1,00
Eigen gegevensverzameling
5.b
Gezamenlijke werkinstructies met de andere MA's t.b.v. de begunstigden
Werkinstructies
7,00
Eigen gegevensverzameling
5.c
Werkgelegenheid Technische Bijstand
FTE
Eigen gegevensverzameling
5.d
Communicatieplan
Plan
1,00
Eigen gegevensverzameling
5.e
Evaluatieplan
Plan
1,00
Eigen gegevensverzameling
5.f
Website
Website
1,00
Eigen gegevensverzameling
5.g
Jaarverslagen
Verslagen
7,00
Eigen gegevensverzameling
5.h
Publieksevenementen
Evenementen
7,00
Eigen gegevensverzameling
2.A.7 Categorieën steunverlening (per prioritaire as)
Desbetreffende categorieën steunverlening op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur, en een indicatieve verdeling van de door de
Unie verleende steun.
Tabellen 14-16: Categorieën steunverlening
Tabel 14: Dimensie 1: Steunverleningsgebied
Prioritaire as
5 - Technische Bijstand
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
EFRO
Meer ontwikkeld
121. Voorbereiding, uitvoering, toezicht en inspectie
6.834.494,00
EFRO
Meer ontwikkeld
122. Evaluatie en onderzoeken
379.694,00
EFRO
Meer ontwikkeld
123. Informatie en communicatie
379.694,00
Tabel 15: Dimensie 2: Financieringsvorm
Prioritaire as
5 - Technische Bijstand
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
EFRO
Meer ontwikkeld
01. Niet-terugvorderbare subsidie
7.593.882,00
Tabel 16: Dimensie 3: Soort gebied
Prioritaire as
5 - Technische Bijstand
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
EFRO
Meer ontwikkeld
01. Grote stedelijke gebieden (dichtbevolkt > 50 000 inwoners)
7.593.882,00
NL
110
NL
3. FINANCIERINGSPLAN
3.1 Financiële toewijzing uit elk fonds en de bedragen voor de prestatiereserve
Tabel 17
Fonds Regiocategori
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Totaal
e
Belangrijkst
Prestatiereserv
Belangrijkst
Prestatiereserv
Belangrijkst
Prestatiereserv
Belangrijkst
Prestatiereserv
Belangrijkst
Prestatiereserv
Belangrijkst
Prestatiereserv
Belangrijkst
Prestatiereserv
Belangrijkst
Prestatiereserv
e toewijzing
e
e toewijzing
e
e toewijzing
e
e toewijzing
e
e toewijzing
e
e toewijzing
e
e toewijzing
e
e toewijzing
e
EFRO
Meer ontwikkeld
24.003.347,00
1.532.129,00
24.483.900,00
1.562.802,00
24.974.006,00
1.594.085,00
25.473.818,00
1.625.988,00
25.983.617,00
1.658.529,00
26.503.601,00
1.691.719,00
27.033.945,00
1.725.571,00
178.456.234,00
11.390.823,00
Totaal
24.003.347,00
1.532.129,00
24.483.900,00
1.562.802,00
24.974.006,00
1.594.085,00
25.473.818,00
1.625.988,00
25.983.617,00
1.658.529,00
26.503.601,00
1.691.719,00
27.033.945,00
1.725.571,00
178.456.234,00
11.390.823,00
3.2. Totaal financieel krediet per fonds en nationale medefinanciering (EUR)
Tabel 18a: Financieringsplan
Prioritaire Fonds
Regiocategorie
Grondslag voor de berekening
Door de Unie
Nationale
Indicatieve uitsplitsing van nationale
Totale
Medefinancieringspercentage
Bijdragen
Belangrijkste toewijzing
Prestatiereserve
Prestatiereserve
as
van de steun van de Unie
verleende
bijdrage
bijdrage
financiering
(f) = (a) / (e) (2)
van de
als deel van de
(Totale subsidiabele kosten of
steun
(b) = (c) +
(e) = (a) +
EIB (g)
totale steun van
publieke subsidiabele kosten)
(a)
(d)
(b)
de Unie
Nationale
Nationale
Door de Unie
Nationale
Door de
Nationale
(l) = (j) / (a) *
overheidsfinanciering
particuliere
verleende steun
bijdrage
Unie
bijdrage
100
(c )
financiering
(h) = (a) - (j)
(i) = (b) – verleende (k) = (b) *
(d) (1)
(k)
steun
((j) / (a)
(j)
1
EFRO
Meer ontwikkeld
Totaal
112.586.899,00
194.137.994,00
96.331.477,00
97.806.517,00
306.724.893,00
36,7061498983%
105.550.218,00
182.004.370,00
7.036.681,00
12.133.624,00
6,25%
2
EFRO
Meer ontwikkeld
Totaal
36.450.635,00
54.676.952,00
27.338.476,00
27.338.476,00
91.127.587,00
39,9995612745%
34.172.470,00
51.259.642,00
2.278.165,00
3.417.310,00
6,25%
3
EFRO
Meer ontwikkeld
Totaal
11.659.647,00
11.659.647,00
10.493.582,00
1.166.065,00
23.319.294,00
50,0000000000%
10.930.919,00
10.930.919,00
728.728,00
728.728,00
6,25%
4
EFRO
Meer ontwikkeld
Totaal
21.555.994,00
21.555.994,00
17.244.795,00
4.311.199,00
43.111.988,00
50,0000000000%
20.208.745,00
20.208.745,00
1.347.249,00
1.347.249,00
6,25%
5
EFRO
Meer ontwikkeld
Totaal
7.593.882,00
7.593.882,00
7.593.882,00
0,00
15.187.764,00
50,0000000000%
7.593.882,00
7.593.882,00
Totaal
EFRO
Meer ontwikkeld
189.847.057,00
289.624.469,00
159.002.212,00
130.622.257,00
479.471.526,00
39,5950638787%
178.456.234,00
271.997.558,00
11.390.823,00
17.626.911,00
6,00%
Totaal-generaal
189.847.057,00
289.624.469,00
159.002.212,00
130.622.257,00
479.471.526,00
39,5950638787%
0,00
178.456.234,00
271.997.558,00
11.390.823,00
17.626.911,00
(1) Alleen invullen als de prioritaire assen in totale kosten zijn uitgedrukt.
(2) Dit percentage mag worden afgerond op het dichtstbijliggende gehele getal in de tabel. Het voor terugbetalingen gebruikte exacte percentage
is de verhouding (f).
Tabel 18c: Uitsplitsing van het financieringsplan per prioritaire as, fonds, regiocategorie en thematische doelstelling
Prioritaire as
Fonds
Regiocategorie
Thematische doelstelling
Door de Unie
Nationale
Totale
verleende steun
bijdrage
financiering
Versterken
van
onderzoek,
technologische EFRO
Meer
Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
112.586.899,00
194.137.994,00
306.724.893,00
ontwikkeling en innovatie
ontwikkeld
NL
111
NL
Prioritaire as
Fonds
Regiocategorie
Thematische doelstelling
Door de Unie
Nationale
Totale
verleende steun
bijdrage
financiering
Ondersteuning van de omschakeling naar een EFRO
Meer
Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in
36.450.635,00
54.676.952,00
91.127.587,00
koolstofarme economie in alle sectoren
ontwikkeld
alle bedrijfstakken
Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning EFRO
Meer
Bevordering
van
duurzame
en
kwalitatief
hoogstaande
11.659.647,00
11.659.647,00
23.319.294,00
arbeidsmobiliteit
ontwikkeld
werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit
Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van EFRO
Meer
Bevordering van sociale inclusie, bestrijding van armoede en iedere
21.555.994,00
21.555.994,00
43.111.988,00
armoede
ontwikkeld
vorm van discriminatie
Totaal
182.253.175,00
282.030.587,00
464.283.762,00
Tabel 19: Indicatief bedrag van de steun dat voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering moet worden gebruikt
Prioritaire
Indicatief bedrag van de steun dat voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering moet worden
Deel van de totale toewijzing aan het operationele
as
gebruikt (EUR)
programma (%)
2
36.450.635,00
19,20%
Totaal
36.450.635,00
19,20%
NL
112
NL
4. GEÏNTEGREERDE AANPAK VAN TERRITORIALE ONTWIKKELING
Beschrijving van de geïntegreerde aanpak van territoriale ontwikkeling, waarbij rekening
wordt gehouden met de inhoud en doelstellingen van het operationele programma wat de
partnerschapsovereenkomst betreft, en wordt getoond op welke wijze het operationele
programma bijdraagt aan het halen van de doelstellingen ervan en de verwachte
resultaten
Duurzame Stedelijke Ontwikkeling Kansen voor West II
De G-4 kennen een aantal fysieke, sociale en economische knelpunten die een duurzame
groei in de weg staan. Bovendien bestaan er grote verschillen in de sociaaleconomische
situatie tussen delen van de stad. Bovenop de kansen die steden bieden voor innovatie en
verduurzaming van de economie wordt een extra inspanning gevraagd om een dreigende
tweedeling tegen te gaan. De steden hebben lange termijn ontwikkelingsvisies[1] waarin
deze ontwikkelingen integraal worden aangepakt. Op deelonderwerpen (bv economische
agenda) of gebiedsgericht (bv Nationaal Programma Rotterdam Zuid) is dit concreter
uitgewerkt.
Ontwikkelingspotentieel
De G-4 richt de economische focus op het creëren van duurzame ‘toegevoegde waarde’:
meer banen, hogere omzet, meer innovatiekracht en toenemend concurrentievermogen.
Marktinitiatieven en investeringen worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Prioriteit gaat
naar het versterken van economische brandpunten, ruimte geven voor bedrijvigheid,
stimuleren en faciliteren van kansrijk ondernemerschap. Stimuleren van de stuwende
(kennis-) economie en de verzorgende economie is van het grootste belang. De sociale
focus ligt op het verbeteren van de arbeidsmarktmogelijkheden van werkzoekenden, door
vraaggerichte talentontwikkeling en verbetering van de aansluiting onderwijs-
arbeidsmarkt.
In te zetten middelen op duurzame stedelijke ontwikkeling
Gezien de uitdagingen worden alle beschikbare middelen voor de prioritaire assen 3 en 4
ingezet voor duurzame stedelijke ontwikkeling in West Nederland. De uitvoering van
deze middelen wordt gesubdelegeerd naar de G-4 steden en samengebracht in GTIs.
Gezien de integraliteit van de stedelijke programma’s hebben ook investeringen van de
prioritaire assen 1 en 2 raakvlakken met de stedelijke programma’s. Waar dit het geval is
worden deze middelen ook naar de GTIs gesubdelegeerd. Daarvoor blijft wel gelden dat
de specifieke doelstellingen van de prioriteiten en de projectselectie door middel van de
ten behoeve van de prioritaire as ingestelde deskundigencommissie leidend zijn. De
formele toekenning en beheer is echter gesubdelegeerd aan de betreffende steden.
Naar verwachting zullen de prioritaire assen als volgt aan de duurzame stedelijke
ontwikkeling bijdragen (zie ook de bijlage Figuren):
PA 3 bevordering van werkgelegenheid € 11.659.647 = 26%.
NL
113
NL
PA 4 bevordering van sociale insluiting € 21.555.994 = 47%.
PA 1 innovatie € 5.285.342 = 12%.
PA 2 koolstofarme economie € 7.062.310 = 16%.
Hiermee wordt een kwart van Kansen voor West II ingezet voor duurzame stedelijke
ontwikkeling (10% van de nationale EFRO middelen).
Synergie van de fondsen wordt bereikt door de gelijktijdige inzet van 5% van de
nationale ESF middelen in de prioritaire as Bevordering van werkgelegenheid en
ondersteuning arbeidsmobiliteit. Cofinanciering vindt plaats met lokale en nationale
middelen en door private partijen. Vanuit de G-4 steden wordt een zo breed mogelijke
basis gelegd voor inhoudelijke borging en beschikbaarheid van cofinanciering.
[1] Zie Structuurvisie Amsterdam 2040, Stadsvisie Rotterdam. Ruimtelijke
ontwikkelingsstrategie 2030, Structuurvisie Den Haag 2020 'Wéreldstad aan Zee', en
Structuurvisie Utrecht 2015-2030. . Deze visies vormen een geïntegreerde aanpak van de
economische, sociale, ecologische, klimatologische en demografische uitdagingen van de
betreffende stad.
4.1 Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (in voorkomend geval)
De aanpak ten aanzien van het gebruik van instrumenten voor een vanuit de
gemeenschap geleide lokale ontwikkeling en de beginselen voor het aanwijzen van de
gebieden waar zij zullen worden toegepast
In Kansen voor West is nog geen ervaring met het toepassen van ‘community led local
development’ (CLLD) in het EFRO. Binnen één of meer van de G-4 steden kan het
binnen de strategie van de GTI evenwel een interessant instrument blijken om lokale
partners te mobiliseren in het ontwikkelen van specifieke lokale oplossingen. Daarom
wordt als proef met verschillende vertegenwoordigers met sociaal-economische belangen
in Scheveningen onderzocht hoe het CLLD instrument vanuit EFRO geïmplementeerd
kan worden in Den Haag. Om deze reden is Specifieke Doelstelling 7 in dit OP
opgenomen. Tijdens de verdere uitwerking zal ook onderzocht worden of synergie met
de andere ESI fondsen tot de mogelijkheden behoort.
NL
114
NL
4.2 Geïntegreerde acties voor duurzame stadsontwikkeling (in voorkomend geval)
Indien van toepassing, het indicatieve bedrag aan EFRO-steun voor geïntegreerde acties
voor duurzame stedelijke ontwikkeling, uit te voeren overeenkomstig artikel 7, lid 2, van
Verordening (EU) nr. 1301/2013 en de indicatieve toewijzing van ESF-steun voor
geïntegreerde acties.
De G-4 zet in de komende jaren in op een gebiedsgerichte aanpak voor sociale en
economische investeringen. Steden gaan beter gebruik maken van hun economisch
potentieel om alle delen van de stad mee te nemen in hun economische ontwikkeling. De
kern van de geïntegreerde benadering is dat door inzet van meerdere partijen in diverse
domeinen bedreigingen worden omgebogen en kansen gegrepen bijdragend aan
partnerschappen voor slimme, duurzame en inclusieve groei.
Zowel Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht stellen elk een eigen op de
specifieke omstandigheden uitgewerkt uitvoeringsplan voor geïntegreerde duurzame
stedelijke ontwikkeling vast.
De precieze keuze van inzet verschilt per stad en is afhankelijk van de problematiek, de
economische structuur en bestuurlijke keuzes op grond van urgentie. De zwaartepunten
van de G-4 steden zijn evenwel als volgt gedefinieerd:
Amsterdam richt zich op het stedelijk economisch en innovatiebeleid,
arbeidsmarkt en onderwijs, en wonen en leefomgeving. Daarbij zijn
ondernemerschap, nieuwe bedrijvigheid en aantrekken en vasthouden van talent
(op alle niveaus) van belang. De focus van investeringen richt zich op het gebied
binnen en buiten de ringzone. De sociaal-economisch zwakkere groepen wonen
steeds meer buiten de ringzone van de stad en de mensen met kansen in het
gebied binnen de ringzone, met de ringzone zelf als overgangsgebied.
Transformatie van gebouwen en experimenten in de openbare ruimte bieden
mogelijkheden voor het versterken van wijkcentra, buurteconomie en andere
sociaal-economische ontwikkelingen. De Ringzone kan als overgangsgebied een
belangrijke functie vervullen voor het vestigingen van bedrijven en daarmee de
werkgelegenheidskansen voor de zone buiten de ring verhogen.
Rotterdam richt zich op aansluiting bij het Nationaal Programma Rotterdam Zuid
(NPRZ) en het Stadshavensgebied waarin de partners gezamenlijk werken om de
stedelijke economie, opleidingsniveau en arbeidsparticipatie te verbeteren. Het
focus gebied van het NPRZ kent een cumulatie van sociaal –economische
problemen. De oude haventerreinen in het stadshavensgebied beiden daarentegen
grote kansen voor nieuwe bedrijvigheid en daarmee voor de inwoners van Zuid.
De focus van investeringen richt zich daarmee primair op het NPRZ gebied en
daar waar de positieve resultaten in belangrijke mate betrekking hebben op dit
gebied;
Den Haag kent een redelijk over de stad gespreide werkloosheid. Desalniettemin
komen de hoogste werkloosheidspercentages voor in de wijken die rond de
economische kerngebieden liggen. De inzet van Den Haag is er daarom op gericht
het internationale karakter van de stad verder te versterken door zorg te dragen
voor aansluiting van de betreffende wijken op de economsiche kerngebieden van
de stad;
Utrecht richt zich op het versterken, verduurzamen en innoveren van de stedelijke
(kennis)economie. Door ondernemerschap en werkgelegenheid te stimuleren, het
inzetten van talent en toekomstbestendige werklocaties te ontwikkelen die
NL
115
NL
aansluiten bij de prioriteiten voor economische ontwikkeling. De focus van deze
investeringen richt zich vooral op:
o Sociaal-economische zwakkere wijken
o Verouderde bedrijvenzones in de ring rond de oude binnenstad.
o Energietransitie in wijken.
NL
116
NL
Tabel 20: Geïntegreerde acties voor duurzame stedelijke ontwikkeling —
indicatieve bedragen aan EFRO- en ESF-steun
Fonds
EFRO- en ESF-steun
Deel van de totale toewijzing van middelen
(indicatief) (EUR)
aan het programma
Totaal EFRO
45.563.293,00
24,00%
TOTAAL
45.563.293,00
24,00%
EFRO+ESF
4.3 Geïntegreerde territoriale investeringen (in voorkomend geval)
De aanpak voor het gebruik van geïntegreerde territoriale investeringen (zoals
gedefinieerd in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1303/2013) in andere gevallen dan
die welke onder punt 4.2 vallen, en de indicatieve financiële toewijzing daarvoor uit elke
prioritaire as.
Niet van toepassing.
Tabel 21: Indicatieve financiële toewijzing aan geïntegreerde territoriale
investeringen, anders dan de onder punt 4.2 genoemde gevallen (geaggregeerd
bedrag)
Prioritaire as
Fonds
Indicatieve financiële toewijzing (steun van de Unie) (EUR)
Totaal
0,00
4.4 De regelingen voor interregionale en transnationale acties binnen de
operationele programma's waarvan de begunstigden in ten minste één andere
lidstaat gevestigd zijn; (in voorkomend geval)
Binnen het operationeel programma worden geen acties voorzien met begunstigden die
zijn gevestigd in een andere lidstaat. Wanneer zich potentiële acties aandienen die
bijdragen aan de doelstellingen van het programma en die voldoen aan de selectiecriteria,
dan zijn dergelijke acties niet uitgesloten. Het maximum van 15% van het budget (voor
begunstigden buiten het programmagebied) wordt daarbij in acht genomen.
4.5 Bijdrage aan de geplande maatregelen op grond van het programma voor
macroregionale en zeegebiedstrategieën, afhankelijk van de behoeften van het
programmagebied, zoals aangegeven door de lidstaat (in voorkomend geval)
(Indien de lidstaten en regio's deelnemen aan macroregionale strategieën en
zeegebiedstrategieën).
Niet van toepassing
NL
117
NL
5. SPECIFIEKE BEHOEFTEN VAN DE GEOGRAFISCHE GEBIEDEN DIE HET
HARDST DOOR ARMOEDE WORDEN GETROFFEN OF DOELGROEPEN DIE
HET GROOTSTE RISICO LOPEN OP DISCRIMINATIE OF SOCIALE
UITSLUITING (IN VOORKOMEND GEVAL)
5.1
Geografische
gebieden
die
het
hardst
door
armoede
worden
getroffen/doelgroepen die het grootste risico lopen op discriminatie of sociale
uitsluiting
Niet van toepassing
5.2 Strategie voor de aanpak van de specifieke behoeften van de geografische
gebieden die het hardst door armoede worden getroffen/doelgroepen die het
grootste risico lopen op discriminatie of sociale uitsluiting, en, indien relevant, de
bijdrage aan de in de partnerschapsovereenkomst vastgestelde geïntegreerde
aanpak
Niet van toepassing
NL
118
NL
Tabel 22: Acties voor de aanpak van specifieke behoeften van de geografische gebieden die het hardst door armoede worden
getroffen/doelgroepen die het grootste risico lopen op discriminatie of sociale uitsluiting
Doelgroep/geografisch
Belangrijkste soorten voorgenomen maatregel als onderdeel van
Prioritaire
Fonds Regiocategorie Investeringsprioriteit
gebied
geïntegreerde benadering
as
NL
119
NL
6. SPECIFICIEKE BEHOEFTEN VAN DE GEOGRAFISCHE GEBIEDEN DIE
KAMPEN MET ERNSTIGE EN PERMANENTE NATUURLIJKE OF
DEMOGRAFISCHE BELEMMERINGEN (IN VOORKOMEND GEVAL)
Niet van toepassing
NL
120
NL
7. AUTORITEITEN EN INSTANTIES DIE VERANTWOORDELIJK ZIJN VOOR
BEHEER, CONTROLE EN AUDIT, EN DE ROL VAN DE RELEVANTE
PARTNERS
7.1 Relevante autoriteiten en instanties
Tabel 23: Betrokken autoriteiten en instanties
Autoriteit/instantie
Naam van autoriteit/instantie,
Naam van de persoon die voor de
en afdeling of eenheid
autoriteit/instantie
verantwoordelijk is (functie of
ambt)
Beheerautoriteit
Het College van Burgemeester Vertegenwoordigd
door
de
en Wethouders van de Gemeente verantwoordelijk
wethouder
Rotterdam
Werkgelegenheid en economie
Certificeringsautoriteit
Rijksdienst voor ondernemend De heer E. J. de Hilster (Manager
Nederland
Certificeringsautoriteit)
Auditautoriteit
Ministerie
van
Financiën- De heer P.J.J. Vlasveld, hoof
Auditdienst Rijk
Auditautoriteit
Instantie
waaraan
de Managementautoriteit
West- Stadsontwikkeling, Hoofd afdeling
Commissie de betalingen zal Nederland
SIF
verrichten
7.2 Betrokkenheid van de relevante partners
7.2.1 Maatregelen die zijn genomen om de relevante partners te betrekken bij de
voorbereiding van het operationele programma en de rol van deze partners bij de
uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van het programma
Coördinatie van de voorbereiding
Kansen voor West II is een gezamenlijk operationeel programma (OP) van de vier
Randstadprovincies (P4: Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland) en de vier
grote steden (G-4: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) in nauwe
samenwerking met hun regionale en lokale partners (zie voor het overzicht van de
geraadpleegde partners sectie 12.3). Het programma borduurt in die hoedanigheid voort
op het programma Kansen voor West 2007-2013. De Managementautoriteit (MA), zijnde
de gemeente Rotterdam, voerde samen met de acht bovengenoemde partijen de
coördinatie van de voorbereiding van het nieuwe OP. Deze coördinatie vond plaats in het
gezamenlijk bestuurlijk overleg (BO) Partners Kansen voor West. Dit BO stond onder
leiding van de MA. De uitwerking van het OP vond plaats in vier ambtelijke
werkgroepen (innovatie, koolstofarme economie, duurzame stedelijke ontwikkeling en
uitvoeringsstructuur), die via een overkoepelend ambtelijk overleg rapporteerden aan BO
Partners Kansen voor West. De middelgrote steden in West-Nederland waren ambtelijk
nauw betrokken bij de werkgroepen waarin het OP is opgesteld.
Vanaf de start van de voorbereidingen zijn ook de verschillende sociaal, economische en
maatschappelijke partners betrokken geweest. De algemene afstemming heeft
plaatsgevonden in de reguliere CvTs van Kansen voor West. Vanuit het CvT zijn de
nodige initiatieven ondernomen om de achterban bij de voorbereidingen te betrekken. Dit
was met name erg succesvol onder de ondernemers en kennisinstellingen, in eerste
instantie bij het opstellen van de RIS3 maar ook in de ‘doorvertaling’ van de RIS3 naar
het OP. Bij de uitwerking van de specifieke prioritaire assen en de GTIs zijn de relevante
(lokale) partners (ook) separaat geconsulteerd (zie hiervoor de toelichting bij de drie
werkgroepen).
NL
121
NL
Werkgroep Innovatie
Kennis, Innovatie en Ondernemerschap vormt de grootste prioriteit binnen het OP
Kansen voor West 2007-2013. De voorbereiding van het OP kan niet los worden gezien
van het opstellen van de regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie (RIS3)
voor West-Nederland. Met de eerste besprekingen in P4 en G-4 verband over de RIS3 in
april 2011 is eigenlijk ook de voorbereiding van het nieuwe OP van start gegaan. De
voorbereiding van de RIS3 is geruisloos in de voorbereiding van het OP overgegaan,
maar daadwerkelijk is de voorbereiding van het OP begin 2012 van start gegaan.
De RIS3 is gebaseerd op regionale visies en agenda’s die in nauwe samenwerking met
regionale en lokale partners van de quadrupel helix tot stand zijn gekomen. Deze partners
zijn tevens gevraagd hun input te geven voor de RIS3 en het OP EFRO om tot een
consistent proces te komen en de RIS3 goed te laten aansluiten op de al met hen
ontwikkelde economische visies en agenda’s. In het kader van de voorbereiding van de
RIS3 zijn hiervoor verschillende consultatieronden gehouden:
Voorjaar 2012: specifieke consultatiebijeenkomsten per doelgroep en telefonische
enquête onder eindbegunstigden van het OP 2007-2013.
Najaar 2012: gesprekken met ministeries en vertegenwoordigers topsectoren.
Eerste kwartaal 2013: brede internetconsultatie met respons vanuit alle
doelgroepen.
De universiteiten in West-Nederland hebben n.a.v. de consultatiebijeenkomst over de
RIS3 in maart 2012 een gezamenlijk document opgesteld met input voor de RIS3 en het
OP. Op basis van dit document heeft er in september 2012 een apart ambtelijk overleg
plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de P4 en G-4 en de universiteiten ter
nadere bespreking.
Op 25 april 2013 is er een expert consultatie gehouden over de inzet binnen de prioriteit
innovatie (thema valorisatie). Op 6 mei 2013 is er een expert consultatie georganiseerd
over het thema kapitaal binnen de prioriteit innovatie. Voor deze consultaties zijn ook de
milieu- en relevante belangenorganisaties uitgenodigd, en hebben enkele ook actief
deelgenomen.
In het BO Partners Kansen voor West van 16 mei 2013 hebben de provincies en grote
steden bestuurlijk de investeringsprioriteit en specifieke doelstellingen voor innovatie
vastgesteld (zie sectie 2). Deze keuzes zijn begin juni 2013 via een open
internetconsultatie via de website Kansen voor West aan de relevante partners
voorgelegd.
Werkgroep Koolstofarme economie
In het BO EFRO van 21 maart 2013 is ook de landelijke afspraak gemaakt om per OP de
verplichting van de EU te vervullen om (minimaal) 20% van het EFRO-budget te
investeren in koolstofarme economie. De vraag is wel welke investeringen op dit vlak
NL
122
NL
prioriteit hebben, in het bijzonder in het dichtbevolkte West-Nederland? Deze vraag is
voorgelegd aan stakeholders uit de energiesector, woningcorporaties, banken en
overheden. Hiervoor is in april 2013 een aparte consultatiebijeenkomst georganiseerd.
Gedurende het gehele voorbereidingsproces van het OP is er vanuit de provincies en
grote steden regelmatig contact geweest met regionale en lokale stakeholders op
individuele basis en in de voorbereiding van het nationale Energie Akkoord. Hierbij zijn
ook de milieu- en relevante belangenorganisaties geconsulteerd, en hebben enkele ook
actief bijgedragen.
Werkgroep Duurzame stedelijke ontwikkeling
In het BO EFRO 2014-2020 van 21 maart 2013 is overeengekomen dat West-Nederland
in haar OP de nationale verplichting tot de inzet van minimaal 5% van het EFRO-budget
op duurzame stedelijke ontwikkeling voor haar rekening neemt. Door dit besluit kunnen
Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht hun lopende gesubdelegeerde stedelijke
programma’s in de nieuwe programmaperiode voortzetten. De vier stedelijke
programma’s van de G-4 worden uitgevoerd via het instrument van de Geïntegreerde
Territoriale Investering (GTI), opgesteld met behulp van lokale partners en vastgesteld
door de Colleges van B&W.
Deze GTIs bouwen voort op de stedelijke visies (zoals opgenomen in sectie 4) die met
grote groepen stakeholders in meerdere consultatierondes tot stand zijn gekomen. Bij de
initiële uitwerking van de specifieke GTIs zijn de partners (kennis- en
onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties, bedrijven, etc) geconsulteerd en
betrokken.
Afronding Opstellen Operationeel Programma
De resultaten van al deze werkzaamheden en consultaties resulteerden in de eerste 100%
versie van het OP dat op 1 september 2013 is besproken in het Bestuurlijk Overleg G-4
P4. Na instemming van dit BO is het OP vrijgegeven voor een laatste internetconsultatie
van de partners. Deze vond plaats in de maand oktober en resulteerde in voornamelijk
positieve reacties. Slechts een enkele geconsulteerde partner pleitte voor meer middelen
voor één specifieke doelgroep.
Toegevoegde waarde partnerschap
Door de grote nadruk op innovatie waarvan de doelen voor een belangrijk deel door het
bedrijfsleven en de kennisinstellingen gerealiseerd zullen moeten worden, zij de
bijdragen van deze partners cruciaal voor het welslagen van het programma. Los van de
gebruikelijke roep om meer focus op de eigen bedrijfstak, is veel waardevolle input voor
concrete acties ontvangen waarmee de focus van de prioritaire assen nader zijn
aangescherpt. Opmerkelijk was ook de input van de universiteiten die tbv de RIS3 en het
OP voor het eerst een gezamenlijke agenda hadden ontwikkeld. Nog voor het programma
gestart is, zijn daarmee al belangrijke resultaten geboekt. Met de partners die relevant
zijn voor de duurzame stedelijke ontwikkeling in de vier steden zijn de mogelijke
investeringsprioriteiten en acties bottom-up verkend. Dat heeft echter geresulteerd in een
NL
123
NL
tamelijk breed pallet waar de partners zelf geen nadere keuze konden maken en
uiteindelijk alsnog een meet top-down kader is voorgeschreven. Bij de specifieke
uitwerking van de GTIs in stedelijke uitvoeringsprogramma’s worden de relevante
actoren betrokken.
Om de partners de gelegenheid te geven daadwerkelijk aan de vorming van het
programma bij te dragen, dienden zij al in een vroegtijdig stadium te worden betrokken.
In dat stadium waren nog niet alle vereisten uitgekristalliseerd. Hoewel er vanuit de MA
aan het nodige verwachtingenmanagement is gedaan, is er bij de partners toch de nodige
teleurstelling over de vaststelling van het programma bijna een jaar na hun bijdragen
eraan en de op ‘aanbeveling’ van de Europese Commissie aangebrachte wijzigingen
zonder dat zij daar enige invloed op hadden.
Rol van de relevante partners in de uitvoering, monitoring en evaluatie van het
operationele programma
Nadat bij Kansen voor West II de stakeholders en partners uitgebreid betrokken zijn bij
de voorbereiding van de programmering zal die betrokkenheid als gevolg van artikel 5
van de Verordening (EU) 1303/2013 en de Uitvoeringsverordening (EU) 215/2014, ook
in het verdere verloop en bij de implementatie van Kansen voor West II worden
vormgegeven. Dat zal gebeuren langs de volgende lijnen.
Samenstelling van het Comité van Toezicht
Het Comité van Toezicht (CvT) zal een brede en afgewogen samenstelling kennen met
een ruime vertegenwoordiging van de regionale en lokale overheden, sociale en
economische partners. De volgende partijen maken deel uit van het CvT:
1. Alle G4 en P4 partners zijn vertegenwoordigd en zullen roulerend elk 1 jaar
voorzitter zijn van het CvT, dit met uitzondering van Rotterdam. Rotterdam zal
vanwege haar positie als Managementautoriteit het voorzitterschap niet bekleden.
Dit in lijn met het positioneringsdocument van de Europese Commissie over de
ontwikkelingen van de partnerschapsovereenkomst en de programma’s in
Nederland voor de periode 2014-2020.
2. Namens de Europese Commissie zal er adviserend een lid van het EC zijn. Het
Rijk is vertegenwoordigd door de Ministeries van Economische Zaken, vanwege
hun lidstaatverantwoordelijkheid voor EFRO en door het Ministerie van
Binnenlandse Zaken vanwege hun beleidsverantwoordelijkheid voor het stedelijk
beleid, gezien de bijzonder posities van de G4 steden.
3. De MA is adviserend lid en secretaris van het CvT.
4. Het CvT zal vanuit de stakeholders/partners aangevuld worden met:
o Twee vertegenwoordigers namens de werkgevers: de directeur van VNO
west en vanwege de sterke aandacht voor het MKB in de programmering
van MKB Nederlands tevens een vertegenwoordiger;
o Twee vertegenwoordigers vanuit onderwijs/kennisinstellingen; naast de
VSNU (Universiteiten) ook de HBO/MBO lijn.
o De FNV namens de werknemersorganisaties.
o De milieufederatie.
NL
124
NL
o Een vertegenwoordiger van de G32 steden.
o Een vertegenwoordiger van een Gelijke Rechten/Gender organisatie.
Betrokkenheid CvT
Het breed samengestelde CvT zal betrokken zijn bij de formele voortgangsrapporten in
2017 en 2019 over het programma alsmede bij de evaluaties. Tevens zal het CvT
regelmatig op de hoogte worden gehouden van relevante ontwikkelingen op enkele
specifieke thema’s, met name waar het betreft de horizontale principes van duurzame
ontwikkeling, gelijek kansen en non-discriminatie en gelijkheid tussen mannen en
vrouwen.Net als in de huidige periode zal een enthousiasmerende rol van het CvT naar
haar achterbannen bijdragen aan een goede projectpijplijn, zeker in de startperiode. De
managementautoriteit zal zorgdragen voor voldoende kennis en deskundigheid bij de
stakeholders om hun rol adequaat te kunnen invullen middels een goede starttraining en
opfrisworkshops en specifieke rapportages.
Projectselectie
Zoals aangegeven zal de projectselectie op een andere wijze vorm worden gegeven.
Daarmee wordt invulling gegeven aan de uitvoeringsbepaling, die stelt dat stakeholders
en betrokkenen geen rol mogen spelen bij de beoordeling van projectaanvragen.
Kortheidshalve verwijzen we naar de hoofdstukken van de prioritaire assen voor de
beschrijving van het systeem van projectselectie. De stakeholders en het CvT spelen wel
een uitdrukkelijke rol bij de inrichting van de expertgroepen.
Alle stakeholders, ook de niet CvT leden, kunnen kandidaten op een groslijst laten
plaatsen. Dat wil zeggen niet alleen de G4P4 maar ook de andere stakeholders zoals de
Universiteiten en Hogescholen, Unie van Waterschappen, VNO/NCW etc. Hiertoe zal
het profiel en de kandideringswijze breed bekend worden gemaakt aan de stakeholders.
Het CvT zal uit haar midden een selectiecommissie instellen, die de kandidaten
beoordeeld en een voorstel doet aan het voltallige CvT.
De expertgroepen bevatten geen vertegenwoordigers die zitting hebben namens een
koepel- en of belangenorganisatie, of welke andere partij die een breder belang
vertegenwoordigt. Er is dan ook geen vervanger voor deze vertegenwoordigers. Ieder zit
op eigen titel in de expertgroep op basis van gezag en inhoudelijk expertise.
De expertgroepen kennen een evenwichtige verhouding tussen leden uit het bedrijfsleven
en leden uit de wetenschaps- en onderwijswereld; kennisinstellingen. Er is sprake van
een evenwichtige opbouw naar leeftijd en geslacht. Indien er onverhoopt een project
voorligt, waar de expert direct of indirect bij betrokken is, wordt hij/zij uitgesloten van de
beoordeling.
De MA zal effectieve en proportionele maatregelen voor anti-fraude opnemen en
daarmee gezamenlijk optrekken met de andere MA’s. Procedures staan dan ook
beschreven in de artikel 124 beschrijving. Essentiële onderdelen zijn het opstellen van
anti-fraude beleid (inclusief maatregelen bij het opdoen van risico’s en ter mitigering
NL
125
NL
daarvan), aanstellen van een anti-fraude functionaris en een grondige risicoanalyse aan de
hand van het EC systeem Arachne van toekomstige subsidieontvangers.
7.2.2. Globale subsidies (voor de ESF, indien van toepassing)
7.2.3 Toewijzing van een bedrag voor capaciteitsopbouw (voor de ESF, indien van
toepassing)
NL
126
NL
8. COÖRDINATIE TUSSEN DE FONDSEN, HET ELFPO, HET EFMZV EN
ANDERE FINANCIERINGSINSTRUMENTEN VAN DE UNIE EN DE
LIDSTATEN, EN MET DE EIB
De mechanismen die zorgen voor coördinatie tussen de fondsen, het Europees
Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo), het Europees Fonds voor
maritieme zaken en visserij (EFMZV) en andere financieringsinstrumenten van de Unie
en de lidstaten, alsook met de Europese Investeringsbank (EIB), rekening houdend met
de in het gemeenschappelijk strategisch kader neergelegde ter zake relevante bepalingen.
West-Nederland benadertsynergie pragmatisch en projectmatig benaderen vanuit de
inhoudelijke thema’s, direct gelinked met de Europa 2020 strategie.
I INNOVATIE
De inzet van West-Nederland op het thema innovatie vindt zijn basis in de slimme
specialisatie strategie (RIS3). Een belangrijk uitgangspunt is het verbinden en optimaal
benutten van de verschillende beschikbare (financiële) instrumenten. Ten eerste is dat het
nationale topsectorenbeleid en met name de instrumenten voor het MKB. Aanvullend
speelt het Nationaal Techniekpact een belangrijke rol om de arbeidsmarkt beter aan te
laten sluiten op de technische eisen uit de topsectoren. De inzet van het OP ESF 2014-
2020 biedt daarbij aanknopingspunten om een extra impuls te geven de kennis en
vaardigheden van met name achterblijvende. Tenslotte zal aansluiting worden gezocht bij
de mogelijkheden van de Europese kennisprogramma’s. De inzet van het EFRO is er
vooral op gericht die initiatieven te ondersteunen waarvoor geen nationale middelen
beschikbaar zijn en waar een meerwaarde gecreëerd kan worden.
I.1 Topsectorenbeleid
In 2011 is een nieuw bedrijvenbeleid ingezet om vernieuwingskracht en ondernemerszin
maximaal ruimte te geven. Uitgangspunt is dat de overheid niet stuurt met regels en
subsidies, maar Nederlandse bedrijven de ruimte krijgen om te ondernemen, te
investeren, te innoveren en te exporteren. Het nieuwe beleid betekent (i) minder subsidies
in ruil voor lagere belastingen, (ii) minder en eenvoudiger regels, (iii) ruimere toegang tot
bedrijfsfinanciering, (iv) betere benutting van de kennisinfrastructuur door het
bedrijfsleven, en (v) betere aansluiting van fiscaliteit, onderwijs en diplomatie op de
behoefte van het bedrijfsleven. In 2013 heeft intensieve afstemming plaatsgevonden
tussen het bedrijfslevenbeleid en de ESI-fondsen in Nederland. Waar mogelijk wordt
aangesloten bij investeringen in de topsectoren, met als extra oriëntatie het MKB. Het
ministerie van EZ verkent met de partners in West-Nederland de mogelijkheid om
regionale en nationale financiële regelingen af te stemmen met de inzet van het EFRO.
Een uitgebreide beschrijving van het nationale topsectorenbeleid en de wijze hoe dit in
West-Nederland tot stand gaat komen is uitgewerkt in de RIS3 voor West Nederland (zie
bijlage III).
I.2 Nationaal Techniekpact
Om in de toekomst het voorziene tekort aan technici tegen te gaan en daarmee onder
meer de topsectoren voldoende uitzicht op gekwalificeerd personeel te bieden is het
NL
127
NL
nationale Techniekpact gelanceerd. Het betreft hier niet zozeer een nieuw programma
maar een bundeling en versnelling van bestaande programma's. Het pact richt zich op:
kiezen voor techniek, gericht op scholen.
leren in de techniek, teneinde technici banen in de techniek te laten vervullen.
werken in de techniek, door technici te behouden en te herscholen.
Deze actielijnen vertonen veel raakvlakken met prioritaire as 3 van het EFRO.
Het Techniekpact is gesloten tussen onderwijsinstellingen, werkgevers, werknemers,
jongeren, topsectoren, regio's en Rijk. De nadruk ligt op de samenwerking tussen
onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en werknemers. De regie komt te liggen bij de vijf
landsdelen van de topsectoren. De Noordvleugel omvat daar de provincies Noord-
Holland, Utrecht en Flevoland. De Zuidwestvleugel naast de provincie Zuid-Holland
(waar de regie ligt), de provincies Zeeland en West Noord-Brabant. De uitwerking van
deze deelpacten sluit goed aan bij RIS3.
I.3 Europees Sociaal Fonds 2014-2020
Op basis van de nationale omstandigheden en de landenspecifieke aanbevelingen is de
belangrijkste uitdaging van het ESF voor de periode 2014-2020 het verhogen van de
arbeidsdeelname. Het grootste deel van de middelen (ongeveer 70%) zal worden ingezet
op ‘actieve inclusie’ door re-integratie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Daarnaast komt ongeveer 20% van de middelen beschikbaar voor ‘actief en gezond
ouder worden’ ter bevordering van de werkgelegenheid en ondersteuning van de
arbeidsmarktmobiliteit. Door deze agenda deels en additioneel te benutten voor de
intersectorale scholing en werk-naar-werk trajecten kan een extra impuls worden gegeven
aan de human capital agenda van de topsectoren. Doordat de verantwoordelijkheid voor
de uitvoering deels bij de arbeidsmarktregio’s komt te liggen, wordt het op regionaal
niveau mogelijk aansluitende arrangementen voor te bereiden.
I.4 Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling 2014-2020
Het POP3 programma biedt verschillende aanknopingspunten voor synergie met het
EFRO OP West-Nederland, met name bij de in West zeer sterk aanwezige topsectoren
AgroFood en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen. In beide programma's zijn deze sectoren
benoemd als kansrijke sectoren en is een kader opgenomen waarbinnen de innovatie
opgaven verder verkend en uitgewerkt kunnen worden. Deze mogelijkheden kunnen in
projecten verder vorm krijgen door in te zetten op acties zoals valorisatie of uitrol
waarbij niet alleen de agrarische bedrijven zijn betrokken, maar ook (telers)-
kennisinstellingen, de verwerkende industrie en de verdere keten. Doordat de provincies
in beide programma’s een belangrijke rol vervullen kan op pragmatische wijze en door
regelmatige afstemming tussen de provinciale programmacoördinatoren worden
gestreefd naar inhoudelijk goede synergieprojecten. De vraag welke projectactiviteiten,
door welk fonds bekostigd zullen worden, zal dienstbaar zijn aan de inhoud en afhangen
van de mogelijkheden binnen beide operationele programma’s.
NL
128
NL
I.5 Horizon 2020 en de KICs
In aanvulling op de algemene synergie zoals beschreven in de
partnerschapsovereenkomst biedt het Horizon 2020 programma op verschillende thema’s
belangrijke aanknopingspunten voor het EFRO programma Kansen voor West. Waar de
Horizon 2020 programma’s nieuwe kennis kan ontwikkelen en door middel van
demonstratieprojecten kan testen, biedt EFRO goede mogelijkheden de valorisatie van
deze kennis door het MKB te verbeteren. Hierbij zal nadrukkelijk aansluiting worden
gezocht bij de reeds bestaande KICs in West-Nederland, maar met name bij de vijf
nieuwe KICS die in de periode 2014-2020 worden opgezet en die sterk aansluiten bij de
in West-Nederland aanwezige kennis.
Daarbij moet wel voorop worden gesteld dat de beoordeling van de Horizon 2020
aanvragen en het opstellen van de KIC partnerschappen op basis van kwaliteitscriteria
plaatsvindt en niet op basis van het regionale afwegingskader van het EFRO. Door de
goede samenwerking met de universiteiten en hogescholen in West-Nederland wordt
evenwel op voorhand ingezet om tot een goede synergie te komen. Daarnaast zullen de
programmapartners van OP West en de RvO als nationaal contactpunt voor Horizon
2020 samenwerken op de volgende punten:
Algemene onderlinge kennisuitwisseling (o.a. door snuffelstages).
Afstemming van mogelijkheden van Horizon 2020 projecten naar het EFRO maar
omgekeerd ook de verkenning van mogelijkheden van EFRO projecten voor
Horizon 2020 aanvragen.
Samenwerking op expertniveaus bijvoorbeeld bij de instellingen van expert
comités.
I.6 Europees Investerings Fonds
Waar mogelijk sluit de inzet op innovatie en kredietverstrekking van West-Nederland aan
bij de mogelijkheden van het Europees Investerings Fonds dat in Nederland wordt
uitgevoerd middels de 'ABN Amro Groei & Innovatielening' en speciaal is bedoeld voor
bedoeld voor snel groeiende en innovatieve MKB-bedrijven.
II KOOLSTOFARME ECONOMIE
De inzet van West-Nederland is geconcentreerd op duurzame energie en energie
efficiëntie. Op beide thema’s loopt Nederland sterk achter op de Europa 2020
doelstellingen, maar liggen er ook volop kansen de komende jaren een grote stap vooruit
te maken. Waar mogelijk wordt aangesloten bij de kennisontwikkeling die in de
topsectoren wordt opgedaan. Aangezien de constatering is dat vooral de implementatie
van de maatregelen achterblijft, zet het OP West-Nederland vooral in op een slimme
uitrol. Daar ligt een grote kans voor synergie met het Nationaal Energieakkoord. Tevens
liggen er kansen tot synergie met het hiervoor uitgewerkte Nationaal Techniekpact en het
NL
129
NL
ESF waar het gaat om het opleiden van vakmensen voor het installeren en onderhouden
van de nieuw en/of grootschalig toegepaste instrumenten. In bijlage IV is een overzicht
opgenomen van de door de overheden in West-Nederland voorziene acties.
II.1 Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei
Eind 2013 zullen de verschillende partners een door de Sociaal Economische Raad
voorbereid akkoord sluiten over duurzame groei. De inzet van dit akkoord is een CO2
reductie van 80-95% in 2050 ten opzichte van 1990 en een realisatie van 16%
hernieuwbare energie in 2023. Daarmee worden de Europese doelen (ruim) worden
gehaald, en moet Nederland in de top 10 van de Clean Tech Ranking uitkomen.
Het Energieakkoord gaat uit van burgers die investeren in energiebesparende maatregelen
in de gebouwde omgeving en in kleinschalige energieopwekking zoals zonne-energie.
Met het bedrijfsleven worden bedrijfsspecifieke afspraken voor energiebesparing
gemaakt. Het Energieakkoord zal worden gefinancierd door belastingmaatregelen, een
financieringsinstrument voor energiebesparing in de gebouwde omgeving en
institutionele beleggers.
In het opstellen van het programma is rekening gehouden met het Energieakkoord
teneinde overlapping te voorkomen. Dat wordt bereikt door het EFRO in te zetten op de
voor het Energieakkoord noodzakelijke vraagbundeling waarin het akkoord zelf niet
voorziet. Ook wordt EFRO aangewend voor zaken waarin het Energieakkoord niet
voorziet. In de projectbeoordeling zal nadrukkelijk worden gekeken of synergie haalbaar
is en overlap kan worden voorkomen.
II.2 Europese Investerings Bank
Voorbouwend op de ervaringen met het Jessica initiatief waarmee in Den Haag en
Rotterdam fondsen voor energieprojecten in de stedelijke omgeving zijn opgezet, vindt
overleg plaats met de EIB om de mogelijkheden voor een grootschaliger inzet van
financieringsinstrumenten in de fondsenperiode 2014-2020 te verkennen. Naast
kennisoverdracht, behoort ook de participatie van de EIB bij voldoende omvang van het
fonds nadrukkelijk tot de mogelijkheden.
III DUURZAME STEDELIJKE ONTWIKKELING
De inzet van het OP West-Nederland op duurzame stedelijke ontwikkeling in de steden
Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht sluit aan bij de stedelijke
ontwikkelingsstrategieën die door de vier individuele steden zijn uitgewerkt. Daarbij
wordt gestreefd naar een additionele impuls vanuit het EFRO op de eigen en landelijke
middelen. Op hoofdlijnen liggen de synergie mogelijkheden vooral bij het ESF en via de
gedeeltelijke inzet van de stedelijke programma’s op koolstofarm en innovatie bij de
onder deze thema’s benoemde synergiemogelijkheden. Aanvullend wordt de mogelijk
onderzocht voor synergie met het EFMZV.
NL
130
NL
III.1 Europees Sociaal Fonds 2014-2020
Binnen het Operationeel Programma ESF is 5% van de middelen gereserveerd voor de
G-4 steden als tweede pijler van Geïntegreerde Territoriale Investeringen voor duurzame
stedelijke ontwikkeling. Deze middelen kunnen worden ingezet additioneel aan de twee
andere prioriteiten van het ESF, voorzien in een specifieke behoefte van de G-4 steden en
bieden de mogelijkheid om te komen tot geïntegreerde programma’s. Waar relevant
kunnen middelen uit de twee andere ESF prioriteiten ook worden ingezet in de G-4
steden en kan een aanvullende synergie worden nagestreefd.
III.2 Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij
Onderzocht wordt of delen van het programma voor duurzame stedelijke ontwikkeling
van Scheveningen met het EFMZV een lokaal programma voor CLLD kan worden
ontwikkeld. In de uitwerking van het EFMZV is hiertoe nog geen besluit genomen.
IV Overige EU programma’s
IV.1 INTERREG
Door de beperkte hoeveelheid buitengrenzen (in vergelijking tot de andere drie
landsdelen), profiteert West-Nederland in de periode 2007-2013 slechts in zeer beperkte
mate vanuit het Interreg A programma. Met de uitbreiding van het plangebied voor het
Twee Zeeënprogramma ontstaan substantiële mogelijkheden voor synergie.. Daarin zijn
met name de thema’s innovatie en koolstofarme economie interessant om
grensoverschrijdende verbindingen te leggen.. Daarbij valt te denken aan de
mogelijkheden voor een grensoverschrijdende inzet op de bio based economy met
Zeeland en Vlaanderen. Ook de Interreg B programma’s voor Noordzee en Noordwest
Europa worden gekenmerkt door een sterke focus op innovatie, koolstofarme economie
en klimaat en duurzaamheid. Ook hier liggen nadrukkelijke mogelijkheden voor
grensoverschrijdende projecten in het verlengde van het OP West-Nederland. Interreg C
kan worden benut voor projecten gericht op de internationale kennisuitwisseling en
netwerkvorming. De managementautoriteit zal deze mogelijkheden periodiek afstemmen
met nationale vertegenwoordigers (van de partners in West-Nederland) in de betreffende
Interreg programma’s.
IV.2 Innovatieve acties
Binnen het EFRO is een budgetlijn gecreëerd voor de financiering van innovatieve acties
voor duurzame stedelijke ontwikkeling. Waar de acties aansluiten bij de inzet van het OP
voor West-Nederland zullen projecten worden voorbereid die voortbouwen op de
ervaringen binnen de programma’s voor duurzame stedelijke ontwikkeling van de G4
steden of projecten die zijn gericht op het ontwikkelen van nieuwe instrumenten en het
uitwisselen van ervaringen daaromtrent.
IV.3 COSME en LIFE
NL
131
NL
In relatie tot de prioriteiten innovatie en koolstofarme economie kunnen ook de Europese
programma’s COSME en LIFE raakvlakken met het OP hebben. Naar verwachting zal
het hier om relatief weinig projecten gaan. Waar projectvoorstellen eerder in aanmerking
komen voor deze twee programma’s dan zullen projectaanvragers hierover geïnformeerd
worden. Hierbij wordt de kennis van de provinciale en gemeentelijke
subsidiecoördinatoren benut, zodat de samenhang tussen EFRO en deze programma’s de
vereiste aandacht krijgt.
NL
132
NL
9. EX-ANTEVOORWAARDEN
9.1 Ex-antevoorwaarden
Informatie over de beoordeling van de toepasbaarheid en de eerbiediging van de ex-
antevoorwaarden (facultatief).
Voor het programma is met name de ex-ante conditionaliteit voor Innovatie (slimme
specialisatie strategie) rechtstreeks van toepassing.
De ex-ante conditionaliteit voor Koolstofarme economie - 4.3 Acties zijn uitgevoerd ter
bevordering van de productie en distributie van hernieuwbare energiebronnen -
wordt vervuld op nationaal niveau door de omzetting van EU wet- en regelgeving en
door de afspraken in het regeerakkoord en de uitwerking ervan in het nationale energie
akkoord. Deze zijn, net als de horizontale ex-ante conditionaliteiten in de
Partnerschapsovereenkomst gedefinieerd en in dit programma overgenomen.
De ex-ante conditionaliteiten voor de prioritaire assen 8 en 9 zijn van toepassing op het
ESF en niet specifiek relevant voor het EFRO.
Tabel 24: Toepasselijke voorafgaande voorwaarden en beoordeling of eraan wordt
voldaan
Voorafgaande voorwaarden
Prioritaire assen
Aan ex-
waarop de
antevoorwaarde
voorwaarde van
voldaan
toepassing is
(ja/nee/deels)
T.01.1 - Onderzoek en innovatie: Het bestaan van een 1 - Versterken van Ja
nationale of regionale slimme specialisatiestrategie, in onderzoek,
lijn met het Nationaal Hervormingsprogramma, om technologische
krediet te leveren aan particuliere onderzoeks- en ontwikkeling
en
innovatiekosten, die voldoen aan de kenmerken van goed innovatie
presterende nationale of regionale O&I-systemen.
T.04.3 - Er zijn maatregelen genomen om de productie 2 - Ondersteuning van Ja
en distributie van hernieuwbare energiebronnen te de omschakeling naar
bevorderen.
een
koolstofarme
economie
in
alle
sectoren
T.09.1 - Het bestaan en de uitvoering van een nationaal 4 - Bevorderen van Ja
strategisch beleidskader voor armoedebestrijding, gericht sociale insluiting en
op de actieve inclusie van personen die van de bestrijding
van
arbeidsmarkt zijn uitgesloten, in het licht van de armoede
richtsnoeren voor werkgelegenheid.
G.1 - Het bestaan van de administratieve capaciteit voor 1 - Versterken van Ja
de
uitvoering
en
toepassing
van
de
anti- onderzoek,
discriminatiewetgeving van de Unie en beleid op het technologische
gebied van ESI-fondsen.
ontwikkeling
en
innovatie
2 - Ondersteuning van
de omschakeling naar
een
koolstofarme
economie
in
alle
sectoren
3 - Bevorderen van
werkgelegenheid
en
ondersteuning
arbeidsmobiliteit
4 - Bevorderen van
sociale insluiting en
NL
133
NL
Voorafgaande voorwaarden
Prioritaire assen
Aan ex-
waarop de
antevoorwaarde
voorwaarde van
voldaan
toepassing is
(ja/nee/deels)
bestrijding
van
armoede
G.2 - Het bestaan van de administratieve capaciteit voor 1 - Versterken van Ja
de uitvoering en toepassing van de wetgeving inzake onderzoek,
gendergelijkheid van de Unie en beleid op het gebied van technologische
ESI-fondsen.
ontwikkeling
en
innovatie
2 - Ondersteuning van
de omschakeling naar
een
koolstofarme
economie
in
alle
sectoren
3 - Bevorderen van
werkgelegenheid
en
ondersteuning
arbeidsmobiliteit
4 - Bevorderen van
sociale insluiting en
bestrijding
van
armoede
G.3 - Het bestaan van de administratieve capaciteit voor 1 - Versterken van Ja
de uitvoering en toepassing van het VN-Verdrag inzake onderzoek,
de rechten van personen met een handicap (UNCRPD) op technologische
het gebied van ESI-fondsen in overeenstemming met ontwikkeling
en
Besluit van de Raad 2010/48/EG.
innovatie
2 - Ondersteuning van
de omschakeling naar
een
koolstofarme
economie
in
alle
sectoren
3 - Bevorderen van
werkgelegenheid
en
ondersteuning
arbeidsmobiliteit
4 - Bevorderen van
sociale insluiting en
bestrijding
van
armoede
G.4 - Het bestaan van regelingen voor de doelmatige 1 - Versterken van Ja
toepassing
van
de
EU-wetgeving
inzake onderzoek,
overheidsopdrachten op het gebied van ESI-fondsen.
technologische
ontwikkeling
en
innovatie
2 - Ondersteuning van
de omschakeling naar
een
koolstofarme
economie
in
alle
sectoren
3 - Bevorderen van
werkgelegenheid
en
ondersteuning
arbeidsmobiliteit
4 - Bevorderen van
sociale insluiting en
bestrijding
van
armoede
G.5 - Het bestaan van regelingen voor de doelmatige 1 - Versterken van Ja
toepassing van de regels van de Unie voor overheidssteun onderzoek,
op het gebied van ESI-fondsen.
technologische
NL
134
NL
Voorafgaande voorwaarden
Prioritaire assen
Aan ex-
waarop de
antevoorwaarde
voorwaarde van
voldaan
toepassing is
(ja/nee/deels)
ontwikkeling
en
innovatie
2 - Ondersteuning van
de omschakeling naar
een
koolstofarme
economie
in
alle
sectoren
3 - Bevorderen van
werkgelegenheid
en
ondersteuning
arbeidsmobiliteit
4 - Bevorderen van
sociale insluiting en
bestrijding
van
armoede
G.6 - Het bestaan van regelingen voor de doelmatige 1 - Versterken van Ja
toepassing van de EU-milieuwetgeving met betrekking onderzoek,
tot MEB en SMB.
technologische
ontwikkeling
en
innovatie
2 - Ondersteuning van
de omschakeling naar
een
koolstofarme
economie
in
alle
sectoren
3 - Bevorderen van
werkgelegenheid
en
ondersteuning
arbeidsmobiliteit
4 - Bevorderen van
sociale insluiting en
bestrijding
van
armoede
G.7 - Het bestaan van een statistische basis voor 1 - Versterken van Ten dele
evaluaties om de doeltreffendheid en het effect van de onderzoek,
programma's te beoordelen. Het bestaan van een systeem technologische
van resultaatindicatoren, die nodig zijn om de ontwikkeling
en
maatregelen die het meest effectief bijdragen aan de innovatie
gewenste resultaten te selecteren, de vooruitgang naar de 2 - Ondersteuning van
resultaten te bewaken en de impact te evalueren.
de omschakeling naar
een
koolstofarme
economie
in
alle
sectoren
3 - Bevorderen van
werkgelegenheid
en
ondersteuning
arbeidsmobiliteit
4 - Bevorderen van
sociale insluiting en
bestrijding
van
armoede
NL
135
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
T.01.1
- 1 - Er bestaat een
Ja
De RIS3 van West-Nederland is opgenomen in de bijlagen van dit OP
Er is een RIS3 opgesteld
Onderzoek
en nationale
of
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
innovatie:
Het regionale slimme
Nederland 2014-2020
bestaan van een specialisatiestrate
nationale
of gie die:
regionale
slimme
specialisatiestrat
egie, in lijn met
het
Nationaal
Hervormingspro
gramma,
om
krediet
te
leveren
aan
particuliere
onderzoeks- en
innovatiekosten,
die voldoen aan
de
kenmerken
van
goed
presterende
nationale
of
regionale O&I-
systemen.
T.01.1
- 2 - is gebaseerd
Ja
De RIS3 van West-Nederland bevat een uitgebreide analyse die de basis Voor de RIS3 is gebruik gemaakt van
Onderzoek
en op een SWOT-
legt voor het concentreren van de middelen op de meest kansrijke uitgebreide (onafhankelijke) analyses
innovatie:
Het analyse
of
topsectoren.
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
bestaan van een soortgelijke
Nederland 2014-2020
nationale
of analyse om de
regionale
middelen
te
NL
136
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
slimme
concentreren op
specialisatiestrat
een beperkt aantal
egie, in lijn met prioriteiten voor
het
Nationaal onderzoek
en
Hervormingspro
innovatie;
gramma,
om
krediet
te
leveren
aan
particuliere
onderzoeks- en
innovatiekosten,
die voldoen aan
de
kenmerken
van
goed
presterende
nationale
of
regionale O&I-
systemen.
T.01.1
- 3 - maatregelen
Ja
H6 van de RIS3 geeft inzicht in de maatreglen voor O&I investeringen in De geformuleerde maatregelen zijn gericht
Onderzoek
en schetst
om
West Nederland.
op het vergroten van de innovatiekracht
innovatie:
Het particuliere OTO-
dmv een toenomen van de private
bestaan van een investeringen te
bijdragen aan R&D.
nationale
of stimuleren;
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
regionale
Nederland 2014-2020
slimme
specialisatiestrat
egie, in lijn met
het
Nationaal
Hervormingspro
gramma,
om
NL
137
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
krediet
te
leveren
aan
particuliere
onderzoeks- en
innovatiekosten,
die voldoen aan
de
kenmerken
van
goed
presterende
nationale
of
regionale O&I-
systemen.
T.01.1
- 4
-
een
Ja
De RIS3 heeft een specifiek hoofdstuk over de monitoring gedurende de PO tekst p 66
Onderzoek
en bewakingssystee
periode van het OP
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
innovatie:
Het m bevat.
Nederland 2014-2020
bestaan van een
nationale
of
regionale
slimme
specialisatiestrat
egie, in lijn met
het
Nationaal
Hervormingspro
gramma,
om
krediet
te
leveren
aan
particuliere
onderzoeks- en
innovatiekosten,
die voldoen aan
NL
138
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
de
kenmerken
van
goed
presterende
nationale
of
regionale O&I-
systemen.
T.01.1
- 5 - Er is een kader
Ja
De RIS3 voor West-Nederland bevat een bijlage met instrumenten en In de RIS3 voor West-Nederland zijn naast
Onderzoek
en goedgekeurd
financiële kaders topsectorenbeleid.
de nationale middelen voor O&I ook de
innovatie:
Het waarin
regionale en lokale middelen inzichtelijk
bestaan van een beschikbare
gemaakt.
nationale
of budgettaire
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
regionale
middelen
voor
Nederland 2014-2020
slimme
onderzoek
en
specialisatiestrat
innovatie wordt
egie, in lijn met geschetst.
het
Nationaal
Hervormingspro
gramma,
om
krediet
te
leveren
aan
particuliere
onderzoeks- en
innovatiekosten,
die voldoen aan
de
kenmerken
van
goed
presterende
nationale
of
regionale O&I-
systemen.
NL
139
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
T.04.3 - Er zijn 1 - Transparante
Ja
Elektriciteitswet
(raadpleegbaar
via NL stimuleert productie hernieuwbare
maatregelen
steunregelingen,
http://wetten.overheid.nl/BWBR0009755/geldigheidsdatum_17-12-2013) energie - 14% duurzame energie in 2020.
genomen om de voorrang
bij
Meer
informatie
over
de
SDE+
is
te
vinden
op http://wetten.overheid.nl/BWBR0009755/g
productie
en netwerktoegang
eldigheidsdatum_17-12-2013
voorrang
distributie
van of gegarandeerde
http://www.rvo.nl/subsidiesregelingen/stimuleringduurzame-
duurzame elektriciteit Subsidiereg. (SDE+)
hernieuwbare
toegang
en
energieproductie-sde.
uitrol hernieuwbare energie. Verschil
energiebronnen
voorrang
bij
kostprijs. In 2011-2012 974 proj. 26 Pj).
te bevorderen.
verzending,
Subsidie voor productie hernieuwbare
evenals
elektriciteit/warmte/gas
door
zon-
standaardregels
nepanelen, windmolens, geothermie, mest-
met betrekking tot
covergisting, allesvergisting, biomassa
het dragen en
WKK's, biomassa vergisting riool- en
delen
van
de
afvalwaterslib. www.agentschapnl.nl/SDE
kosten
van
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
technische
Nederland 2014-2020
aanpassingen
-
regels
die
openbaar
zijn
gemaakt - zijn
aanwezig
in
overeenstemming
met artikel 14, lid
1, artikel 16, lid 2,
en 16, lid 3, van
Richtlijn
2009/28/EG van
het
Europees
Parlement en de
Raad.
NL
140
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
T.04.3 - Er zijn 2 - Een lidstaat
Ja
Zie
http://ec.europa.eu/energy/renewables/reports/reports_en.htm
en NL stimuleert productie hernieuwbare
maatregelen
heeft
een
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-
energie - 14% duur-zame energie in 2020.
genomen om de nationaal
enpublicaties/rapporten/2010/06/23/rapport-nationaalactieplan-voor-
http://wetten.overheid.nl/BWBR0009755/g
productie
en actieplan
voor
eldigheidsdatum_17-12-2013
voorrang
distributie
van hernieuwbare
energie-uit-hernieuwbare-bronnen.html. Voortgangsrapportage 2013 is te duurzame elektriciteit Subsidiereg. (SDE+)
hernieuwbare
energie
raadplegen
via
http://www.rijksoverheid.nl/documenten- uitrol hernieuwbare energie. Verschil
energiebronnen
aangenomen dat
enpublicaties/rapporten/2013/10/30/rapportage-2013-prognose-
kostprijs. In 2011-2012 974 proj. 26 Pj).
te bevorderen.
in
hernieuwbare-energie.html
Subsidie voor productie hernieuwbare
overeenstemming
elektriciteit/warmte/gas
door
zon-
is met artikel 4
nepanelen, windmolens, geothermie, mest-
van
Richtlijn
covergisting, allesvergisting, biomassa
2009/28/EG.
WKK's, biomassa vergisting riool- en
afvalwaterslib. www.agentschapnl.nl/SDE
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
Nederland 2014-2020
T.09.1 - Het 1 - Er bestaat een
Ja
Zie voor meer informatie SCP-rapport “Uit de armoede werken” uit Hoewel het EFRO niet is gericht op de
bestaan en de nationaal
2010, het Nationaal Hervormingsprogramma 2013, de Nationaal Sociale voor deze ex ante conditionaliteit bedoelde
uitvoering van strategisch
Rapportage (Kamerstuk 33.000 XVI, nummer 69), enkele Tweede investeringen is Nederland van opvatting
een
nationaal beleidskader voor
dat is voldaan aan de geldende criteria
strategisch
armoedebestrijdin
Kamerbrieven (Kamerstukken 2012-2013 24515, nummers 265 en 269, Nederland heeft een relatief sterke positie
beleidskader
g,
gericht
op
raadpleegbaar via https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24515- inzake
sociale
inclusie.
De
voor
actieve inclusie,
269).
werkgelegenheid
is
hoog,
en
het
armoedebestrijdi
dat:
werkloosheidspercentage en de kans op
ng, gericht op de
armoede zijn relatief laag. De Nederlandse
actieve inclusie
actieve-inclusie strategie bestrijkt daarom
van personen die
een breed terrein gebaseerd op drie pijlers
van
de
(adequate
inkomensondersteuning,
arbeidsmarkt
stimuleren arbeidsparticipatie en toegang
zijn uitgesloten,
tot hoogwaardige diensten). Participatie op
NL
141
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
in het licht van
de arbeidsmarkt wordt gezien als de sleutel
de richtsnoeren
tot het voorkomen van armoede en sociale
voor
uitsluiting. Daarom richten de Nederlandse
werkgelegenheid
strategieën zich op het vergroten van de
.
werkgelegenheid en inzetbaarheid. Zie
voor meer informatie onder meer het SCP
rapport “Uit de armoede werken” uit 2010,
het Nationaal Hervormingsprogramma
2013 en de Nationaal Sociale Rapportage.
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
Nederland 2014-2020
T.09.1 - Het 2 - voldoende
Ja
zie Armoedesignalement 2013, (Sociaal Cultureel Planbureau en het Jaarlijks presenteren het SCPen het CBS in
bestaan en de wetenschappelijk
Centraal Bureau voor de Statistiek; ISBN 9789037706895). Kinderen in het Armoedesignalement de meest actuele
uitvoering van e basis geeft om
armoede in Nederland” (2013) van de Kinderombudsmand en gegevens over (de kans op) armoede in
een
nationaal het beleid voor
Nederland.
strategisch
armoedebestrijdin
“Huishoudens in de rode cijfers 2012” van onderzoeksbureau Panteia, Uit de meest recente cijfers blijkt dat de
beleidskader
g uit te werken en
januari 2013 (bijlage bij Kamerstuk 24515 nummer 254).
kans op armoede in 2012 is toegenomen,
voor
toezicht te houden
net als in 2011. Belangrijkste reden voor
armoedebestrijdi
op
de
het toenemen van de (kans op) armoede en
ng, gericht op de ontwikkeling;
het risico op schulden lijkt de economische
actieve inclusie
crisis. Ondanks de stijging ligt de kans op
van personen die
armoede overigens nog steeds onder het
van
de
niveau van 2005. Dit is een teken van de
arbeidsmarkt
sterkte van het Nederlandse sociale
zijn uitgesloten,
zekerheidsstelsel. De verwachtingen voor
in het licht van
2013 en 2014 zijn positiever: er wordt een
de richtsnoeren
afzwakking van de toename in 2013 en een
voor
stabilisatie in 2014 verwacht, zie tevens de
werkgelegenheid
rapporten waarin cijfers over armoede
NL
142
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
.
onder kinderen zijn opgenomen en de
achtergrond van de schuldenproblematiek
bij
huishoudens
wordt
geschetst:
“Kinderen in armoede in Nederland”
(2013) van de Kinderombudsmand en
“Huishoudens in de rode cijfers 2012” van
Panteia.
Zie verder de PO NL 2014-2020
T.09.1 - Het 3 - maatregelen
Ja
Zie onder punt 1
De Nederlandse actieve-inclusiestrategie
bestaan en de bevat
ter
bestrijkt een breed terrein gebaseerd op
uitvoering van ondersteuning van
drie
pijlers
(adequate
een
nationaal de
inkomensondersteuning,
stimuleren
strategisch
verwezenlijking
arbeidsparticipatie
en
toegang
tot
beleidskader
van
de
hoogwaardige diensten). Participatie op de
voor
doelstelling voor
arbeidsmarkt wordt gezien als de sleutel tot
armoedebestrijdi
nationale armoede
het voorkomen van armoede en sociale
ng, gericht op de en
sociale
uitsluiting. Daarom richten de Nederlandse
actieve inclusie uitsluiting (zoals
strategieën zich op het vergroten van de
van personen die gedefinieerd
in
werkgelegenheid en inzetbaarheid.
van
de het
nationaal
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
arbeidsmarkt
hervormingsprogr
Nederland 2014-2020
zijn uitgesloten, amma),
in het licht van waaronder
het
de richtsnoeren bevorderen
van
voor
duurzame
en
werkgelegenheid
kwalitatief
.
hoogwaardige
werkgelegenheid
voor mensen met
NL
143
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
het hoogste risico
op
sociale
uitsluiting,
met
inbegrip
van
mensen
uit
gemarginaliseerde
gemeenschappen;
T.09.1 - Het 4
-
Ja
Niet van toepassing
De belangrijkste stakeholders zijn de
bestaan en de belanghebbenden
gemeentelijke overheden. Zij staan het
uitvoering van betrekt bij de
dichtste bij de burger en hebben een grote
een
nationaal bestrijding
van
mate van vrijheid in het ontwerp en
strategisch
armoede;
uitvoering van hun lokale beleid gericht op
beleidskader
actieve inclusie. Ook maatschappelijke
voor
organisaties en maatschappelijk betrokken
armoedebestrijdi
ondernemers worden bij de vormgeving
ng, gericht op de
van het beleid betrokken. Een deel van de
actieve inclusie
intensiveringsmiddelen is beschikbaar voor
van personen die
maatschappelijke organisaties
van
de
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
arbeidsmarkt
Nederland 2014-2020
zijn uitgesloten,
in het licht van
de richtsnoeren
voor
werkgelegenheid
.
T.09.1 - Het 5 - afhankelijk
Ja
Wmo, http://wetten.overheid.nl/BWBR0020031 TK-stukken 30.597, nrs. Het nationale beleid in het sociale domein
bestaan en de van
de
296,
368
en
380, is om mensen zoveel en zolang mogelijk in
uitvoering van geïdentificeerde
(http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail.jsp?i
staat te stellen in hun eigen huis en
een
nationaal behoeften,
omgeving te blijven wonen. Het beleid in
NL
144
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
strategisch
maatregelen bevat
d=2013Z21365&did=2013D44040).
het sociale domein is mede om die reden
beleidskader
voor de overgang
gedecentraliseerd naar gemeenten. De
voor
van institutionele
WWB, maar met name de Wet
armoedebestrijdi
naar
zorg
op
maatschappelijke ondersteuning (WMO)
ng, gericht op de lokaal niveau;
bevat mogelijkheden om leefvoorzieningen
actieve inclusie
(aanpassingen in en rondom het huis,
van personen die
gehandicaptenvervoer) te regelen, zodat
van
de
mensen zolang mogelijk zelfstandig
arbeidsmarkt
kunnen blijven wonen. Het kan gaan om
zijn uitgesloten,
ouderen, gehandicapten of mensen met
in het licht van
psychische
problemen.
Zij
krijgen
de richtsnoeren
bijvoorbeeld huishoudelijke hulp of een
voor
rolstoel. Gemeenten voeren de WMO uit.
werkgelegenheid
Zij bepalen zelf op welke manier ze dat
.
doen. Vanaf 2015 gaan gemeenten ook
taken uitvoeren die nu nog onder de
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
(AWBZ) vallen teneinde beter in te kunnen
spelen op lokale omstandigheden en de
zorgbehoeften.
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
Nederland 2014-2020
T.09.1 - Het 6 - Desgevraagd
Ja
Decembercirculaire
gemeentefonds
2013, In het kader van de Investeringsprioriteit
bestaan en de en
indien
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/
Actieve Inclusie zijn centrumgemeenten
uitvoering van gerechtvaardigd,
circulaires/2013/12/09/decembercirculairegemeentefonds-2013.html
als
voornaamste
stakeholders
de
een
nationaal zullen
de
belangrijkste aanvragers van ESFprojecten.
strategisch
belanghebbenden
De managementautoriteit (het Agentschap
beleidskader
worden
SZW) zal een specifieke accountstructuur
voor
ondersteund
bij
opzetten om de gemeentelijke aanvragers
NL
145
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
armoedebestrijdi
het indienen van
te ondersteunen bij hun projectaanvraag.
ng, gericht op de projectaanvragen
Daarnaast hebben de 35 centrumgemeenten
actieve inclusie en
bij
de
elk een bijdrage ontvangen (€ 100.000) ter
van personen die uitvoering en het
voorbereiding van aanvragersrol in de
van
de beheer van de
nieuwe periode 2014-2020
arbeidsmarkt
gekozen
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
zijn uitgesloten, projecten.
Nederland 2014-2020
in het licht van
de richtsnoeren
voor
werkgelegenheid
.
G.1 - Het 1 - Regelingen in
Ja
De algemene ex ante conditionaliteiten anti discriminatie, gelijkheid en
bestaan van de overeenstemming
toegankelijkheid zijn in Nederland geborgd in regelgeving buiten de
administratieve
met
het
Operationele Pro-gramma’s. Bij de uit-voering van de OP’s wordt deze
capaciteit voor institutionele en
de uitvoering en juridische kader
Unie- en nationale regelgeving nageleefd. Zie de part-nerschapsovereen-
toepassing van van de lidstaten
komst voor nadere informatie.
de
anti- voor
de
discriminatiewet
betrokkenheid
geving van de van de instanties
Unie en beleid die
op het gebied verantwoordelijk
van
ESI- zijn
voor
de
fondsen.
bevordering van
gelijke
behandeling van
alle personen bij
de voorbereiding
en uitvoering van
NL
146
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
programma's,
waaronder
het
verstrekken van
advies over de
gelijkheid in ESI-
fondsgerelateerde
activiteiten.
G.1 - Het 2 - Regelingen
Ja
De algemene ex ante conditionaliteiten anti discriminatie, gelijkheid en
bestaan van de voor de opleiding
toegankelijkheid zijn in Nederland geborgd in regelgeving buiten de
administratieve
van het personeel
Operationele Programma’s. Bij de uitvoering van de OP’s wordt deze
capaciteit voor van de instanties
de uitvoering en die betrokken zijn
Unie-
en
nationale
regelgeving
nageleefd.
Zie
de
toepassing van bij het beheer en
partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie.
de
anti- de controle van de
discriminatiewet
ESI-fondsen, op
geving van de het gebied van
Unie en beleid antidiscriminatie
op het gebied wetgeving en -
van
ESI- beleid in de Unie.
fondsen.
G.2 - Het 1 - Regelingen in
Ja
De algemene ex ante conditionaliteiten anti discriminatie, gelijkheid en
bestaan van de overeenstemming
toegankelijkheid zijn in Nederland geborgd in regelgeving buiten de
administratieve
met
het
Operationele Programma’s. Bij de uitvoering van de OP’s wordt deze
capaciteit voor institutionele en
de uitvoering en juridische kader
Unie-
en
nationale
regelgeving
nageleefd.
Zie
de
toepassing van van de lidstaten
partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie.
de
wetgeving voor
de
inzake
betrokkenheid
gendergelijkheid van de instanties
van de Unie en die
NL
147
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
beleid op het verantwoordelijk
gebied van ESI- zijn
voor
fondsen.
gendergelijkheid
bij
de
voorbereiding en
uitvoering
van
programma's,
waaronder
het
verstrekken van
advies over de
gelijkheid in ESI-
fondsgerelateerde
activiteiten.
G.2 - Het 2 - Regelingen
Ja
De algemene ex ante conditionaliteiten anti discriminatie, gelijkheid en
bestaan van de voor de opleiding
toegankelijkheid zijn in Nederland geborgd in regelgeving buiten de
administratieve
van het personeel
Operationele Programma’s. Bij de uitvoering van de OP’s wordt deze
capaciteit voor van de instanties
de uitvoering en die betrokken zijn
Unie-
en
nationale
regelgeving
nageleefd.
Zie
de
toepassing van bij het beheer en
partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie.
de
wetgeving de controle van de
inzake
ESI-fondsen, op
gendergelijkheid het gebied van
van de Unie en wetgeving
en
beleid op het beleid van de
gebied van ESI- Unie
voor
fondsen.
gendergelijkheid
en
gendermainstrea
ming.
NL
148
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
G.3 - Het 1 - Regelingen in
Ja
De algemene ex ante conditionaliteiten anti discriminatie, gelijkheid en
bestaan van de overeenstemming
toegankelijkheid zijn in Nederland geborgd in regelgeving buiten de
administratieve
met
het
Operationele Programma’s. Bij de uitvoering van de OP’s wordt deze
capaciteit voor institutionele en
de uitvoering en juridische kader
Unie-
en
nationale
regelgeving
nageleefd.
Zie
de
toepassing van van de lidstaten
partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie.
het VN-Verdrag voor
de
inzake
de raadpleging
en
rechten
van betrokkenheid
personen
met van de instanties
een
handicap die belast zijn met
(UNCRPD) op de bescherming
het gebied van van de rechten
ESI-fondsen in van personen met
overeenstemmin
een handicap of
g met Besluit representatieve
van de Raad organisaties van
2010/48/EG.
personen met een
handicap
en
andere
belanghebbenden,
bij
de
voorbereiding en
uitvoering
van
programma's.
G.3 - Het 2 - Regelingen
Ja
De algemene ex ante conditionaliteiten anti discriminatie, gelijkheid en
bestaan van de voor de opleiding
toegankelijkheid zijn in Nederland geborgd in regelgeving buiten de
administratieve
van het personeel
Operationele Programma’s. Bij de uitvoering van de OP’s wordt deze
capaciteit voor van
de
de uitvoering en autoriteiten
die
Unie-
en
nationale
regelgeving
nageleefd.
Zie
de
NL
149
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
toepassing van betrokken zijn bij
partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie.
het VN-Verdrag het beheer en de
inzake
de controle van de
rechten
van ESI-fondsen
op
personen
met het gebied van het
een
handicap toepasselijke
(UNCRPD) op nationale en EU-
het gebied van recht en -beleid
ESI-fondsen in voor
overeenstemmin
arbeidsongeschikt
g met Besluit heid, met inbegrip
van de Raad van
de
2010/48/EG.
toegankelijkheid
en de praktische
toepassing van de
UNCRPD, zoals
weerspiegeld in
de Unie en de
nationale
wetgeving,
in
voorkomend
geval.
G.3 - Het 3 - Regelingen ter
Ja
De algemene ex ante conditionaliteiten anti discriminatie, gelijkheid en
bestaan van de waarborging van
toegankelijkheid zijn in Nederland geborgd in regelgeving buiten de
administratieve
toezicht op de
Operationele Programma’s. Bij de uitvoering van de OP’s wordt deze
capaciteit voor uitvoering
van
de uitvoering en artikel 9 van de
Unie-
en
nationale
regelgeving
nageleefd.
Zie
de
toepassing van UNCRPD
in
partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie.
het VN-Verdrag verband met de
inzake
de ESI-fondsen, bij
NL
150
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
rechten
van de voorbereiding
personen
met en uitvoering van
een
handicap de programma's.
(UNCRPD) op
het gebied van
ESI-fondsen in
overeenstemmin
g met Besluit
van de Raad
2010/48/EG.
G.4 - Het 1 - Regelingen
Ja
Aanbestedingswet 2012 wetten.overheid.nl/BWBR0032919 Algemene De Europese aanbestedingsrichtlijnen zijn
bestaan
van voor
de
wet
bestuursrecht
wetten.overheid.nl/BWBR0005537
Grondwet in Nederland geïmplementeerd via de
regelingen voor doelmatige
wetten.overheid.nl/BWBR0001840 nader geregeld in de Algemene wet Aanbestedingswet 2012 en onderliggende
de
doelmatige toepassing van de
nationale regelgeving, waaronder het
toepassing van EU-regels
voor
bestuursrecht
wetten.overheid.nl/BWBR0005537
Gemeentewet Aanbestedingsbesluit.
de
EU- overheidsopdrach
hoofdstuk
XVII
wetten.overheid.nl/BWBR0005416/volledig Naleving
is
via
deze
wetgeving
ten
via
de
Provinciewet hoofdstuk XVIII wetten.overheid.nl/BWBR0005645 implementatieregelgeving geborgd en kan
inzake
geëigende
Waterschapswet Titel V wetten.overheid.nl/BWBR0005108/volledig Wet worden afgedwongen bij de nationale
overheidsopdrac
mechanismen.
Naleving
Europese
regelgeving
publieke
entiteiten rechter. Ook kan de Autoriteit Consument
hten
op
het
en Markt een bestuurlijke boete opleggen,
gebied van ESI-
wetten.overheid.nl/BWBR0031640
indien de rechter afziet van vernietiging.
fondsen.
De
Aanbestedingswet
2012
biedt
ondernemers en aanbestedende diensten
een laagdrempelig instrument voor het
oplossen van geschillen met betrekking tot
aanbestedingsprocedures.
Op het niveau van de rijksoverheid kan
worden ingegrepen, indien lagere publieke
entiteiten
niet
voldoen
aan
aanbestedingsverplichtingen, op basis van
NL
151
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
de Grondwet, Algemene wet bestuursrecht,
Gemeentewet,
Provinciewet
en
Waterschapswet.
Met de Wet NErpe wordt een algemeen
vangnet ter borging van de naleving van
Europese
regelgeving
inclusief
aanbestedingsrichtlijnen.
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
NL
G.4 - Het 2 - Regelingen die
Ja
(Aanbestedingswet 2012), Staatsblad 2012, 542, raadpleegbaar via: Een
aantal
algemene
bestaan
van voor transparante
wetten.overheid.nl/BWBR0032203/volledig/). Gids Proportionaliteit aanbestedingsrechtelijke beginselen is
regelingen voor aanbestedingspro
(Staatscourant
2013,
nr.
3075,
raadpleegbaar
via: expliciet
gecodificeerd
in
de
de
doelmatige cedures zorgen.
Aanbestedingswet 2012. In de Gids
toepassing van
zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt- 2013-3075.html)
Proportionaliteit wordt invulling gegeven
de
EU-
aan het proportionaliteitsbeginsel.
wetgeving
Deze beginselen zijn ook van toepassing
inzake
op aanbestedingen onder de Europese
overheidsopdrac
drempelwaarden. Voor aanbestedingen
hten
op
het
boven de drempel wordt verplicht gebruik
gebied van ESI-
gemaakt van het elektronisch systeem
fondsen.
TenderNed.
Tbv het EFRO werkt de werkgroep
Aanbesteden aan het aanpassen van het
protocol
aanbesteden,
inclusief
de
bijbehorende
checklist
aanbesteden
overheidsopdrachten. Tevens werken de de
vier (beoogde) managementautoriteiten
obv het Convenant Uitvoeringsorganisatie
NL
152
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
2014- 2020 nauw samen op het gebied van
ICT en standaard checklisten.
Tot slot ziet de auditautoriteit jaarlijks, in
het kader van de toets op de management
& control-systemen, bij alle ESI-fondsen
toe op een effectieve en uniforme invulling
en naleving van deze toetsingen.
Zie verder partnerschapsovereenkomst NL
2014-2020
G.4 - Het 3 - Regelingen
Ja
Er wordt voorlichting met betrekking tot aanbesteding gegeven door de Er wordt voorlichting met betrekking tot
bestaan
van voor opleiding en
Rijksoverheid
(www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/aanbesteden), aanbesteding
gegeven
door
de
regelingen voor informatieverspre
PIANOo Expertisecentrum Aanbesteden (www.pianoo.nl) en Europa Rijksoverheid, PIANOo Expertisecentrum
de
doelmatige iding ten behoeve
Aanbesteden en Europa Decentraal.
toepassing van van personeel dat
Decentraal (www.europadecentraal.nl).
De managementautoriteit zorgt voor
de
EU- bij
de
voldoende capaciteit en een adequaat
wetgeving
tenuitvoerlegging
kennisniveau binnen de organisatie over de
inzake
van
de
ESI-
regelgeving omtrent overheidsopdrachten.
overheidsopdrac
fondsen
Tussen de managementautoriteiten van het
hten
op
het betrokken is.
EFRO vindt kennisdeling plaats, onder
gebied van ESI-
meer via het Programma Managers
fondsen.
Overleg, de financiële werkgroep en de
werkgroep aanbesteden, waaraan de vier
managementautoriteiten,
de
certificeringsautoriteit en de auditautoriteit
deelnemen.
De auditautoriteit ziet jaarlijks, in het kader
van de toets op de management- en
controlsystemen, toe op een effectieve en
NL
153
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
uniforme invulling en naleving van de van
toepassing zijnde regelingen, inclusief
aspecten als administratieve capaciteit en
training.
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
Nederland 2014-2020
G.4 - Het 4 - Regelingen
Ja
Niet van toepassing
Zoals eerder aangegeven draagt de
bestaan
van om
de
managementautoriteit zorg voor voldoende
regelingen voor administratieve
capaciteit en kennisniveau binnen de
de
doelmatige capaciteit voor de
organisatie voor de uitvoering en
toepassing van tenuitvoerlegging
toepassing van Uniewetgeving inzake
de
EU- en toepassing van
overheidsopdrachten, en beoordeelt de
wetgeving
de regels van de
auditautoriteit in het kader van de jaarlijkse
inzake
Unie
inzake
toets op de management- en control-
overheidsopdrac
overheidsopdrach
systemen op een effectieve en uniforme
hten
op
het ten
te
invulling en naleving, inclusief aspecten
gebied van ESI- waarborgen.
als administratieve capaciteit en training.
fondsen.
Daarnaast
vindt,
zoals
hierboven
kennisdeling
plaats
via
diverse
werkgroepen en bijeenkomsten, waarbij
tevens experts aanwezig zijn.
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
Nederland 2014-2020
G.5 - Het 1 - Regelingen
Ja
Kaderwet
EZ-subsidies
wetten.overheid.nl/BWBR0007919 Er bestaat in Nederland geen algemene wet
bestaan
van voor
de
Uitvoeringswet
EFRO
zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33735- waarin toepassing van de staatssteunregels
regelingen voor doelmatige
2.html
Interdepartementale
afspraken
inzake
staatssteun is geregeld. De Europese regelgeving met
de
doelmatige toepassing van de
betrekking tot staatssteun (inclusief de
toepassing van staatssteunregels
www.rijksoverheid.nl/documenten-
uitleg van het Hof van) werkt rechtstreeks
NL
154
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
de regels van de van de Unie.
enpublicaties/besluiten/2006/02/14/interdepartementaleafspraken-inzake-
in de Nederlandse rechtsorde door en heeft
Unie
voor
staatssteun.html En de wetgeving opgenomen onder punt 1.
voorrang op nationaal recht. Voor zover
overheidssteun
publieke entiteiten op grond van de
op het gebied
staatssteunregels verplicht zijn aan deze
van
ESI-
regels toepassing te geven, zijn zij op
fondsen.
grond van Europees recht derhalve
rechtstreeks
verplicht
te
handelen
overeenkomstig de staatssteunregels.
De staatssteunverplichtingen zijn nader
geborgd in nationale subsidieregelgeving,
de nationale uitvoeringsregelgeving met
betrekking tot EFRO en de aanvullende
verplichtingen die opgelegd kunnen
worden door bestuursorganen in de
individuele
subsidieverleningsbeschikkingen
ten
behoeve van de naleving van de
staatssteunregels (hierbij kan bijvoorbeeld
gedacht
worden
aan
een
anti-
cumulatieverplichting).
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
Nederland 2014-2020
G.5 - Het 2 - Regelingen
Ja
Voorts wordt voorlichting met betrekking tot staatssteun gegeven door de De MA zorgt voor voldoende capaciteit en
bestaan
van voor opleiding en
Rijksoverheid
(www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/staatssteun)
en kennisniveau over staatssteun binnen de
regelingen voor informatieverspre
Europa Decentraal (www.europadecentraal.nl).
organisatie. Tussen de MAs van EFRO
de
doelmatige iding ten behoeve
vindt kennisdeling plaats onder meer via
toepassing van van personeel dat
het Programma Managers Overleg en de
de regels van de bij
de
financiële werkgroep, waaraan ook, de CA
Unie
voor tenuitvoerlegging
en de AA deelnemen. Daarnaast is binnen
NL
155
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
overheidssteun
van
de
ESI-
het Ministerie van Economische Zaken het
op het gebied fondsen
Centraal Overleg Staatssteun ingesteld.
van
ESI- betrokken is.
De AA ziet in het kader van de toets op de
fondsen.
management- en control-systemen, toe op
een effectieve en uniforme invulling en
naleving van de toetsingen door de MAs en
het betaalorgaan, inclusief aspecten als
administratieve capaciteit en training.
Voorts wordt voorlichting met betrekking
tot
staatssteun
gegeven
door
de
Rijksoverheid en Europa Decentraal. Ook
het
hierboven
reeds
genoemde
Interdepartementaal Steun Overleg heeft
een rol in het kader van kennisoverdracht
en informatie-uitwisseling aan centrale en
decentrale overheden.
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
Nederland 2014-2020
G.5 - Het 3 - Regelingen
Ja
Niet van toepassing
De MA zorgt voor voldoende capaciteit en
bestaan
van om
de
kennisniveau over staatssteun binnen de
regelingen voor administratieve
organisatie. Tussen de MAs van EFRO
de
doelmatige capaciteit voor de
vindt kennisdeling plaats onder meer via
toepassing van tenuitvoerlegging
het Programma Managers Overleg en de
de regels van de en toepassing van
financiële werkgroep, waaraan ook, de CA
Unie
voor de regels van de
en de AA deelnemen. Daarnaast is binnen
overheidssteun
Unie
inzake
het Ministerie van Economische Zaken het
op het gebied staatssteun
te
Centraal Overleg Staatssteun ingesteld.
van
ESI- waarborgen.
De AA ziet in het kader van de toets op de
fondsen.
management- en control-systemen, toe op
NL
156
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
een effectieve en uniforme invulling en
naleving van de toetsingen door de MAs en
het betaalorgaan, inclusief aspecten als
administratieve capaciteit en training.
Voorts wordt voorlichting met betrekking
tot
staatssteun
gegeven
door
de
Rijksoverheid en Europa Decentraal. Ook
het
hierboven
reeds
genoemde
Interdepartementaal Steun Overleg heeft
een rol in het kader van kennisoverdracht
en informatie-uitwisseling aan centrale en
decentrale overheden.
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
Nederland 2014-2020
G.6 - Het 1 - Regelingen
Ja
Wet
milieubeheer
(hoofdstuk
7,
raadpleegbaar
via De richtlijn (2001/42/EEG) is in de
bestaan
van voor
de
http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245)
en
het
Besluit Nederlandse wetgeving opgenomen als
regelingen voor doelmatige
milieueffectrapportage
(raadpleegbaar
via onderdeel van de Wet milieubeheer.
de
doelmatige toepassing
van
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
toepassing van Richtlijn
http://wetten.overheid.nl/BWBR0006788).
Nederland 2014-2020
de
EU- 2011/92/EU van
milieuwetgeving het
Europees
met betrekking Parlement en de
tot MEB en Raad (MEB) en
SMB.
van
Richtlijn
2001/42/EG van
het
Europees
Parlement en de
Raad (SMEB).
NL
157
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
G.6 - Het 2 - Regelingen
Ja
Wet
milieubeheer
(hoofdstuk
11a,
raadpleegbaar
via In Nederland worden er periodiek ESI
bestaan
van voor opleiding en
http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245) schept het kader voor de fonds
brede
technische
sessies
regelingen voor informatieverspre
kwaliteit van werkzaamheden en integriteit van degenen die deze georganiseerd over uitvoeringsrelevante
de
doelmatige iding ten behoeve
issues.
Ook
de
verplichtingen
toepassing van van personeel dat
werkzaamheden uitvoeren.
voortvloeiend
uit
de
strategische
de
EU- bij
de
milieubeoordeling kunnen hier, indien
milieuwetgeving tenuitvoerlegging
gewenst, worden geagendeerd door
met betrekking van de MEB- en
betrokken partijen en fondsen.
tot MEB en SMEB-richtlijnen
Zie verder de partnerschapsovereenkomst
SMB.
betrokken is.
Nederland 2014-2020
G.6 - Het 3 - Regelingen
Ja
Wet
milieubeheer
(hoofdstuk
11a,
raadpleegbaar
via Zie de tekst onder het voorgaande punt
bestaan
van om
een
http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245) schept het kader voor de Zie verder de partnerschapsovereenkomst
regelingen voor toereikende
kwaliteit van werkzaamheden en integriteit van degenen die deze Nederland 2014-2020
de
doelmatige administratieve
toepassing van capaciteit
te
werkzaamheden uitvoeren.
de
EU- waarborgen.
milieuwetgeving
met betrekking
tot MEB en
SMB.
G.7 - Het 1 - Regelingen
Ja
http://wetten.overheid.nl/BWBR0016060
www.cbs.nl Het Centraal Bureau voor de Statistiek is in
bestaan van een voor de tijdige
http://statline.cbs.nl/statweb/. Zie onderdeel 2A van het Operationeel Nederland verantwoordelijk voor het
statistische basis verzameling
en
Programma en de separate beschrijving conform Verordening (EU) verzamelen en verwerken van gegevens.
voor evaluaties aggregatie van de
Op basis hiervan worden statistieken
om
de statistische
215/2014, artikel 4, lid 3 (bijlage).
gepubliceerd en benut door beleidsmakers
doeltreffendheid gegevens met de
en voor wetenschappelijk onderzoek.
en het effect van volgende
Via www.cbs.nl zijn de publicaties van het
de programma's elementen:
de
CBS toegankelijk. Ook worden op deze
te
beoordelen. identificatie van
site Nationale kerncijfers per thema
NL
158
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
Het bestaan van bronnen
en
gepresenteerd.
een systeem van mechanismen
Om te beschikken over eenduidige
resultaatindicato
voor statistische
regionale (economische) cijfers in de
ren, die nodig validering.
komende programmaperiode, om de
zijn
om
de
nulsituatie en de voortgang goed te kunnen
maatregelen die
meten hebben de 4 EFRO MAs een
het
meest
(gezamenlijke) opdracht aan het Centraal
effectief
Bureau voor de Statistiek verstrekt om
bijdragen aan de
adequate statistische te verzamelen.
gewenste
Verder is per resultaat- en outputindicator
resultaten
te
beschreven welke gegevensbron wordt
selecteren,
de
gebruikt en met welke frequentie de
vooruitgang naar
gegevens worden verzameld. Naast
de resultaten te
gebruik van het Centraal Bureau voor de
bewaken en de
Statistiek en de Community Innovation
impact
te
Survey (CIS) worden gegevens door de
evalueren.
MA verzameld.
G.7 - Het 2 - Regelingen
Ja
http://wetten.overheid.nl/BWBR0016060
www.cbs.nl Zie onder het vorige punt.
bestaan van een voor de tijdige
http://statline.cbs.nl/statweb/. Zie onderdeel 2A van het Operationeel Deze gegevens zullen regelmatig worden
statistische basis verzameling
en
Programma en de separate beschrijving conform Verordening (EU) gepubliceerd in de uitvoeringsverslagen
voor evaluaties aggregatie van de
van het programma en de website
om
de statistische
215/2014, artikel 4, lid 3 (bijlage).
www.kansenvoorwest.nl
doeltreffendheid gegevens met de
en het effect van volgende
de programma's elementen:
te
beoordelen. regelingen voor
Het bestaan van publicatie
en
een systeem van openbare
resultaatindicato
toegankelijkheid
NL
159
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
ren, die nodig van
de
zijn
om
de geaggregeerde
maatregelen die gegevens.
het
meest
effectief
bijdragen aan de
gewenste
resultaten
te
selecteren,
de
vooruitgang naar
de resultaten te
bewaken en de
impact
te
evalueren.
G.7 - Het 3
-
Een
Ja
Zie onderdeel 2A van het Operationeel Programma en de separate De basis voor de meting van effectiviteit
bestaan van een doeltreffend
beschrijving conform Verordening (EU) 215/2014, artikel 4, lid 3 en
impact
aan
de
hand
van
statistische basis systeem
van
(bijlage).
resultaatindicato-ren, is opgesteld in nauwe
voor evaluaties resultaatindicator
samenwerking met de ex-ante evaluator en
om
de en, waaronder de
gebaseerd op de interventielogica van het
doeltreffendheid selectie
van
OP. Door mid-del van de principes voor
en het effect van resultaatindicator
selectie van con-crete acties, waarborgt de
de programma's en
voor
elk
MA dat uitsluitend projecten worden
te
beoordelen. programma, met
gesteund die bijdragen aan de beoogde
Het bestaan van informatie
over
resultaten van het OP.
een systeem van de
resultaatindicato
verantwoording
ren, die nodig voor de keuze van
zijn
om
de beleidsinitiatieven
maatregelen die die
door
het
het
meest programma
NL
160
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
effectief
worden
bijdragen aan de gefinancierd.
gewenste
resultaten
te
selecteren,
de
vooruitgang naar
de resultaten te
bewaken en de
impact
te
evalueren.
G.7 - Het 4
-
Een
Nee
Zie onderdeel 2A van het Operationeel Programma en de separate Zie toelichting bij G7, punt 3.
bestaan van een doeltreffend
beschrijving conform Verordening (EU) 215/2014, artikel 4, lid 3 Hier heeft ook uitvoerig overleg over
statistische basis systeem
van
(bijlage).
plaatsgevonden
met
de
Europese
voor evaluaties resultaatindicator
Commissie
teneinde
de
indicatoren
om
de en, waaronder de
voldoende responsief te maken.
doeltreffendheid vaststelling
van
Voor de op te zetten fondsen binnen SD2
en het effect van doelstellingen
zullen de vereiste ex-antebeoordelingen de
de programma's voor
deze
uitgangs- en streefwaarden van de
te
beoordelen. indicatoren.
resultaatindicator opleveren. Zie hiervoor
Het bestaan van
het actieplan in tabel 25.
een systeem van
Het bestaan van een statistische basis voor
resultaatindicato
evaluaties om de doeltreffendheid en het
ren, die nodig
effect van de programma’s te beoordelen.
zijn
om
de
Het bestaan van een systeem van
maatregelen die
resultaatindicatoren, die nodig zijn om de
het
meest
maatregelen die het meest effectief
effectief
bijdragen aan de gewenste resultaten te
bijdragen aan de
selecteren, de vooruitgang naar de
gewenste
resultaten te bewaken en de impact te
resultaten
te
evalueren.
NL
161
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
selecteren,
de
vooruitgang naar
de resultaten te
bewaken en de
impact
te
evalueren.
G.7 - Het 5
-
Een
Ja
Zie onderdeel 2A van het Operationeel Programma en de separate Zie toelichting bij G7, punt 3.
bestaan van een doeltreffend
beschrijving conform Verordening (EU) 215/2014, artikel 4, lid 3
statistische basis systeem
van
(bijlage).
voor evaluaties resultaatindicator
om
de en, waaronder de
doeltreffendheid consistentie van
en het effect van elke indicator aan
de programma's de
volgende
te
beoordelen. vereisten:
Het bestaan van robuustheid
en
een systeem van statistische
resultaatindicato
validering,
een
ren, die nodig duidelijke
zijn
om
de normatieve
maatregelen die interpretatie,
het
meest responsiviteit ten
effectief
opzichte
van
bijdragen aan de beleid,
tijdige
gewenste
verzameling van
resultaten
te gegevens.
selecteren,
de
vooruitgang naar
de resultaten te
bewaken en de
NL
162
NL
Voorafgaande
Criteria
Aan
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia
volda
an
(Ja/N
ee)
impact
te
evalueren.
G.7 - Het 6 - Procedures
Ja
Zie onderdeel 2A van het Operationeel Programma en de separate Tussen de vier landsdelen is afgesproken
bestaan van een worden
beschrijving conform Verordening (EU) 215/2014, artikel 4, lid 3 dat er een uniforme gedragslijn wordt
statistische basis vastgesteld om te
(bijlage).
opgesteld voor de omgang met de
voor evaluaties waarborgen
dat
indicatoren.
om
de voor alle uit het
De gedragslijn zal een lijst omvatten met
doeltreffendheid programma
uitgewerkte definities, beschrijven welke
en het effect van gefinancierde
vereiste aan welke begunstigde worden
de programma's concrete
acties
gesteld tav het registreren, beoordelen en
te
beoordelen. een doeltreffend
indienen van indicatorengegevens bij
Het bestaan van systeem
van
aanvraag, voortgang en eindafrekening en
een systeem van indicatoren wordt
aangeven welke bewijsstukken hierbij
resultaatindicato
vastgesteld.
dienen te worden vergaard en bewaard,
ren, die nodig
zodat cf art 72 Vo 1303/2013 een
zijn
om
de
toereikend controlespoor ontstaat. Verder
maatregelen die
zal
het
gezamenlijke
ICT
het
meest
registratiesysteem van de vier landsdelen
effectief
zo
worden
ingericht
dat
bijdragen aan de
indicatorenwaarden betrouwbaar worden
gewenste
vastgelegd (streefwaarden en realisaties) en
resultaten
te
dat de beoordeling van de indicatoren door
selecteren,
de
de beheersautoriiteit inzichtelijk wordt
vooruitgang naar
gemaakt.
de resultaten te
bewaken en de
impact
te
evalueren.
NL
163
NL
9.2 Beschrijving van de maatregelen om aan ex-antevoorwaarden te voldoen, verantwoordelijke instanties en tijdschema
Tabel 25: Acties om te voldoen aan de toepasselijke algemene voorafgaande voorwaarden
Algemene voorafgaande voorwaarde
Criteria die niet worden
Te nemen maatregelen
Deadline
Verantwoordelijke
nageleefd
(datum)
instanties
G.7 - Het bestaan van een statistische basis voor evaluaties om de 4 - Een doeltreffend systeem van Voor de fondsen waarvan het bedoeling
1-jan-
Managementautoriteit
doeltreffendheid en het effect van de programma's te beoordelen. resultaatindicatoren, waaronder is dat ze de activiteiten onder
2016
Het bestaan van een systeem van resultaatindicatoren, die nodig de vaststelling van doelstellingen Strategische doelstelling 2 mogelijk
zijn om de maatregelen die het meest effectief bijdragen aan de voor deze indicatoren.
maken, zullen de vereiste ex-ante
gewenste resultaten te selecteren, de vooruitgang naar de
beoordelingen de uitgangswaarde en
resultaten te bewaken en de impact te evalueren.
streefwaarde opleveren.
Tabel 26: Acties om te voldoen aan de toepasselijke thematische voorafgaande voorwaarden
Thematische ex-antevoorwaarde
Criteria die niet worden nageleefd
Te nemen maatregelen
Deadline (datum)
Verantwoordelijke instanties
NL
164
NL
10. VERMINDERING VAN DE ADMINISTRATIEVE LASTEN VOOR
BEGUNSTIGDEN
Samenvatting van de beoordeling van de administratieve lasten voor de begunstigden en
waar nodig van de geplande acties, vergezeld van een indicatief tijdschema om de
administratieve lasten te verminderen.
Kansen voor West is sterk voorstander van het reduceren van de administratieve lasten en
de uitvoeringskosten van het Cohesiebeleid. Nederland heeft daarom de voorstellen van
Europese Commissie in de verordeningen die hier op gericht zijn omarmd.
Aan het Nederlandse parlement werd door de staatssecretaris van Economische Zaken
toegezegd de impact van de concept Europese structuurfondsverordeningen 2014-2020
op de administratieve lasten en uitvoeringskosten in Nederland te onderzoeken. Voor de
resultaten en inhoud verwijzen wij naar de Partnerschapovereenkomst. Dit onderzoek is
in juni 2012 naar het Nederlandse parlement gezonden. De Europese Commissie en de
lidstaten zijn tevens over de uitkomsten van het onderzoek geïnformeerd. Namens alle
decentrale organisatie en alle uitvoeringsorganen EFRO zat de Managementautoriteit van
Kansen voor West in de onderzoekscommissie. Tevens heeft deze geparticipeerd in de
Taskforce Simplificatie van de Europese Commissie, die het nodige voorwerk voor de
verordeningen deed. Binnen Kansen voor West is in de programmaperiode 2007-2013
veel aandacht besteed aan administratieve lastendruk en bij elk project daarop apart
geëvalueerd.
Dit geeft samen met het landelijk onderzoek het volgende beeld. Er zijn twee elementen
oorzaak van veruit het grootste deel van de verantwoordingslast voor begunstigden. De
verantwoording van loonkosten en de aanbestedingswetgeving. Het laatste ligt niet in de
invloedsfeer van Kansen voor West. Binnenkort worden de nieuwe Europese richtlijnen
verwacht. De vraag is op de recent door het Nederlandse Parlement aanvaarde
Aanbestedingswet (geldig vanaf 1 april 2013) echter geen verzwaring van die richtlijnen
inhoud.
Loonkosten
Bij de evaluaties van projecten in de periode 2007-2013 is gebleken dat verreweg de
meeste administratieve lasten verlichting voor begunstigden is te bereiken door voor
loonkosten, inclusief overhead verdergaande ‘simplified costs’ toe te passen. Vanuit de
programma’s van de periode 2007-2013 was reeds door de werkgroep Flatrates en
SUC’s, waar alle fondsen bij waren betrokken, geanalyseerd welke ‘simplified costs’ op
dat terrein mogelijk zijn. Conclusie van die werkgroep was dat forse administratieve
lasten verlichting wordt bereikt door uit te gaan van brutoloonkosten met een vaste
opslag voor de werkgeverslasten met vervolgens de flatrate van 15% voor overhead.
Tevens beveelde de werkgroep aan om ook voor de in Nederland gebruikelijke IKS
(Integraal Kostorijs Systeem) als SUC voor de structuurfondsen te gebruiken. Kansen
voor West ondersteunt deze aanbevelingen en zorgt er met de andere
managementautoriteiten en het Ministerie voor dat het gebruik daarvan wordt
opgenomen in de relevante Ministeriële regeling en het toetsingskader.
Begunstigden kunnen kiezen zussen de flat rate en IKS en kunnen niet meer kiezen voor
veel complexere methoden. Grote verbetering voor de loonkosten is ook dat in de
verordening is opgenomen dat tarieven die voor een bepaald Europees programma zijn
NL
165
NL
goedgekeurd (Horizon 2020 bijvoorbeeld) ook voor anderen gebruikt kunnen worden
(EFRO bijvoorbeeld). Hier gaat een enorme lastendruk vanuit die ook qua imago Europa
een positieve impuls zal geven.
ICT
In de programmaperiode 2007-2013 werkte Kansen voor West al volledig digitaal en is
het ICT syteem door de EC als een van de best practices opgenomen qua e-cohesion
level.
Voor e-cohesion is relevant dat de vier (beoogde) Managementautoriteiten afgesproken
hebben in 2014-2020 met één ICT systeem te gaan werken. Kansen voor West zal er
voor waken dat dit geen daling van het e-cohesion level tot gevolg heeft voor West.
Uniformisering uitvoering
Naast invoering van één ICT systeem hebben de vier Managementautoriteiten afspraken
over samenwerking en uniformering van werkwijze vastgelegd in een convenant. Deze
afspraken betreffen onder meer:
Optimaal gebruik maken van de simplificatiemogelijkheden van de
verordeningen.
Uniforme criteria en procedures voor uitvoering van de Operationele
Programma’s en selectie van de projecten.
Geen aanvullende eisen en voorwaarden bovenop de relevante wettelijke
regelingen.
Gelijkschakeling van de aanvraagprocedures, wijze en hoogte van
bevoorschotting en de verantwoordingsprocedure tussentijds en aan het einde van
het project.
De verwachting is dat hiermee ook de administratieve lasten voor begunstigden en de
uitvoeringskosten van betrokken overheden/autoriteiten in positieve zin gediend zijn.
Waar de verantwoordelijkheid bij de MAs ligt, zullen deze maatregelen met de start van
het programma worden uitgevoerd. Gedurende de looptijd zal de MA zich verder actief
inzetten om verdere vereenvoudigen bij de andere autoriteiten te bepleiten.
De MA zal aan de voorwaarden van E-governance en electronische uitwisseling in het
kader van e-cohesion voldoen vanaf het begin van het programma, ook in het oude
programma voldeed ze al aal het hoogste niveau (level 5) van e-cohesion. Voorts heeft
MA West een voortrekkersrol vervuld bij de vereenvoudiging van de regelgeving, die
landelijk gaat gelden en wordt vastgelegd in een gezamenlijke Ministeriële regeling. Met
heldere formats en voorlichting zal ook aan de vereenvoudiging van de verantwoording
worden gewerkt.
NL
166
NL
11. HORIZONTALE BEGINSELEN
11.1 Duurzame ontwikkeling
Beschrijving van specifieke maatregelen om bij de selectie van concrete acties rekening
te houden met milieubeschermingseisen, efficiënt gebruik van hulpbronnen, matiging van
en aanpassing aan de klimaatverandering, rampenbestendigheid en risicopreventie en
risicobeheer.
Het Operationeel Programma Kansen voor West II zal worden uitgevoerd conform de
Europese beginselen omtrent horizontale onderwerpen als gelijkheid tussen man en
vrouw, het non-discriminatie beginsel, het beginsel van duurzame ontwikkeling en
rekening houden met de toegankelijkheid voor gehandicapten. Dat wil zeggen dat er in
de te financieren acties, alsmede vanuit het beheer van de programma’s, wordt uitgegaan
van duurzaamheid, een gelijke positie van man en vrouw, er geen discriminatie wordt
toegepast en dat er rekening gehouden wordt met de toegankelijkheid voor
gehandicapten.
Om toezicht te houden op de uitvoering van de horizontale onderwerpen binnen het
programma, wordt in het Comité van Toezicht een vertegenwoordiging opgenomen van
een instantie die tot taak heeft de sociale inclusie, gendergelijkheoid en non-discriminatie
te bevorderen.
Duurzame ontwikkeling
Duurzame ontwikkeling in relatie tot de leefomgeving komt nadrukkelijk terug binnen
het Operationeel Programma. Specifiek in de inzet op innovatiebevordering (thema 1) en
de overgang naar een koolstofarme economie (thema 4).
Thema 1: Innovatie vormt de sleutel tot slimme en duurzame groei (Europa 2020
strategie). Door de focus op cross-overs tussen topsectoren, draagt innovatiebevordering
niet alleen bij aan de uitdaging van een innovatiebevorderend ondernemingsklimaat,
maar kan binnen dit thema ook worden bijgedragen aan een grotere eco-efficiëntie en
daarmee aan de uitdaging om de (grondstof) efficiëntie en productiviteit te versterken.
Innovatie binnen en met de (inter)nationale topclusters in Nederland op het gebied van
hightech systems en materialen, water, chemie, agrofood, tuinbouw, energie en biobased
economy kan ook bijdragen aan verhoging van eco-efficiëntie en groei van het aandeel
hernieuwbare energie.
Thema 4: Met de inzet op de overgang naar een koolstofarme economie wordt
nadrukkelijk ingezet op duurzame energieproductie en energie-efficiëntie. De introductie
van vernieuwende technieken en processen, evenals het naar de praktijk brengen van
‘state of the art’ bestaande technieken (slimme uitrol), is een noodzakelijke voorwaarde
voor het bereiken van de gestelde energie- en CO2 doelen in Nederland. De maatregelen
in de koolstofarme economie hebben een groot potentieel voor CO2 reductie door de
introductie van innovatieve technieken en instrumenten voor duurzame
energieopwekking, opslag, distributie en besparing.De focus van het EFRO ligt op de
gebouwde omgeving die goed is voor circa 40% van de totale energieconsumptie in
Nederland (Topsector Energie, TKI EnerGO, 2013). Het gaat daarbij om de gebouwde
omgeving in brede zin: het gebouw en daaraan gekoppelde energiesysteem.
NL
167
NL
Beoordeling projecten: Om een doeltreffende en doelmatige besteding van de
beschikbare EFRO middelen te garanderen, worden projectinitiatieven die aanspraak
willen maken op deze middelen door een beoordelingscommissiedeskundigencommissie
objectief beoordeeld aan de hand van een toetsingskader dat door het Comité van
Toezicht zal worden vastgesteld bij de start van het programma. Een beoordeling op
duurzame ontwikkeling maakt hier expliciet onderdeel van uit. Daarbij wordt gekeken
hoe het project rekening houdt met de volgende vijf punten:
1. Efficiënt gebruik van hulpbronnen.
2. Milieumaatregelen.
3. Klimaatadaptatie en mitigatie.
4. Herstelvermogen voor rampen.
5. Risicopreventie en beheer.
11.2 Gelijke kansen en non-discriminatie
Beschrijving van specifieke maatregelen om bij de voorbereiding, het ontwerp en de
uitvoering van het operationele programma, en met name wat de toegang tot financiering
betreft, gelijke kansen te bevorderen en discriminatie op grond van geslacht, ras of
etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te
voorkomen, rekening houdend met de behoeften van de verschillende doelgroepen die
risico lopen op dergelijke discriminatie, met name de eis om de toegankelijkheid voor
personen met een handicap te waarborgen.
Een van de landenspecifieke aanbevelingen betreft het stimuleren van de
arbeidsparticipatie, onder andere van ouderen, mensen met een handicap en migranten.
De Nederlandse regelgeving met betrekking tot het non-discriminatieprincipe draagt bij
aan de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt voor deze groeperingen.
In algemene zin wordt bij de voorbereiding, ontwikkeling en uitvoering van de
operationele programma’s gelijke kansen en non-discriminatie gewaarborgd door Artikel
1 van de Grondwet en de uitwerking ervan in de Algemene wet gelijke behandeling. De
laatste voorziet er in dat er gelijke behandeling is en bescherming tegen discriminatie op
grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht nationaliteit,
hetero- of homoseksuele geaardheid of burgerlijke staat. Voorts verbiedt de Wet gelijke
behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, het maken van direct en
indirect onderscheid tussen mensen op grond van handicap of chronische ziekte. De Wet
gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid verbiedt het maken van onderscheid
op grond van leeftijd.
Elke burger heeft het recht om indien men zich ongelijk behandeld of gediscrimineerd
voelt, een klacht hierover in te dienen bij het College voor de Rechten van de Mens. Het
College start een onderzoek en geeft een niet- bindend oordeel. Dit is een kosteloze
procedure. Zie voor informatie hierover: www.mensenrechten.nl. Er kan ook een
NL
168
NL
procedure wegens discriminatie worden gestart bij de rechter. Het oordeel van de rechter
is wel bindend. Sommige vormen van discriminatie zijn ook strafrechtelijk strafbaar
gesteld.
Nederland heeft samen met veel andere landen op 30 maart 2007 het VN verdrag
ondertekend op het gebied van waarborgen van toegankelijkheid voor gehandicapten
voor ieder bedrijf dat diensten of goederen aanbiedt (naast verplichting voor openbare
gebouwen).
Voor de binding van het Koninkrijk aan het verdrag dient het verdrag geratificeerd te
worden. In het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ van oktober 2012 is afgesproken:
“Nederland zal het Verdrag van de Verenigde Naties voor de rechten van gehandicapten
ratificeren, onder voorwaarde dat hieruit volgende verplichtingen geleidelijk ten uitvoer
kunnen worden gebracht”. Het doel van het verdrag is onder meer ‘het volledig genot
door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden
op voet van gelijkheid te bevorderen, te beschermen en te waarborgen, en de eerbiediging
van hun inherente waardigheid te bevorderen. Recent zijn de conceptwetsvoorstellen ter
consultatie voorgelegd die nodig zijn om het VN-verdrag inzake rechten van personen
met een handicap (hierna: het verdrag) te kunnen ratificeren:
conceptwetsvoorstel tot goedkeuring van het verdrag, en
conceptwetsvoorstel tot uitvoering van het verdrag.
Na de publieke consultatie biedt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de
wetsvoorstellen voor accordering aan de Ministerraad aan en vraagt om instemming met
een adviesaanvraag aan de Raad van State met het oog op de aanbieding aan de TK
(uiterlijk 1 januari 2014). Daarna volgt behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede
en Eerste Kamer en naar verwachting aanname ervan. Met de behandeling in de Kamers
zal tenminste een jaar gemoeid zijn.
Het programma, en de projecten die daaronder vallen, zal conform de Europees
geformuleerde beginselen omtrent deze zogenaamde horizontale issues worden
uitgevoerd. Dat wil zeggen dat er in de acties gefinancierd vanuit dit programma,
alsmede vanuit het beheer van het programma, geen discriminatie wordt toegepast en dat
er rekening gehouden wordt met de toegankelijkheid voor gehandicapten waarbij geen
beperkingen bestaan t.a.v. de toegankelijkheid tot de beschikbare middelen. Projecten die
strijdig zijn met de principes van gelijke behandeling en non-discriminatie komen niet
voor medefinanciering in aanmerking. Het ambitieniveau van het programma is om net
als in Kansen voor West geen limiteringen op te leggen aan toegang tot het programma.
Dus geen enkele begunstigde wordt uitgesloten op basis van geslacht, leeftijd, afkomst,
ras en belangrijk organisatievorm of omvang.
NL
169
NL
11.3 Gelijkheid van mannen en vrouwen
Beschrijving van de bijdrage van het operationele programma aan de bevordering van de
gelijkheid van mannen en vrouwen en, indien van toepassing, de regelingen om de
integratie van het genderperspectief in het operationele programma en in concrete acties
te waarborgen.
Een van de landenspecifieke aanbevelingen betreft het stimuleren van de
arbeidsparticipatie, van ondermeer vrouwen. De Nederlandse regelgeving met betrekking
tot de gelijkheid van mannen en vrouwen draagt bij aan de toegankelijkheid van de
arbeidsmarkt voor deze groeperingen.
Voor de waarborging van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen wordt verwezen naar
dezelfde wetgeving en instituten als die voor de waarborging van gelijke kansen en non-
discriminatie.
Het programma, en de projecten die daaronder vallen, zal conform de Europees
geformuleerde beginselen omtrent deze zogenaamde horizontale issues worden
uitgevoerd. Dat wil zeggen dat er in de acties gefinancierd vanuit dit programma,
alsmede vanuit het beheer van het programma, wordt uitgegaan van een gelijke positie
van man en vrouw waarbij geen beperkingen bestaan t.a.v. de toegankelijkheid tot de
beschikbare middelen. Projecten die strijdig zijn met deze principes van gelijkheid tussen
mannen en vrouwen komen niet voor medefinanciering in aanmerking.
NL
170
NL
12. AFZONDERLIJKE ELEMENTEN
12.1 Grote projecten die tijdens de programmeringsperiode uitgevoerd moeten worden
Tabel 27: Lijst van grote projecten
Project
Geplande datum van
Geplande start van de
Geplande datum van
Prioritaire
kennisgeving/indiening (jaar,
uitvoering (jaar,
voltooiing (jaar,
assen/investeringsprioriteiten
kwartaal)
kwartaal)
kwartaal)
12.2 Prestatiekader van het operationele programma
Tabel 28: Prestatiekader per fonds en regiocategorie (overzichtstabel)
Prioritaire as
Fonds
Regiocategorie
Indicator of belangrijke
Meeteenheid,
Mijlpaal voor 2018
Uiteindelijke
uitvoeringsstap
waar van
doelstelling (2023)
toepassing
M
W
T
M
W
T
1 - Versterken van
EFRO
Meer ontwikkeld
Productieve investering: Aantal
Ondernemingen
20
370,00
onderzoek,
ondernemingen dat steun ontvangt
technologische
ontwikkeling
en
innovatie
1 - Versterken van
EFRO
Meer ontwikkeld
Gecertificeerde totale subsidiabele
Euro
82815721
306.724.893,00
onderzoek,
kosten voor het versterken van
technologische
onderzoek,
technologische
ontwikkeling
en
ontwikkeling en innovatie.
innovatie
1 - Versterken van
EFRO
Meer ontwikkeld
Productieve in-vestering: Aantal
Ondernemingen
111
370,00
onderzoek,
ondernemingen dat steun ontvangt
technologische
bij gestarte projecten.
ontwikkeling
en
innovatie
2 - Ondersteuning van
EFRO
Meer ontwikkeld
Gecertificeerde totale subsidiabele
Euro
24604448
91.127.587,00
de omschakeling naar
kosten in de toepassing van
een
koolstofarme
hernieuwbare energie en energie
economie
in
alle
efficiëntie in bestaande bouw (4a en
sectoren
4c)
2 - Ondersteuning van
EFRO
Meer ontwikkeld
Aantal
acties
gericht
op
Acties
48
120,00
de omschakeling naar
procesondersteuning,
een
koolstofarme
vraagbundeling en business case
economie
in
alle
ontwikkeling voor hernieuwbare
sectoren
energie in gestarte projecten
2 - Ondersteuning van
EFRO
Meer ontwikkeld
Aantal
acties
gericht
op
Acties
6
120,00
de omschakeling naar
procesondersteuning,
een
koolstofarme
vraagbundeling en business case
economie
in
alle
ontwikkeling voor hernieuwbare
sectoren
energie
2 - Ondersteuning van
EFRO
Meer ontwikkeld
Aantal stimuleringsprojecten gericht
Stimuleringsprojecten
4
12,00
de omschakeling naar
op energie efficiëntie
een
koolstofarme
economie
in
alle
sectoren
3 - Bevorderen van
EFRO
Meer ontwikkeld
Gecertificeerde totale subsidiabele
Euro
6296209
23.319.294,00
werkgelegenheid
en
kosten.
ondersteuning
arbeidsmobiliteit
3 - Bevorderen van
EFRO
Meer ontwikkeld
Aantal
samenwerkingsverbanden
Samenwerkingsverbanden
7
23,00
werkgelegenheid
en
gericht op het verkleinen van de
ondersteuning
mismatch op de arbeidsmarkt,
arbeidsmobiliteit
tussen
kennisinstellingen
en
bedrijfsleven en/of overheid bij
gestarte projecten.
3 - Bevorderen van
EFRO
Meer ontwikkeld
Aantal
samenwerkingsverbanden
Samenwerkingsverbanden
1
23,00
werkgelegenheid
en
gericht op het verkleinen van de
ondersteuning
mismatch op de arbeidsmarkt,
arbeidsmobiliteit
tussen
kennisinstellingen
en
bedrijfsleven en/of overheid.
4 - Bevorderen van
EFRO
Meer ontwikkeld
Stedelijke ontwikkeling: Publieke of
Vierkante meter
2.700
54.000,00
sociale insluiting en
commerciële gebouwen gebouwd of
bestrijding
van
gerenoveerd in stedelijke gebieden
armoede
4 - Bevorderen van
EFRO
Meer ontwikkeld
Gecertificeerde totale subsidiabele
Euro
11640236
43.111.988,00
sociale insluiting en
kosten.
bestrijding
van
armoede
4 - Bevorderen van
EFRO
Meer ontwikkeld
Productieve investering: Aantal
Ondernemeingen
20
50,00
sociale insluiting en
ondernemingen dat steun ontvangt
bestrijding
van
bij gestarte projecten.
armoede
12.3 Bij de voorbereiding van het programma betrokken partners
In totaal zijn ruim 900 unieke adressen aangeschreven voor de consultaties in de verschillende stadia van
voorbereiding in Kansen voor West II. Het betreft alle organisaties die zijn betrokken bij het Kansen voor
West programma in de periode 2007-2013 en voor de nieuwe prioriteiten relevante partijen. Ook hebben
diverse organisaties zich aangemeld om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen en mogelijkheden
van het nieuwe programma. In de afsluitende consultaties zijn alle personen nogmaals aangeschreven.
Omdat de opsomming te omvangrijk is, is de onderstaande lijst beperkt tot de 356 verschillende unieke
NL
171
NL
organisaties waartoe de respondenten behoorden. Deze is onderverdeeld in verschillende categorieën om
de toegankelijkheid te vereenvoudigen. De vetgedrukte organisaties hebben actief bijgedragen in de
verschillende fasen van het consultatieproces.
Overheden
Gemeenten: Alblasserdam, Alkmaar,
Almere,
Alphen aan den Rijn,
Amersfoort,
Amsterdam,
Barendrecht,
Boskoop, Capelle aan den IJssel,
Delft,
Den Haag,
Den Helder,
Dordrecht, Dronten,
Goeree-Overflakkee, Haarlem,
Haarlemmermeer,
Heerhugowaard, Hilversum,
Leiden,
Lelystad, Midden-Delfland, Nieuwegein,
Noordoostpolder,
Noordwijk, Papendrecht, Pijnacker Nootdorp,
Rijnwoude,
Rotterdam,
Schiedam, Stichtse Vecht,
Utrecht,
Veenendaal, Velsen,
Vlaardingen,
Voorschoten,
Westland, Woerden,
Woudenberg,
Zaanstad, Zeist,
Zoetermeer, Zuidplas
Regio (samenwerking, ontwikkelingsmaatschappijen etc):
Amsterdam Economic Board,
Amsterdam
Innovation Motor,
Economic Board Utrecht,
Haaglanden,
Holland Rijnland,
Hoogheemraadschap
de Stichtse Rijnlanden, Hoogheemraadschap Delfland, Invest in Utrecht, Ontwikkelingsbedrijf NHN,
Omala,
OMFL,
regio Alkmaar/NHN,
ROM Drechtsteden,
Stadsregio Amsterdam, Stadsregio
Rotterdam, Stadshavens Rotterdam,
Taskforce Innovatie regio Utrecht,
The Hague Security Delta,
Waterschap Zuiderzeeland
Provincies
: Flevoland,
Noord-Holland,
Utrecht, Zuid-Holland
Rijksoverheid;
Agentschap NL,
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Dienst
Landelijke Gebieden,
ministerie van Economische Zaken, ministerie van Infrastructuur en Milieu,
ministerie van Justitie – Nederlands forensisch Instituut,
ministerie van Sociale Zaken, RVOB,
Rijkswaterstaat,
Syntens, Topteams van het topsectorenbeleid
Woningbouwcorporaties en vastgoedbeheer
Centrada, Ceres Projecten,
Eigenhaard, Emmaus Utrecht,
Ons Doel, PWS Rotterdam, Stadsgoed,
Staedion, Stichting Utrechtse Woningbouwcorporaties, TU Delft Vastgoed BV, Vestia,
Wijkontwikkelingsmaatschappij, Winkelpanden en Starterspanden, Woonbron,
Woonstad, Woonzorg
Flevoland
Kennis- en onderwijsinstellingen
Kennisinstellingen:
ACCRES, AMC, Bureau KNAW,
ECN,
Erasmus Universiteit Rotterdam,
Erasmus MC, HCSS,
IHS, KCBI, Kunstfactor, LUMC, Luris,
Maritime Campus,
Neth-er,
NOVU,
Kenniscentrum Plantenstoffen, Proeftuin Zwaagdijk,
Science Port Holland, Seed Valley, Spinozacentrum
KNAW, Strategem Group, The Hague Academy for Local Governance, The Hague Center for Strategic
Studies, Tidal Testing,
TNO,
TU Delft,
Universiteit Leiden,
Universiteit Utrecht, Utrecht Holdings,
Utrecht Sustainability Institute,
Utrecht Valorisation Center, UvA,
VU, Waag Society,
WUR
Onderwijsinstellingen:
CAH Almere, Clusius, Da Vinci, De Einder,
Haagse Hogeschool,
HKU,
Hogeschool Amsterdam,
Hogeschool Leiden,
Hogeschool Rotterdam, Hogeschool Utrecht,
Hogeschool Van Hall Larenstein,
Hogeschool Zeeland, Le Canard, Lentiz, Meesteropleiding Coupeur,
NL
172
NL
MHC Advies,
ROC Flevoland,
ROC Leiden, ROC Midden Nederland,
ROC VA, Scheepvaart en
Transport College, Stichting Bouwloods, Stichting Studentensteden, Joost van Elten Onderwijsinnovatie
Koepelorganisaties
Aedes,
Agriboard Noord-Holland Noord, Bouwend Nederland,
Business Port Scheveningen, Clean
Tech Delta, Cropeye, DPI Value Centre,
Federatie Nederlandse Rubber- en Kunststofindustrie,
FNV,
Greenport Holland, HME,
Holland Health,
Holland Instrumentation,
Holland Space Cluster,
Immovator Crossmedia Network, Industrievereniging Lage Weide, Instal Nova, IPO,
Kamer van
Koophandel,
Kennisalliantie Zuid-Holland,
Kring van Utrechtse Ondernemingen, LTO Noord
Glaskracht,
Medical Delta,
MKB-Nederland (en regionale en lokale afdelingen),
Milieufederatie,
Nederland Maritiem land, Nederlandse Orde van Uitvinders,
Plantum, Rotterdam Climate Initiative,
Rotterdam Internet Valley,
Stichting Marketing Scheveningen, Unie van Waterschappen,
United Fish
Auctions, Uneto-VNI, VNG,
VNO-NCW West, VNCI,
VNSU, Waternet,
Bedrijfskring Lelystad,
Binnenstad Ondernemers Federatie
Natuur- en cultureel erfgoed
Humanity House, Mauritshuis, Muscom, Museum Speelklok, Ons'Lieve Heer op Solder, Panorama
Mesdag, Verzetsmuseum, Zaanse Schans Museum, Flevolandschap, Landschap Noord-Holland, Mainport
en Groen,
Muzee, Recreatie Noord-Holland, Roggebotstaete, Staatsbosbeheer, Natuur- en Recreatieschap
Veluwe Randmeren, Stadstuin Emma’s Hof, Stadsherstel, Stichting Jongerius, Westergasfabriek,
Westerkerk, Mariël Bisschops, Ninette Koning
Kapitaalverstrekkers
1 and 2,
MKB & Technofonds Flevoland, Qredits,
Rabobank,
Stimuleringsfonds Volkshuisvesting
Nederlandse gemeenten
Bedrijven
Aardwarmte Den Haag, Akzo Nobel,
Ampyx Power,
Artis, Auxilium BV, Biopartner Academisch
Bedrijven Centrum, Bioprocess Pilot Facility, C.O.R. BV, Coers Kameelhoeve, Create Today, Creative
City Lab,
Creative Factory, De Overkant, Deltalinqs, Designer Café,
DSM, Dura Vermeer,
Dutch Game
Garden,
Eneco, Energy Valey, Essent, Eye Film, FeyeCon, Flora Holland, Friesland Campina, Gasunie,
Geomatics Business Park,
Green Fox,
Greenport Aalsmeer, Grow Group, Het Nationale Ballet,
Hofbogen,
Holland Biodiversity,
HOM BV / Sedha Result BV, Horti Hydro Cultures
, HVC Groep,
InnoSportNL, Inter NL, Kadans Vastgoed, Koppert, Legato, Leiden Bioscience Park Foundation, Marine
Objects, Matrix IC, Mobiel Erfgoedcentrum, MOJO, New Energy Docks, NUON, OVO Plenum Holding
BV, PDX Services, Picnic Network, Port of Amsterdam,
Port of Rotterdam, Protospace, Rotterdam
Media Commission, Skar Ateliers,
Sustainable Dance Club, Technocentrum Flevoland, Tolpoort,
Uitzendbureau Zuidgeest,
Utrecht Life Sciences,
Utrecht Science Park, Utrecht Valorisation Center,
Warmtebedrijf Rotterdam, Wijngaarde BV,
Workspot, WTC Almere Area,
ZON Energie groep
Organisatie, subsidie en overig advies
NL
173
NL
Atlas Advies,
Baker Tilly Berk,
bizzEUROPE consulting, Bouwadvies Groot Holland, C&M, Carhol
Beheer BV, Conquaestor, Direction,
DWA,
Ecorys,
Ecoshape, Eimers & Otten subsidie advies bureau,
Elias Consulting,
Envolve, Evers + Manders Subsidieadviseurs, EPAC, ERA Contour, Fondsenbeheer,
Force Finance, G.H. Lourens, Het Grote Oost, Hezelburcht, Hoenderdos,
ICS Advies, IN management,
Investeren in Ruimte, John Autar
, Lysias advies, Mc2ventures, Meijdam Overmars, MKB Winstpunt,
Moonfield, OAVD,
PNO Consultants, PWC, Queester Architecten,
Royal Haskoning DHV, Ruimte
Advies, Sandra Broos Programma's Projecten Subsidies, Schuman associates, Seijgraaf Consultancy,
Squarewise, S-tec BV, Subvice,
Technopolis Group, Thijs|Expo, Twijnstra Gudde, Van Draeckenburgh,
Van Zoggel Advies, Vrind Accountancy BV, Waifer, WEA Noord-Holland, Witteveen Bos
Overige organisaties
Annie MG Schmidthuis, ATO,
Bewonersorganisatie Havenkwartier, Bewonersorganisatie Noordelijk
Scheveningen, Binnenvaart, Carnegie Stichting, De Groenzoom, Platform Geothermie,
Sailing
Management International, Stichting ARQ, Stichting Drugspastoraat Amsterdam,
Wijkoverleg
Scheveningen Dorp
NL
174
NL
NL
175
NL
Documenten
Documenttitel
Documenttype
Datum van het document
Lokale verwijzing
Verwijzing van de Commissie
Bestanden
Verzenddatum
Verzonden door
Bij de uitvoeringsverordening van de Commissie tot vastlegging van het model van het programma ingediende bijlagen
Datum van het
Lokale
Verwijzing van de
Verzonden
Documenttitel
Documenttype
Programmaversie
Bestanden
Verzenddatum
document
verwijzing
Commissie
door
Ex-ante evaluatie
Verslag van de ex-ante-
1.3
7-mrt-2014
Ares(2014)3912021
Ex-ante evaluatie
24-nov-2014
nraaruud
evaluatie
Programme Snapshot of data before send
Snapshot van gegevens
2.1
16-mei-2017
Ares(2017)2479386
Programme Snapshot of data before send
16-mei-2017
nraaruud
2014NL16RFOP002 2.1
vóór verzending
2014NL16RFOP002 2.1 nl
NL
176
NL
Recentste validatieresultaten
Ernst
Code
Bericht
Info
Programmaversie is gevalideerd.
Waarschuwing 2.13.1 De totale steun van de Unie (hoofd+prestaties) per fonds/jaar (EFRO/2015) in tabel 17 moet gelijk zijn aan de totale steun van de Unie
voor het programma/fonds/jaar in de laatste aan de Commissie toegezonden partnerschapsovereenkomst (2014NL16M8PA0011.3):
26.046.702,00 - 26.046.701,00
Waarschuwing 2.13.1 De totale steun van de Unie (hoofd+prestaties) per fonds/jaar (EFRO/2017) in tabel 17 moet gelijk zijn aan de totale steun van de Unie
voor het programma/fonds/jaar in de laatste aan de Commissie toegezonden partnerschapsovereenkomst (2014NL16M8PA0011.3):
27.099.806,00 - 27.099.805,00
Waarschuwing 2.18.6 Er moet ten minste een indicator vastgesteld worden in de relevante indicatortabellen. Prioritaire as "5", specifieke doelstelling "8", tabel
12
Waarschuwing 2.20
Er moet ten minste een lemma worden vastgesteld in tabel 22.
NL
177
NL