Esta es la versión HTML de un fichero adjunto a una solicitud de acceso a la información 'ERDF project'.

OPERATIONEEL PROGRAMMA VOOR DE DOELSTELLING 
"INVESTEREN IN GROEI EN WERKGELEGENHEID"
CCI
2014NL16RFOP002
Titel
Operationeel Programma EFRO 2014-2020 West-Nederland
Versie
2.1
Eerste jaar
2014
Laatste jaar
2020
Subsidiabel vanaf  
1-jan-2014
Subsidiabel tot
31-dec-2023
Gebruikmakend  van  artikel  96, 
lid 8, van de GB-verordening
Grote  wijziging  (goedkeuring  
van  de  Europese  Commissie  is 
vereist - overeenkomstig artikel 
96 GB-verordening)
Goedgekeurd  door  comité  van  
toezicht
Motivering voor wijziging
Tijdens  de  uitvoering  is  ons  gebleken  dat  van  een  aantal 
resultaatindicatoren de omschrijving of definitie verandert is, of dat 
ze op een andere manier wordt gemeten en bijgehouden. Ook bleek 
een eerder opgegeven uitgangswaarde niet te kloppen.
Conform Art 30(1) van Verordening 1303/2013, bevestigen wij dat 
de  wijziging  geen  specifieke  gevolgen  heeft  voor  de  bijdrage  van 
het programma aan de EU 2020 strategie. De OP bijdrage blijft (op 
zijn  minst)  ongewijzigd.  Ook  bevestigen  wij  dat  de  ambitie  van 
programma  wat  betreft  de  specifieke  doelstellingen  /  verwachte 
resultaten dezelfde blijft.
De  wijzigingen  zijn  op  20  mei  2016  en  op  22  december  2016 
voorgelegd  aan  het  Comité  van  Toezicht,  die  daarop  zijn 
goedkeuring heeft gegeven. 
Een  tweede  wijziging  betreft  het  laten  vervallen  van  de  ex-ante 
conditionaliteit 4.1 energieprestatie. Het laten vervallen van die ex-
ante conditionaliteit was onderwerp van het schriftelijk Comité van 
1 mei 2017.
Nummer besluit EC
C(2017)3871
Datum besluit EC
31-mei-2017
Nummer 
wijzigingsbesluit 
lidstaat
Datum wijzigingsbesluit lidstaat 22-dec-2016
Datum 
inwerkingtreding  22-feb-2017
wijzigingsbesluit lidstaat
NL
1
NL

Onder 
het 
operationele  NL23 - Flevoland
programma  vallende  NUTS- NL31 - Utrecht
regio's
NL32 - Noord-Holland
NL33 - Zuid-Holland
NL
2
NL

link to page 8 link to page 8 link to page 8 link to page 8 link to page 8 link to page 29 link to page 32 link to page 32 link to page 32 link to page 32 link to page 32 link to page 32 link to page 32 link to page 32 link to page 36 link to page 36 link to page 36 link to page 36 link to page 36 link to page 44 link to page 46 link to page 47 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 48 link to page 49 link to page 49 link to page 53 link to page 54 link to page 54 link to page 54 link to page 55 link to page 55 link to page 55 link to page 55 link to page 55 link to page 55 link to page 59 link to page 59 link to page 59 link to page 59 link to page 59 1. STRATEGIE VOOR DE BIJDRAGE VAN DE OPERATIONELE PROGRAMMA'S AAN DE EU-STRATEGIE 
VOOR SLIMME, DUURZAME EN INCLUSIEVE GROEI EN DE VERWEZENLIJKING VAN 
ECONOMISCHE, SOCIALE EN TERRITORIALE SAMENHANG...............................................................................8

1.1 STRATEGIE VOOR DE BIJDRAGE VAN DE OPERATIONELE PROGRAMMA'S AAN DE EU-STRATEGIE VOOR SLIMME, DUURZAME EN 
INCLUSIEVE GROEI EN DE VERWEZENLIJKING VAN ECONOMISCHE, SOCIALE EN TERRITORIALE SAMENHANG ...............8

1.2 MOTIVERING VAN DE FINANCIËLE TOEWIJZING ..................................................29
2. PRIORITAIRE ASSEN.....................................................................................................................................................32
2.A BESCHRIJVING VAN DE PRIORITAIRE ASSEN, ANDERS DAN VOOR TECHNISCHE BIJSTAND.........32
2.A.1 PRIORITAIRE AS ....................................................................32
2.A.2 MOTIVERING VOOR HET VASTSTELLEN VAN EEN PRIORITAIRE AS MET BETREKKING TOT MEER DAN ÉÉN REGIOCATEGORIE, 
THEMATISCHE DOELSTELLING OF FONDS (WAAR VAN TOEPASSING) .........................................32

2.A.3 FONDS, REGIOCATEGORIE EN BEREKENINGSGRONDSLAG VOOR STEUN VAN DE UNIE.........................32
2.A.4 INVESTERINGSPRIORITEIT ..............................................................32
2.A.5 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN DIE OVEREENKOMEN MET DE INVESTERINGSPRIORITEIT EN VERWACHTE RESULTATEN...32
2.A.6 IN HET KADER VAN DE INVESTERINGSPRIORITEIT TE ONDERSTEUNEN MAATREGEL (PER INVESTERINGSPRIORITEIT) .36
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden 
ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met 
inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, 
beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden ...........................36
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties ................................44
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval) ........46
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval) ..................47
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per 
regiocategorie .....................................................................48
Investeringsprioriteit .............................................................48
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen 
en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en 
dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, 
toepassingen voor overheidsdiensten, stimulering van de vraag, netwerken, clusters en 
open innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van 
technologisch en toegepast onderzoek, proefopstellingen, snelle productvalidatie, 
geavanceerde productiecapaciteit en eerste productie, in het bijzonder in 
ontsluitingstechnologieën en verspreiding van universeel inzetbare technologieën ...48
2.A.7 SOCIALE INNOVATIE, TRANSNATIONALE SAMENWERKING EN DE BIJDRAGE AAN THEMATISCHE DOELSTELLINGEN 1-7 ..49
2.A.8 PRESTATIEKADER ....................................................................49
2.A.9 CATEGORIEËN STEUNVERLENING...........................................................53
2.A.10 OVERZICHT VAN HET VOORGENOMEN GEBRUIK VAN TECHNISCHE BIJSTAND, INCLUSIEF EVENTUELE MAATREGELEN VOOR 
HET VERSTERKEN VAN DE BESTUURLIJKE CAPACITEIT VAN DE AUTORITEITEN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ HET BEHEER EN 
BESTUREN VAN DE PROGRAMMA'S EN DE BEGUNSTIGDEN (IN VOORKOMEND GEVAL) (PER PRIORITAIRE AS) .............54

2.A.1 PRIORITAIRE AS ....................................................................55
2.A.2 MOTIVERING VOOR HET VASTSTELLEN VAN EEN PRIORITAIRE AS MET BETREKKING TOT MEER DAN ÉÉN REGIOCATEGORIE, 
THEMATISCHE DOELSTELLING OF FONDS (WAAR VAN TOEPASSING) .........................................55

2.A.3 FONDS, REGIOCATEGORIE EN BEREKENINGSGRONDSLAG VOOR STEUN VAN DE UNIE.........................55
2.A.4 INVESTERINGSPRIORITEIT ..............................................................55
2.A.5 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN DIE OVEREENKOMEN MET DE INVESTERINGSPRIORITEIT EN VERWACHTE RESULTATEN...55
2.A.6 IN HET KADER VAN DE INVESTERINGSPRIORITEIT TE ONDERSTEUNEN MAATREGEL (PER INVESTERINGSPRIORITEIT) .59
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden 
ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met 
inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, 
beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden ...........................59
NL
3
NL

link to page 60 link to page 62 link to page 62 link to page 63 link to page 63 link to page 63 link to page 63 link to page 63 link to page 63 link to page 64 link to page 66 link to page 66 link to page 66 link to page 66 link to page 66 link to page 67 link to page 69 link to page 69 link to page 70 link to page 70 link to page 70 link to page 70 link to page 70 link to page 70 link to page 70 link to page 70 link to page 74 link to page 75 link to page 75 link to page 75 link to page 76 link to page 76 link to page 76 link to page 76 link to page 76 link to page 76 link to page 80 link to page 80 link to page 80 link to page 80 link to page 80 link to page 81 link to page 82 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 83 link to page 84 link to page 86 2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties ................................60
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval) ........62
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval) ..................62
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per 
regiocategorie .....................................................................63
Investeringsprioriteit .............................................................63
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare 
bronnen ............................................................................63
2.A.4 INVESTERINGSPRIORITEIT ..............................................................63
2.A.5 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN DIE OVEREENKOMEN MET DE INVESTERINGSPRIORITEIT EN VERWACHTE RESULTATEN...64
2.A.6 IN HET KADER VAN DE INVESTERINGSPRIORITEIT TE ONDERSTEUNEN MAATREGEL (PER INVESTERINGSPRIORITEIT) .66
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden 
ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met 
inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, 
beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden ...........................66
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties ................................67
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval) ........69
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval) ..................69
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per 
regiocategorie .....................................................................70
Investeringsprioriteit .............................................................70
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van 
hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, 
en in de woningbouwsector ..........................................................70
2.A.7 SOCIALE INNOVATIE, TRANSNATIONALE SAMENWERKING EN DE BIJDRAGE AAN THEMATISCHE DOELSTELLINGEN 1-7 ..70
2.A.8 PRESTATIEKADER ....................................................................70
2.A.9 CATEGORIEËN STEUNVERLENING...........................................................74
2.A.10 OVERZICHT VAN HET VOORGENOMEN GEBRUIK VAN TECHNISCHE BIJSTAND, INCLUSIEF EVENTUELE MAATREGELEN VOOR 
HET VERSTERKEN VAN DE BESTUURLIJKE CAPACITEIT VAN DE AUTORITEITEN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ HET BEHEER EN 
BESTUREN VAN DE PROGRAMMA'S EN DE BEGUNSTIGDEN (IN VOORKOMEND GEVAL) (PER PRIORITAIRE AS) .............75

2.A.1 PRIORITAIRE AS ....................................................................76
2.A.2 MOTIVERING VOOR HET VASTSTELLEN VAN EEN PRIORITAIRE AS MET BETREKKING TOT MEER DAN ÉÉN REGIOCATEGORIE, 
THEMATISCHE DOELSTELLING OF FONDS (WAAR VAN TOEPASSING) .........................................76

2.A.3 FONDS, REGIOCATEGORIE EN BEREKENINGSGRONDSLAG VOOR STEUN VAN DE UNIE.........................76
2.A.4 INVESTERINGSPRIORITEIT ..............................................................76
2.A.5 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN DIE OVEREENKOMEN MET DE INVESTERINGSPRIORITEIT EN VERWACHTE RESULTATEN...76
2.A.6 IN HET KADER VAN DE INVESTERINGSPRIORITEIT TE ONDERSTEUNEN MAATREGEL (PER INVESTERINGSPRIORITEIT) .80
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden 
ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met 
inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, 
beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden ...........................80
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties ................................81
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval) ........82
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval) ..................83
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per 
regiocategorie .....................................................................83
Investeringsprioriteit .............................................................83
8b - Het ondersteunen van werkgelegenheidsvriendelijke groei via de ontwikkeling van 
het eigen potentieel als onderdeel van een territoriale strategie voor specifieke 
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende 
economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling 
van specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen ................................83
2.A.7 SOCIALE INNOVATIE, TRANSNATIONALE SAMENWERKING EN DE BIJDRAGE AAN THEMATISCHE DOELSTELLINGEN 1-7 ..83
2.A.8 PRESTATIEKADER ....................................................................84
2.A.9 CATEGORIEËN STEUNVERLENING...........................................................86
NL
4
NL

link to page 87 link to page 87 link to page 87 link to page 88 link to page 88 link to page 88 link to page 88 link to page 88 link to page 88 link to page 92 link to page 92 link to page 92 link to page 92 link to page 92 link to page 93 link to page 94 link to page 94 link to page 95 link to page 95 link to page 95 link to page 95 link to page 95 link to page 95 link to page 95 link to page 99 link to page 99 link to page 99 link to page 99 link to page 99 link to page 100 link to page 100 link to page 100 link to page 101 link to page 101 link to page 101 link to page 101 link to page 101 link to page 101 link to page 101 link to page 103 link to page 105 link to page 105 link to page 105 link to page 106 link to page 106 link to page 106 link to page 106 link to page 106 link to page 106 link to page 108 link to page 108 link to page 108 link to page 108 link to page 108 link to page 109 2.A.10 OVERZICHT VAN HET VOORGENOMEN GEBRUIK VAN TECHNISCHE BIJSTAND, INCLUSIEF EVENTUELE MAATREGELEN VOOR 
HET VERSTERKEN VAN DE BESTUURLIJKE CAPACITEIT VAN DE AUTORITEITEN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ HET BEHEER EN 
BESTUREN VAN DE PROGRAMMA'S EN DE BEGUNSTIGDEN (IN VOORKOMEND GEVAL) (PER PRIORITAIRE AS) .............87

2.A.1 PRIORITAIRE AS ....................................................................88
2.A.2 MOTIVERING VOOR HET VASTSTELLEN VAN EEN PRIORITAIRE AS MET BETREKKING TOT MEER DAN ÉÉN REGIOCATEGORIE, 
THEMATISCHE DOELSTELLING OF FONDS (WAAR VAN TOEPASSING) .........................................88

2.A.3 FONDS, REGIOCATEGORIE EN BEREKENINGSGRONDSLAG VOOR STEUN VAN DE UNIE.........................88
2.A.4 INVESTERINGSPRIORITEIT ..............................................................88
2.A.5 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN DIE OVEREENKOMEN MET DE INVESTERINGSPRIORITEIT EN VERWACHTE RESULTATEN...88
2.A.6 IN HET KADER VAN DE INVESTERINGSPRIORITEIT TE ONDERSTEUNEN MAATREGEL (PER INVESTERINGSPRIORITEIT) .92
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden 
ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met 
inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, 
beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden ...........................92
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties ................................93
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval) ........94
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval) ..................94
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per 
regiocategorie .....................................................................95
Investeringsprioriteit .............................................................95
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde 
gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden ................................95
2.A.4 INVESTERINGSPRIORITEIT ..............................................................95
2.A.5 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN DIE OVEREENKOMEN MET DE INVESTERINGSPRIORITEIT EN VERWACHTE RESULTATEN...95
2.A.6 IN HET KADER VAN DE INVESTERINGSPRIORITEIT TE ONDERSTEUNEN MAATREGEL (PER INVESTERINGSPRIORITEIT) .99
2.A.6.1 Beschrijving van het type en voorbeelden van maatregelen die worden 
ondersteund, en de verwachte bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen, met 
inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, 
beoogde specifieke grondgebieden en soorten begunstigden ...........................99
2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties ...............................100
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval) .......100
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval) .................100
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per 
regiocategorie ....................................................................101
Investeringsprioriteit ............................................................101
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale 
ontwikkeling ......................................................................101
2.A.7 SOCIALE INNOVATIE, TRANSNATIONALE SAMENWERKING EN DE BIJDRAGE AAN THEMATISCHE DOELSTELLINGEN 1-7 .101
2.A.8 PRESTATIEKADER ...................................................................101
2.A.9 CATEGORIEËN STEUNVERLENING..........................................................103
2.A.10 OVERZICHT VAN HET VOORGENOMEN GEBRUIK VAN TECHNISCHE BIJSTAND, INCLUSIEF EVENTUELE MAATREGELEN VOOR 
HET VERSTERKEN VAN DE BESTUURLIJKE CAPACITEIT VAN DE AUTORITEITEN DIE BETROKKEN ZIJN BIJ HET BEHEER EN 
BESTUREN VAN DE PROGRAMMA'S EN DE BEGUNSTIGDEN (IN VOORKOMEND GEVAL) (PER PRIORITAIRE AS) ............105

2.B. BESCHRIJVING VAN DE PRIORITAIRE ASSEN VOOR TECHNISCHE BIJSTAND..................................106
2.B.1 PRIORITAIRE AS ...................................................................106
2.B.2 MOTIVERING VOOR DE VASTSTELLING VAN EEN PRIORITAIRE AS DIE MEER DAN ÉÉN REGIOCATEGORIE BETREFT (WAAR 
VAN TOEPASSING) ........................................................................106

2.B.3 FONDS EN REGIOCATEGORIE ............................................................106
2.B.4 SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN EN VERWACHTE RESULTATEN .......................................106
2.B.5 RESULTAATINDICATOREN ..............................................................108
2.B.6 TE ONDERSTEUNEN ACTIES EN DE VERWACHTE BIJDRAGE DAARVAN AAN DE VERWEZENLIJKING VAN DE SPECIFIEKE 
DOELSTELLINGEN (PER PRIORITAIRE AS) ........................................................108

2.B.6.1. Een beschrijving van de te ondersteunen maatregelen en hun verwachte 
bijdrage aan de specifieke doelstellingen .........................................108
2.B.6.2 Outputindicatoren die naar verwachting aan de resultaten bijdragen ........109
NL
5
NL

link to page 110 link to page 111 link to page 111 link to page 111 link to page 111 link to page 111 link to page 111 link to page 111 link to page 111 link to page 112 link to page 112 link to page 113 link to page 114 link to page 115 link to page 117 link to page 117 link to page 117 link to page 117 link to page 117 link to page 117 link to page 118 link to page 118 link to page 118 link to page 118 link to page 118 link to page 118 link to page 118 link to page 118 link to page 120 link to page 120 link to page 120 link to page 121 link to page 121 link to page 121 link to page 121 link to page 121 link to page 121 link to page 121 link to page 126 link to page 126 link to page 126 link to page 127 link to page 127 link to page 133 link to page 133 link to page 133 link to page 164 link to page 164 link to page 165 2.A.7 CATEGORIEËN STEUNVERLENING (PER PRIORITAIRE AS) ........................................110
3. FINANCIERINGSPLAN ................................................................................................................................................111
3.1 FINANCIËLE TOEWIJZING UIT ELK FONDS EN DE BEDRAGEN VOOR DE PRESTATIERESERVE ....................111
3.2. TOTAAL FINANCIEEL KREDIET PER FONDS EN NATIONALE MEDEFINANCIERING (EUR)......................111
TABEL 18A: FINANCIERINGSPLAN .............................................................111
(2) DIT PERCENTAGE MAG WORDEN AFGEROND OP HET DICHTSTBIJLIGGENDE GEHELE GETAL IN DE TABEL. HET VOOR 
TERUGBETALINGEN GEBRUIKTE EXACTE PERCENTAGE IS DE VERHOUDING (F). ................................111

TABEL 18C: UITSPLITSING VAN HET FINANCIERINGSPLAN PER PRIORITAIRE AS, FONDS, REGIOCATEGORIE EN THEMATISCHE 
DOELSTELLING ...........................................................................111

TABEL 19: INDICATIEF BEDRAG VAN DE STEUN DAT VOOR DOELSTELLINGEN OP HET GEBIED VAN KLIMAATVERANDERING MOET 
WORDEN GEBRUIKT ........................................................................112

4. GEÏNTEGREERDE AANPAK VAN TERRITORIALE ONTWIKKELING ..........................................................113
4.1 VANUIT DE GEMEENSCHAP GELEIDE LOKALE ONTWIKKELING (IN VOORKOMEND GEVAL) .......................114
4.2 GEÏNTEGREERDE ACTIES VOOR DUURZAME STADSONTWIKKELING (IN VOORKOMEND GEVAL) .....................115
4.3 GEÏNTEGREERDE TERRITORIALE INVESTERINGEN (IN VOORKOMEND GEVAL) ..............................117
4.4 DE REGELINGEN VOOR INTERREGIONALE EN TRANSNATIONALE ACTIES BINNEN DE OPERATIONELE PROGRAMMA'S WAARVAN DE 
BEGUNSTIGDEN IN TEN MINSTE ÉÉN ANDERE LIDSTAAT GEVESTIGD ZIJN; (IN VOORKOMEND GEVAL).................117

4.5 BIJDRAGE AAN DE GEPLANDE MAATREGELEN OP GROND VAN HET PROGRAMMA VOOR MACROREGIONALE EN 
ZEEGEBIEDSTRATEGIEËN, AFHANKELIJK VAN DE BEHOEFTEN VAN HET PROGRAMMAGEBIED, ZOALS AANGEGEVEN DOOR DE LIDSTAAT 

(IN VOORKOMEND GEVAL) ...................................................................117
5. SPECIFIEKE BEHOEFTEN VAN DE GEOGRAFISCHE GEBIEDEN DIE HET HARDST DOOR ARMOEDE 
WORDEN GETROFFEN OF DOELGROEPEN DIE HET GROOTSTE RISICO LOPEN OP DISCRIMINATIE 
OF SOCIALE UITSLUITING ...........................................................................................................................................118

5.1 GEOGRAFISCHE GEBIEDEN DIE HET HARDST DOOR ARMOEDE WORDEN GETROFFEN/DOELGROEPEN DIE HET GROOTSTE RISICO 
LOPEN OP DISCRIMINATIE OF SOCIALE UITSLUITING ................................................118

5.2 STRATEGIE VOOR DE AANPAK VAN DE SPECIFIEKE BEHOEFTEN VAN DE GEOGRAFISCHE GEBIEDEN DIE HET HARDST DOOR 
ARMOEDE WORDEN GETROFFEN/DOELGROEPEN DIE HET GROOTSTE RISICO LOPEN OP DISCRIMINATIE OF SOCIALE UITSLUITING, 
EN, INDIEN RELEVANT, DE BIJDRAGE AAN DE IN DE PARTNERSCHAPSOVEREENKOMST VASTGESTELDE GEÏNTEGREERDE AANPAK 118

6. SPECIFICIEKE BEHOEFTEN VAN DE GEOGRAFISCHE GEBIEDEN DIE KAMPEN MET ERNSTIGE EN 
PERMANENTE NATUURLIJKE OF DEMOGRAFISCHE BELEMMERINGEN (IN VOORKOMEND GEVAL)

................................................................................................................................................................................................120
7. AUTORITEITEN EN INSTANTIES DIE VERANTWOORDELIJK ZIJN VOOR BEHEER, CONTROLE EN 
AUDIT, EN DE ROL VAN DE RELEVANTE PARTNERS ..........................................................................................121

7.1 RELEVANTE AUTORITEITEN EN INSTANTIES....................................................121
7.2 BETROKKENHEID VAN DE RELEVANTE PARTNERS .................................................121
7.2.1 Maatregelen die zijn genomen om de relevante partners te betrekken bij de 
voorbereiding van het operationele programma en de rol van deze partners bij de 
uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van het programma .................121
7.2.2. Globale subsidies (voor de ESF, indien van toepassing) .....................126
7.2.3 Toewijzing van een bedrag voor capaciteitsopbouw (voor de ESF, indien van 
toepassing) .......................................................................126
8. COÖRDINATIE TUSSEN DE FONDSEN, HET ELFPO, HET EFMZV EN ANDERE 
FINANCIERINGSINSTRUMENTEN VAN DE UNIE EN DE LIDSTATEN, EN MET DE EIB ..............................127

9. EX-ANTEVOORWAARDEN.........................................................................................................................................133
9.1 EX-ANTEVOORWAARDEN ..................................................................133
TABEL 24: TOEPASSELIJKE VOORAFGAANDE VOORWAARDEN EN BEOORDELING OF ERAAN WORDT VOLDAAN...............133
9.2 BESCHRIJVING VAN DE MAATREGELEN OM AAN EX-ANTEVOORWAARDEN TE VOLDOEN, VERANTWOORDELIJKE INSTANTIES EN 
TIJDSCHEMA ............................................................................164

10. VERMINDERING VAN DE ADMINISTRATIEVE LASTEN VOOR BEGUNSTIGDEN..................................165
NL
6
NL

link to page 167 link to page 167 link to page 168 link to page 170 link to page 171 link to page 171 link to page 171 link to page 171 link to page 176 link to page 176 link to page 176 link to page 177 11. HORIZONTALE BEGINSELEN ................................................................................................................................167
11.1 DUURZAME ONTWIKKELING...............................................................167
11.2 GELIJKE KANSEN EN NON-DISCRIMINATIE ...................................................168
11.3 GELIJKHEID VAN MANNEN EN VROUWEN ......................................................170
12. AFZONDERLIJKE ELEMENTEN.............................................................................................................................171
12.1 GROTE PROJECTEN DIE TIJDENS DE PROGRAMMERINGSPERIODE UITGEVOERD MOETEN WORDEN ..................171
12.2 PRESTATIEKADER VAN HET OPERATIONELE PROGRAMMA ...........................................171
12.3 BIJ DE VOORBEREIDING VAN HET PROGRAMMA BETROKKEN PARTNERS ..................................171
DOCUMENTEN ............................................................................176
BIJ DE UITVOERINGSVERORDENING VAN DE COMMISSIE TOT VASTLEGGING VAN HET MODEL VAN HET PROGRAMMA INGEDIENDE 
BIJLAGEN ..............................................................................176

RECENTSTE VALIDATIERESULTATEN .............................................................177
NL
7
NL

1.  STRATEGIE  VOOR  DE  BIJDRAGE  VAN  DE  OPERATIONELE 
PROGRAMMA'S  AAN  DE  EU-STRATEGIE  VOOR  SLIMME,  DUURZAME  EN 
INCLUSIEVE  GROEI  EN  DE  VERWEZENLIJKING  VAN  ECONOMISCHE, 
SOCIALE EN TERRITORIALE SAMENHANG

1.1  Strategie  voor  de  bijdrage  van  de  operationele  programma's  aan  de  EU-
strategie  voor  slimme,  duurzame  en  inclusieve  groei  en  de  verwezenlijking  van 
economische, sociale en territoriale samenhang

1.1.1 Beschrijving van de strategie van het programma om bij te dragen aan de levering 
van  de  EU-strategie  voor  slimme,  duurzame  en  inclusieve  groei  en  voor  het 
verwezenlijken van de economische, sociale en territoriale samenhang.
SECTIE 1: strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de EU 
strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en het bereiken van economische, 
sociale en territoriale COHESIE
 
1.1       Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma aan de EU strategie 
voor slimme, duurzame en inclusieve groei en het bereiken van economische, sociale en 
territoriale cohesie
 
1.1.1 Beschrijving van Strategie voor de bijdrage van het operationeel programma 
aan de EU strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en het bereiken van 
economische, sociale en territoriale cohesie

PARTNERSCHAPPEN VOOR SLIMME, DUURZAME EN INCLUSIEVE 
GROEI

I           INLEIDING
Het Operationeel Programma Kansen voor West 2007-2013 staat in het teken van 
“Landsdeel West terug naar de top”. Deze doelstelling is gericht op de aansluiting van 
West-Nederland[1] bij de top 5 van de grootstedelijke Europese regio’s. Dit doel leek in 
eerste instantie bereikt, maar recente vergelijkingen laten zien dat de regio opnieuw de 
aansluiting met de Europese topregio’s lijkt te missen. Niet alleen in groei, BRP en 
werkgelegenheid (Randstadmonitor 2012, TNO, Delft, december 2012) maar ook op het 
gebied van private investeringen in R&D en energie-efficiëntie en de toepassing van 
hernieuwbare energiebronnen (landenspecifieke aanbevelingen 2013 en Eurostat 
regionale verbijzondering) blijft West-Nederland ondanks de inspanningen achter.
NL
8
NL

Een tweede belangrijk element van Kansen voor West is het partnerschap tussen de vier 
provincies en de vier grote steden in de uitvoering van het programma. Deze 
samenwerking is bijzonder gezien de verschillende economische deelregio’s in West-
Nederland en de verschillende bevoegdheden van de partners. Voor de uitvoering van het 
EFRO-programma en de uitdagingen die daarin zijn vormgegeven, heeft dit partnerschap 
zich de afgelopen jaren bewezen als een sterke basis om de uitdaging aan te gaan.
Groot verschil tussen de twee programmaperiodes is het beschikbare budget. De 
beschikbare middelen voor de periode 2014-2020 zijn onvoldoende om de 
oorspronkelijke ambities en brede inzet van de partners waar te maken.
II          INZET KANSEN VOOR WEST II
De uitdaging is om in samenwerking met de sociale, economische en publieke partners in 
aansluiting op rijks- en decentrale initiatieven een extra impuls te creëren waarbij de 
Europese middelen een duidelijke toegevoegde waarde bieden en bijdragen aan de 
realisatie van de Europa 2020 doelen. De nadruk zal daarbij liggen op 
bedrijfsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling, toepassing van hernieuwbare 
energiebronnen en investeringen in energie-efficiëntie. Specifieke uitdagingen doen zich 
in de vier grote steden voor, waar delen van de stad de aansluiting op de huidige 
economische ontwikkelingen dreigen te missen en een economische en sociale 
tweedeling dreigt te ontstaan. Deze grote uitdagingen sluiten naadloos aan bij de door de 
Europese Commissie voorgestelde 80% concentratie op de thematische doelstellingen 
Innovatie, Koolstofarme economie, en de inzet van tenminste 5% van de nationale EFRO 
middelen op geïntegreerde duurzame stedelijke ontwikkeling.
III         INZET OP INNOVATIE
III.0      Introductie
Uit o.a. de Randstad Monitor 2012 wordt duidelijk dat West-Nederland in vergelijking 
met andere grootstedelijke regio’s in Europa te weinig innoveert. De uitgaven aan R&D 
als percentage van het bruto regionaal product (BRP) zijn gedaald naar 1,83%, waar het 
gemiddelde van andere Europese stedelijke regio’s zoals Kopenhagen, München, 
Stockholm, Berlijn, Wenen en Parijs bijna 40% hoger ligt. Het aandeel hoogwaardige 
industriële werkgelegenheid in West-Nederland is met 4% (2011) laag en ligt achter op 
het Europese grootstedelijke gemiddelde van 10,5%. Ook het aandeel kennisintensieve 
diensten blijft achter op het Europese grootstedelijke gemiddelde (5,2 vs 6%) en daalt 
bovendien.
Daar staat tegenover dat West-Nederland beschikt over een excellente wetenschappelijke 
R&D infrastructuur. Verschillende onderzoeken en rapporten[2] geven aan dat het 
innovatieklimaat van West-Nederland behoort tot de top van Europa in de kwaliteit van 
fundamenteel onderzoek (bijvoorbeeld in de medische sector), publieke investeringen in 
R&D, onderzoeksexcellentie en inkomsten uit licenties en patenten, met name ICT en 
veiligheid.[3]
NL
9
NL

De Regional Innovation Scoreboard 2012 onderschrijft dit beeld door de vier provincies 
in West-Nederland in de hoogste categorieën van innovation performance te plaatsen. 
Deze goede resultaten worden mede mogelijk gemaakt door de uitzonderlijke dichtheid 
aan kennisinstellingen, met zeven universiteiten, 18 hogescholen en een nog groter aantal 
specifieke kennisinstellingen.
III.1      Slimme Specialisatie Strategie (RIS3)
De achterblijvende bedrijfsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling resulteren in 
West-Nederland in een lage innovatiesnelheid en een achterblijvende valorisatie van 
kennis in nieuwe producten en diensten. Het nationale topsectorenbeleid beoogt door de 
concentratie op negen bedrijfssectoren die grote mogelijkheden bieden voor innovatie en 
internationale groei de doelstellingen uit de Europa 2020 strategie te bereiken. De 
verschillende deelregio’s en provincies in West-Nederland hebben voor de uitvoering 
van dit beleid hun eigen regionale visies opgesteld[4]. Deze visies zijn bijeengebracht in 
de slimme specialisatie strategie (RIS3) van West-Nederland en vormen de basis voor de 
keuzes in dit programma Kansen voor West II.
Ondanks deze regionale verbijzondering blijft het topsectorenbeleid een nationaal beleid 
met nationale instrumenten die sectoraal via nationale topteams worden ingezet. 
Alhoewel de 9 topsectoren zeer geconcentreerd in West-Nederland zijn, gaat het maar 
om een klein deel (ongeveer 20%) van regionale economie[5]. In De RIS3 wordt dan ook 
ingezet op het verbinden van de verschillende initiatieven met de regionale economie en 
kennisinstellingen.
De uitdaging waar West-Nederland voor staat is de groei te versterken in de 
kennisgebieden en sectoren waarin de bedrijven in West-Nederland in kunnen uitblinken. 
De belangrijkste knelpunten die West-Nederland ondervindt bij het bereiken van deze 
ambitie zijn:
 Beperkt aandeel van private R&D in de totale R&D investeringen.
 Achterblijvende verduurzaming van de economie.
 Gebrekkige kennisvalorisatie[6].
De RIS3 staat verder in het teken van het bieden van innovatieve oplossingen voor 
maatschappelijke uitdagingen en behoeften. Die behoeften hebben in toenemende mate 
een samengesteld karakter, dat onder meer tot uiting komt in energie en wonen, voeding 
en gezondheid, werk en gezondheid, en transport en energie. Dat vraagt van bedrijven en 
kennisinstellingen in toenemende mate dat over de grenzen van de eigen sector wordt 
heengekeken en – gewerkt. Meer en meer zullen de oplossingen voor de samengestelde 
behoeften moeten worden ontwikkeld via verbindingen tussen technologieën en sectoren. 
Dit wordt bevestigd door een aantal adviezen aan de teams voor de topsectoren[7], maar 
ook door internationale trends[8].
NL
10
NL

Met het EFRO programma Kansen voor West II wordt een extra impuls gegeven aan 
deze inzet door in aanvulling op het nationale beleid in te zetten op de cross overs tussen 
de topsectoren. Het inzetten op valorisatie en het benutten van kansen van de mogelijke 
cross-overs bieden, staat centraal. Dit vergt een open benadering, waarbij vraaggericht 
“Neue Kombinationen” kunnen ontstaan[9].
(Radicale) cross-over innovaties kunnen ontstaan door technologieën of benaderingen 
vanuit een sector op een creatieve wijze toe te passen in een andere sector, voor nieuwe 
of verbetering van bestaande processen of producten. Dit kan meerdere vormen 
aannemen zoals patenten, specifieke kennis, een bepaalde technologie of principe, of hele 
businessmodellen. Innovaties die een grote bijdrage leveren aan maatschappelijke 
opgaven en economische groei zijn van te voren niet te voorspellen. In de valorisatiefase 
kan de samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven uit verschillende disciplines 
en sectoren zorgen voor nieuwe oplossingsrichtingen zoals gaming in de 
gezondheidszorg of satellietdata voor precisielandbouw. Maar radicale innovaties kunnen 
ook binnen één sector ontstaan met behulp van verschillende technologieën zoals de 
Ipad. Binnen het Operationeel Programma richten we ons op deze beide type innovaties.
In figuur 1 (zie bijlage Figuren) zijn voorbeelden gegeven van kansrijke niches en 
thema’s waar West-Nederland daadwerkelijk een comparatief voordeel kan behalen in 
beeld gebracht.
Voor deze innovaties is een goede aansluiting bij de excellente onderzoeksinfrastructuur 
nodig. Uit diverse rapporten blijkt echter dat deze onvoldoende wordt gedeeld en 
suboptimaal wordt benut. Ook is de toegang tot deze infrastructuur voor bedrijven (m.n. 
het MKB) onvoldoende. Er is een tekort aan capaciteit bij kennisinstellingen om 
projecten met het bedrijfsleven uit te voeren en prikkels ontbreken bij de 
eigenaar/exploitant om het open acces aspect van R&D infrastructuur te optimaliseren en 
de samenwerking met bedrijfsleven en andere kennisinstellingen te bevorderen. 
Hetzelfde geldt voor kleinschalige onderzoekinfrastructuur zoals 3D-scanners en niet-
technische infrastructuur.
Uit de valorisatieagenda 2009-2013 blijkt verder dat een aantal knelpunten voor 
valorisatie door het MKB bestaan. Voor het grote aantal innoverende MKB bedrijven in 
West-Nederland zijn met name relevant:
 Onvoldoende samenwerking en netwerken tussen de stakeholders (vooral MKB 
en kennisinstellingen).
 Onvoldoende durfkapitaal beschikbaar voor ‘early stage’ en voor ‘proof of 
concept’ projecten.
Onvoldoende stimulering van ondernemerschap en nieuwe bedrijvigheid binnen 
kennisinstellingen en onvoldoende ondersteuning voor- en ambitie van jonge startende 
bedrijven voor ontwikkeling en doorgroei. Sinds het vaststellen van de valorisatieagenda 
zijn de nodige subsidies verstrekt (ongeveer € 50 miljoen) om partnerschappen tussen 
bedrijven en kennisinstellingen te stimuleren. Het percentage van technologisch 
NL
11
NL

innoverende bedrijven dat heeft samengewerkt met hoger onderwijsinstellingen is 
daarmee gestegen tot 11% in 2012 (was 8% in 2010). Voor publieke 
onderzoeksinstellingen is dit percentage gestegen van 7 tot 8%[10]. Daarnaast heeft het 
Rijk vooral afspraken gemaakt met de VSNU en de HBO-raad om in 2015 valorisatie in 
de organisaties verankerd te hebben. Dat wordt middels de prestatieafspraken tussen 
minister van OC&W en de individuele universiteiten en hogescholen vastgelegd. Tevens 
wordt een monitor ontwikkeld die hierin inzicht moet bieden. Vanaf 2016 dient minimaal 
2,5% van de publieke onderzoeksmiddelen worden ingezet voor valorisatie. De 
valorisatieagenda’s van de verschillende kennisinstellingen (vela van recente datum) 
zetten nu naast onderwijs en onderzoek serieus in op valorisatie. Deze agenda’s hebben 
veelal een looptijd tot 2020 en lopen daarmee parallel aan dit operationeel programma.
III.2      Focus op het MKB
In de komende jaren zal groei van toegevoegde waarde en werkgelegenheid vooral 
moeten komen van het MKB. Van de ruim 1,2 miljoen MKB-ondernemingen zorgt het 
MKB in West voor 49% van de nationale MKB toegevoegde waarde[11]. Het gaat dan 
niet alleen om een groot aantal ondernemingen maar bovendien om een grote diversiteit.
Ondanks deze diversiteit lopen de MKB ondernemingen in West-Nederland qua 
innovatie fors achter ten opzichte van de rest van de EU. Slechts 70% van hen innoveert 
‘in house’ waar het EU gemiddelde op 87% ligt. Slechts de 5% koplopers in het MKB 
innoveert systematisch en maakt gebruik van de aanwezige kennis. De 40% van het 
MKB dat daarop aansluit bestaat uit ontwikkelaars en toepassers en heeft een grote 
innovatiepotentie. Het ontbreekt echter aan voldoende samenwerking met 
kennisinstellingen, geformaliseerde netwerken, en een heldere informatiestructuur.
Het aandeel van kleine bedrijven in de totale R&D-uitgaven nam in de afgelopen tien 
jaar wel sterk toe (van 19% in 2000 naar 28% in 2009), ook maakt het MKB steeds meer 
gebruik van de WBSO (fiscaal voordeel R&D-activiteiten). Deze cijfers (o.a. van 
Syntens, 2012) tonen aan dat het MKB van toenemend belang is voor innovatie.
De focus van het programma ligt dan ook op innovatie in het MKB: bedrijven die in 
samenwerking met andere partijen (grootbedrijf, kennisinstellingen of andere MKB-ers) 
zich richten op de ontwikkeling van nieuwe producten of diensten. Door de sterke link 
met het topsectorenbeleid gaat het hier niet om een generieke MKB inzet, maar om een 
focus op de innovatieve activiteiten van het MKB dat bijdraagt aan de realisatie van de 
doelstellingen van de slimme specialisatie strategie binnen West-Nederland. De ambitie 
van het programma is daarmee de verbreding en verdieping van innovatie in het MKB. 
Door zich te richten op het MKB als belangrijke (maar overigens niet enige) doelgroep 
draagt het programma bij aan een verbeterd innovatieklimaat in West-Nederland.
III.3      Innovatiedoelstellingen
NL
12
NL

Om deze knelpunten op te lossen zijn grote (nationale) investeringen nodig. Voor West-
Nederland wordt gekozen voor inzet op 2 specifieke doelstellingen die bijdragen aan 
versterking van het regionale innovatieklimaat:
1. Valorisatie: het vergroten van het aandeel (met name internationaal vermarktbare) 
innovatieve  producten en diensten in de totale omzet bij bedrijven.
2. Investeringsvermogen: verbeterde toegang tot een verhoogd aanbod van 
financiering voor innovatie in het MKB in de RIS3 sectoren.
III.3a    Valorisatie
Vanwege cultuurverschillen, onbekendheid en aanwezige drempels is de samenwerking 
tussen (MKB-) bedrijven en kennisinstellingen suboptimaal. Ook is het huidige 
valorisatiebeleid vooral gericht op spin-off bedrijvigheid vanuit kennisinstellingen en 
veelal niet op valorisatie door het bestaand MKB. Om het innovatiepotentieel van het 
MKB beter te benutten en een innovatiesprong te laten maken en producten op de markt 
te brengen zijn aanvullende beleidsinstrumenten nodig. Daarbij gaat het om het 
gezamenlijk met de eindgebruiker ontwikkelen en testen van innovaties, waarbij 
wisselende flexibele netwerken en clusters, en vooral het vermogen van de MKBer om 
zijn organisatie zo in te richten dat de stap naar samenwerking met andere bedrijven en 
kennisinstellingen wordt versneld.
De valorisatiestimulering kent vraag en aanbod. De vraag naar kennis dient te worden 
versterkt via vraagarticulatie en organiserend vermogen van bedrijven (bijvoorbeeld via 
het topsectorenbeleid). Aan de aanbodkant spelen vooral de spin-offs van 
kennisinstellingen en de onderzoekers een rol[12].
III.3.b   Verbeteren van  toegang tot een verhoogd aanbod van financiering voor 
innovatie in het MKB in de RIS3 sectoren

Uit de verschillende rapporten en uit gesprekken ter voorbereiding van de RIS3-strategie 
met overheden, bedrijven en kennisinstellingen is als één van de belangrijke knelpunten 
voor innovatie de beschikbaarheid van kapitaal bij (doorgroeiende) MKB-ers genoemd 
en de toegang hiertoe.
Onderzoek naar de financiering bij innovatie en groei in het MKB in West-
Nederland[13] onderschrijft dit beeld. Ondanks de bestaande instrumenten vanuit o.a. het 
rijk en de private sector is er een groot tekort aan kapitaal voor zowel jonge als bestaande 
MKB bedrijven, hoewel er verschillen per sector bestaan. De financieringsproblemen 
blijken het grootst in de ‘vallei des doods’, waarin de proof-of-concept en de valorisatie 
van de innovatie doorlopen worden.
Figuur 2: Financiering van innovatie en groei in het MKB. Zie bijlage: Figuren.
NL
13
NL

Een belangrijk fase bij innovatie is de fase waarin een idee omgezet moet worden in een 
concreet product of dienst. Dit wordt ook wel de Proof of concept fase (de eerste fase van 
innovatie) genoemd. Door veranderingen in de markt waaronder de kredietcrisis trekken 
private investeerders zich hier terug en door veranderingen in het 
overheidsinstrumentarium is de hoeveelheid publiek geld die voor innovatiestimulering 
in deze vroege fase beschikbaar is ook kleiner geworden.
Zowel het aanbod van kapitaal als de toegang tot kapitaal vormen een knelpunt. Ten 
aanzien van het laatste punt gaat het om a) transparantie en voorlichting en b) 
investment-readiness (o.a. kwaliteit van businessplannen). De kredietcrisis en 
ontwikkelingen in de bancaire sector beïnvloeden de kapitaalverschaffing aan het 
bedrijfsleven. Het financieringsknelpunt manifesteert zich vooral in het MKB, met name 
bij het kleinbedrijf én startende, innovatieve én snelgroeiende bedrijven[14]. Ondanks het 
grote innovatiepotentieel heeft het MKB - in tegenstelling tot het grootbedrijf - meer 
moeite met financiering van innovatietrajecten. Daarom is de inzet van het OP Kansen 
voor West II gericht op de het vergroten van het investeringsvermogen van het MKB 
door het beschikbaar stellen van kapitaal. De overheid kan een belangrijke rol spelen om 
te ondersteunen bij de fase tot de marktintroductie, hierbij kan kapitaal van de overheid 
als hefboom werken voor private investeringen in latere fases.
III.4      Aansluiting EU2020, RIS3 en EC landenaanbevelingen
In de EU2020 strategie is het bedrijfsleven, en met name het MKB, als belangrijke 
doelgroep voor de realisatie van de EU2020-doelstellingen genoemd. Het kerninitiatief 
"Industriebeleid in een tijd van mondialisering" moet het ondernemingsklimaat 
verbeteren, met name voor het MKB, en zorgen voor een sterke en duurzame industriële 
basis. Dit kan o.a. worden ondersteund via de bevordering van clusters, een betere 
toegang tot financiering en de bevordering van de internationalisering van het MKB. Het 
kerninitiatief “innovatie-unie” gaat in op het verbeteren van de randvoorwaarden voor 
bedrijven die willen innoveren (o.a. de toegang van MKB tot intellectuele-
eigendomsbescherming verbeteren, de toegang tot kapitaal verbeteren en meer 
gebruikmaken van de vraagzijde, bv. door middel van overheidsopdrachten en slimme 
regelgeving). De doelstellingen van het OP Kansen voor West II sluiten hier direct op 
aan.
In de RIS3 komt valorisatie naar voren als een horizontaal thema dat van belang is voor 
alle topsectoren. De nadruk ligt hierbij op publiek-private samenwerking via bijvoorbeeld 
living labs tussen de werelden van onderzoek, onderwijs, bedrijfsleven en 
maatschappelijke sectoren om zodoende kennis en creativiteit beter te benutten en vooral 
te vermarkten. Hierbij wordt valorisatie bevorderd door vanuit de ondernemerskant in te 
spelen op publieke behoeften die aangrijpen op de grote maatschappelijke uitdagingen.
In de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissie is eveneens de uptake 
van innovaties door en het concurrentievermogen van het MKB als speerpunt benoemd. 
De laatste jaren zijn deze landenspecifieke aanbevelingen ook gericht op het stimuleren 
van private R&D investeringen en meer samenwerking tussen kennisinstellingen en 
bedrijfsleven teneinde meer kennis naar kassa te geleiden. Voor West-Nederland geldt dit 
NL
14
NL

nog een fractie sterker dan de meeste overige landsdelen, omdat vergelijkbaar met 
Noord-Nederland het gat tussen wetenschap en private R&D achterblijft bij Oost en 
vooral Zuid-Nederland[15]. De gekozen inzet op innovatie is additioneel aan nationaal en 
regionaal beleid.
Het huidige regionale innovatiebeleid[16] richt zich vooral op stimulering van (vaak 
lokaal) werkende clusters. Met de EFRO “valorisatie”-focus kunnen de partners binnen 
West additioneel hieraan verbindingen leggen met clusters uit een andere regio 
(landsdeel/land via cross-overs). Met de EFRO “investeringsvermogen MKB”- focus 
kunnen hiaten in de huidige kapitaalverschaffing (zowel regionaal als nationaal) voor 
innovaties in het MKB worden ingevuld.
IV         INZET OP KOOLSTOFARME ECONOMIE
IV.0      Introductie
Fossiele grondstoffen zijn schaars en veroorzaken CO2 uitstoot. De problemen die dat 
economisch, ecologisch en maatschappelijk oplevert vragen om alternatieven. Specifiek 
voor West-Nederland, gezien de hoge bevolkingsdichtheid en de grote concentratie van 
economische activiteiten, is het terugdringen van de uitstoot van CO2 voor West-
Nederland een belangrijke opgave voor de komende jaren[17]. Hierbij spelen energie-
efficiency, de ontwikkeling van een biobased economy en het bevorderen van 
hernieuwbare energie een vooraanstaande rol.
Nederland is sterk in innovatie op het gebied van schone en duurzame technieken en 
innovaties en pilots voor nieuwe vormen van hernieuwbare energie, zoals 
getijdenstroom, kassenwarmte, koude-warmte netwerken, bio based en aardwarmte. Voor 
energie-efficiency is de situatie vergelijkbaar. West-Nederland kent daarvoor 
verschillende gespecialiseerde kennisinstellingen die veel kennis hebben op dit terrein.
De grote uitdaging is om met de opgedane kennis daadwerkelijk een slag te maken 
richting een slimme uitrol. Hiermee wordt ingezet op het integraal samen brengen van 
vraagbundeling, financiering, aanbod en uitvoering en exploitatie, zodanig dat er 
repeteerbaarheid en opschaalbaarheid mogelijk wordt en de markt zelfstandig een verdere 
groei mogelijk maakt. Van de 27 lidstaten stond Nederland in 2010 op een 24e plaats als 
het gaat om het percentage renewables in de totale energiemix. Waar het Europese doel 
20% renewables in 2020 is, moet Nederland 14% halen terwijl dat in 2010 minder dan 
4% was. De ervaringen met energie efficiëntie worden onvoldoende toegepast in de 
bestaande bouw terwijl daar een jaarlijkse refrofit opgave van 3% ligt. Inmiddels voorziet 
het Energieakkoord van het Kabinet voor een belangrijk deel in de noodzakelijke 
financiering van de gewenste noodzakelijke uitrol en garandeert daarmee de 
mogelijkheden voor een brede uitrol.
IV.1      Focus op slimme uitrol
NL
15
NL

Slimme uitrol slaat een brug tussen enerzijds de kleinschalige vraag en behoefte van 
eindgebruikers en anderzijds grote investeringen en risico’s zodanig dat de markt 
zelfstandig kan doorgroeien. Doel van de inzet is om additioneel aan de ontwikkelingen 
in de topsectoren en het energieakkoord de noodzakelijke versnelling in de uitvoering te 
realiseren d.m.v. lokale partnerschappen en schaalgrootte waar de omstandigheden in 
West het meest kansrijk voor zijn.
West-Nederland heeft, net als de rest van Nederland, te maken met een zeer beperkte 
toepassing van hernieuwbare energiebronnen en achterblijvende investeringen in energie-
efficiëntie. Daar staat tegenover dat de verstedelijking en economische concentratie een 
groot potentieel biedt. Ook specifiek voor delen van West-Nederland is de combinatie 
tussen hoge bevolkingsdichtheid en de concentratie van economische activiteiten, welke 
intensiteit nergens anders in de EU is terug te vinden. Dat biedt in aanvulling op de meer 
sectorale oriëntatie van het Energieakkoord goede mogelijkheden voor synergie tussen 
geografisch nabijgelegen sectoren (energieproductie, transport, (glas)tuinbouw, industrie, 
gebouwde omgeving) en cross-overs tussen deze sectoren. Naast het zeer grote 
aanwezige potentieel voor restwarmte in onder meer de regio Rotterdam en 
Amsterdam[18]  heeft bodemonderzoek uitgewezen dat de zandsteenlaag op een diepte 
van 1500 tot 2500 meter warm water bevat van circa 55 tot 90 graden, en zo goede 
kostenefficiënte mogelijkheden biedt voor aardwarmte toepassingen, met name in Zuid-
Holland. Voor de andere provincies die onvoldoende kunnen profiteren van rest- en 
aardwarmte  zal een mix van maatregelen nodig zijn om de noodzakelijke verduurzaming 
in de energie- en warmtevoorziening te realiseren. De uitrol strandt vooral op 
financieringsproblemen door een te laag schaalniveau en gebrek aan vraagbundeling, 
hetgeen zijn oorzaak vindt in het achterblijven van partnerschappen en samenwerking 
tussen de ketens (zowel organisatorisch als financieel). Ondanks dat het vaak gaat het om 
relatief kleine bedragen op grote projecten komen door het conservatieve beleid van 
financiële instellingen, een gebrek aan middelen, en het risicomijdende gedrag van 
gemeenten, de noodzakelijke leningen en garanties niet beschikbaar. Bij andere grote 
partijen zoals energiemaatschappijen en woningbouwcorporaties heerst er grote 
onzekerheid of er wel rendabele business cases zijn. Als deze belemmeringen worden 
weggenomen staat niets een slimme uitrol in de weg.
In Nederland is er nauwelijks ervaring met vraagbundeling. Anders dan in andere EU 
landen zijn projecten voornamelijk vanuit de overheid gefinancierd door allerlei fondsen. 
Voor deze grootschalige opgaven ontbreekt het West-Nederland aan publieke middelen. 
Daar staat tegenover dat er aanzienlijke middelen beschikbaar komen uit het nationale 
Energieakkoord.
IV.2      Doelstellingen Koolstofarme Economie
De vier provincies en vier grote gemeenten in West-Nederland hebben verschillende, 
veelal meerjarige beleidsvisies en uitvoeringsstrategieën om de doelen van energie-
efficiency en de toepassing van hernieuwbare energie op lokale of regionale schaal te 
realiseren. De provincies richten zich daarbij primair op de toepassing van windenergie, 
warmte, biomassa en zonne-energie[19], het opnemen van energievraagstukken en 
duurzaamheid als integraal onderdeel van het provinciale beleid. Ook de steden stellen de 
integrale opgave centraal. Daarnaast worden er specifieke energieprogramma’s 
NL
16
NL

uitgevoerd gericht op specifieke thema’s als renovatie bestaande bouw, bedrijvigheid en 
mobiliteit.
Dit leidt tot de volgende specifieke doelen waarop een extra impuls voor slimme uitrol 
noodzakelijk is:
1. Duurzame energieopwekking/toepassing.
2. Energiebesparing en opwekking duurzame energie in de bestaande bouw.
IV.2a    Duurzame energieopwekking/toepassing
Een andere vorm van hernieuwbare energie zijn de natuurlijke bronnen, zoals 
windenergie, koude vanuit stromende rivieren, lokale vormen van energieopwekking 
zoals zonne-energie en biomassa. Daarnaast beschikt de regio (met name Zuid-Holland 
en de regio IJmond-Amsterdam) over enkele industriële complexen die leverancier 
(kunnen) zijn van restwarmte. In het stedelijke deel van het West-Nederland, aangevuld 
met een aantal glastuinbouwgebieden, is er groot potentieel voor uitbreiding en 
verduurzaming van al bestaande warmtenetten en het aanleggen van nieuwe lokale 
warmtenetten, op basis van benutting van restwarmte en winning van aardwarmte en 
buffering van warmte en/of koude in de ondergrond. De overige provincies zijn voor een 
rendabele duurzame energievoorziening vooral afhankelijk van een mix van 
energiemaatregelen gericht op zonne- en windenergie, en warmtekrachtinstallaties op 
groengas of biomassa. De hiermee te realiseren transitie leidt tot een belangrijke 
verlaging van CO2 emissies.
Aanvullend aan de grote investeringen in de opwekking en toepassing van duurzame 
energie in het kader van het nationale Energieakkoord van het programma in op 
vraagbundeling in partnerschappen in bijv. de toepassing van aardwarmte, windenergie 
op land en de initiatieven die niet (volledig) gefinancierd kunnen worden uit het 
energieakkoord.
Aparte aandacht wordt gegeven aan de biomassa. Als centrum voor de bio based 
economy biedt West Nederland de faciliteiten voor handel, op- en overslag, verwerking 
en productie van biomassa. De concentratie in West Nederland in samenhang met de 
logistieke en handelsfaciliteiten maakt het gebied bij uitstek geschikt voor een optimale 
benutting van biomassa.
Het gebruik van biomassa als grondstof en energiebron biedt daarbij nieuwe 
mogelijkheden voor de producenten van deze grondstoffen en hun afnemers. Het vraagt 
om toepassing van nieuwe technieken, maar vooral ook nieuwe 
samenwerkingsverbanden en verdienmodellen. De benodigde technologische 
ontwikkeling en test- en demonstratiefasen kunnen vanuit de inzet op de prioriteit 
innovatie worden ondersteund.
IV.2b   Energiebesparing en opwekking duurzame energie in de bestaande bouw
NL
17
NL

Het derde doel dat een extra impuls behoeft is gelegen in de in West-Nederland sterk 
geconcentreerde gebouwde omgeving, die verantwoordelijk is voor ruim 40% van het 
nationale energieverbruik.
Energiebesparing bij bestaande woningen levert een belangrijke bijdrage aan de EU2020-
doelstellingen, maar is lastig realiseerbaar. Dit heeft onder andere te maken met de wijze 
waarop de woningmarkt is georganiseerd. De meeste woningen in Nederland zijn in bezit 
van particuliere woningeigenaren, ongeveer 30% zijn huurwoningen, de overige 
woningen zijn in bezit van commerciële verhuurders. Binnen de particuliere 
woningbezitters is ook nog het onderscheid te maken tussen individueel woningbezit en 
woningen in complexen waar een Vereniging van Eigenaren verantwoordelijk is voor de 
gezamenlijke voorzieningen zoals het dak, de fundering, de buitenwanden en ramen en 
de verkeersruimtes. Dit maakt het speelveld complex en vraagbundeling om trajecten op 
voldoende schaal te starten moeizaam.
Dit leidt tot de volgende knelpunten[20]:
 Te weinig vraagbundeling om business cases rendabel te maken.
 Te kort aan financiële arrangementen, waardoor onder andere corporaties niet in 
staat zijn de benodigde investeringen te doen (split incentive).
In het nationale Energieakkoord wordt er vooral uitgegaan dat individuele burgers d.m.v. 
revolverende fondsen en belastingkortingen investeren in de gewenste maatregelen. Met 
het programma wordt daarom niet ingezet op individuele woningeigenaren, maar 
aanvullend aan de beschikbare middelen uit het Energieakkoord op de noodzakelijke 
vraagbundeling om te komen tot rendabele en repeteerbare business cases waarin het 
akkoord zelf niet voorziet. Ook worden mogelijkheden geboden voor die doelgroepen die 
geen gebruik kunnen maken van de maatregelen in het akkoord, zoals investeringen in 
maatschappelijk vastgoed.
IV.3      Aansluiting EU 2020 en EC landenaanbevelingen
In de EU 2020 strategie is voor Nederland voor hernieuwbare energie een uitdagende 
doelstelling (14% van de energiemix waar dat in 2011 4,3% was) geformuleerd. Ook op 
het gebied van energie-efficiency waar jaarlijks 1,5% reductie noodzakelijk is, blijft 
Nederland achter.
In het position paper voor de partnerschapsovereenkomst benadrukt de Europese 
Commissie het belang middelen beschikbaar te stellen voor de volgende relevante 
thema’s:
 Toename van de energie efficiency en gebruik van hernieuwbare energie door het 
MKB.
 Toename van de productie en distributie van hernieuwbare energiebronnen.
NL
18
NL

 Geïntegreerde koolstofarme strategieën / duurzame actieplannen voor stedelijke 
gebieden.
Dit zijn exact de thema’s waar een extra impuls in West-Nederland noodzakelijk is en 
waar met het programma Kansen voor West II door middel van een slimme uitrol op 
wordt ingezet.
V.         INZET OP GEÏNTEGREERDE STEDELIJKE ONTWIKKELING
V.0       Introductie
Steden vormen een vruchtbare voedingsbodem voor wetenschap en technologie, voor 
cultuur en innovatie, voor individuele en collectieve creativiteit en voor het tegengaan 
van de effecten van klimaatverandering. De inzet op innovatie en koolstofarme economie 
zal daarom voor een belangrijk deel in het verstedelijkte gebied van West-Nederland 
plaatsvinden. In dezelfde steden komen echter ook problemen zoals werkloosheid, 
segregatie en armoede zeer vaak samen voor. Paradoxaal is dat juist door de groei van de 
kenniseconomie de afstand tussen de groepen in de samenleving verder dreigt te worden 
vergroot[21]. Te grote onevenwichtigheden in het stedelijk milieu kunnen leiden tot een 
negatieve spiraal van krimp, wegtrekken van bedrijven en inwoners en sociale onrust.
Hoewel deze verschillen in meerdere steden zichtbaar zijn, lopen de G-4 steden achter op 
de andere grote steden. Hoewel de zwaartepunten in de G-4 verschillen zijn er 
overeenkomstige problemen die groter zijn dan in de andere grote steden en zich sterk 
gecumuleerd manifesteren. Zo ligt de werkloosheid boven het nationale gemiddelde, de 
arbeidsparticipatie er aanzienlijk onder en ligt het percentage vroegtijdige schoolverlaters 
ruim boven het nationale gemiddelde. Deze situatie is door de economische 
ontwikkelingen van de afgelopen jaren verder verscherpt en uit zich met name in 
toenemende (jeugd)werkloosheid.
Dit vereist een integrale, lange termijn aanpak op stedelijk niveau. Hierin wordt 
ondermeer de mismatch en verdringing op de arbeidsmarkt aangepast, zowel aan de 
vraagzijde (bedrijvenkant) als aanbodzijde (werkzoekenden en opleidingen) en wordt 
tevens ingezet op een verbetering van het vestigingsklimaat door het ondermeer 
realiseren van kwalitatief goede bedrijfs-/werklocaties. Het EFRO biedt mogelijkheden 
deze stedelijke aanpakken te ondersteunen door structuurversterkende maatregelen aan 
de vraagzijde van de arbeidsmarkt en het structureel verbeteren van het 
vestigingsklimaat. Om een samenhangende en substantiële aanpak tot stand te brengen 
wordt deze inzet in samenhang met het ESF programma gebundeld in de vorm van GTI’s 
in de vier grote steden.
Zie bijlage Figuren: Figuur bij hoofdstuk V. Inzet op geïntegreerde stedelijke 
ontwikkeling
V.1 Werkgelegenheid en arbeidspotentieel
NL
19
NL

Het CPB constateert dat verdringing op de arbeidsmarkt voor een deel de sociale 
liftfunctie van de stad heeft gefrustreerd en dat hiervoor de oplossing gezocht dient te 
worden in het opheffen van de mismatch en verdringing op de stedelijke arbeidsmarkt. 
Verder nemen de verschillen toe door het verdwijnen van de middenklasse . Steeds meer 
bedrijven ondervinden problemen met het aantrekken van personeel. Waar de overheid 
op het gebied van arbeidsmarktbeleid in het verleden vooral vanuit het aanbod opereerde, 
ligt het accent nu bij het werken vanuit de vraag van het bedrijfsleven. In samenwerking 
met bedrijven en het onderwijsveld wordt gezamenlijk gezocht naar nieuwe 
partnerschappen.
Het aantal openstaande vacatures op de arbeidsmarkt is aanzienlijk en kan niet worden 
vervuld vanuit het werkzoekende deel van de beroepsbevolking. Het CBS geeft aan dat 
de kans op werk na een uitkering het laagst is in de regio’s rond de vier grote steden. In 
Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is de kans op werk na een WW uitkering 35%. De 
41% voor Utrecht ligt een procentpunt boven het landelijk gemiddelde. Voor kans op 
werk na bijstand is dit 10% voor Utrecht, 12% voor Den Haag en 13% voor Amsterdam 
en Rotterdam, allen beneden het landelijk gemiddelde[22]. Ook constateert het CBS een 
mismatch tussen arbeidsaanbod en de arbeidsvraag vanuit bedrijven en overheid rond de 
grote steden.
Amsterdam kende in het tweede kwartaal van 2013 meer dan 12.000 openstaande 
vacatures. De mismatch zit vooral in de gezondheids- en welzijnszorg en de financieel 
zakelijke/commerciële dienstverlening[23]. De verwachting is dat de ontwikkelingen op 
de regionale arbeidsmarkt tot een grotere mismatch gaan leiden. Een en ander wordt 
veroorzaakt door een krimp van bijvoorbeeld de financiële sector en een verschuiving 
van handel & logistiek activiteiten naar het zuiden van het land. Uitdagingen liggen 
vooral in de ICT en horeca sector. Nieuwe kansen liggen in de verduurzaming van de 
economie en daaraan gerelateerde technische beroepen (zoals installatietechniek).
In Rotterdam ligt de werkloosheid twee keer zo hoog als het landelijke gemiddelde en op 
Rotterdam Zuid ligt dat in sommige wijken weer de helft hoger dan het stedelijke 
gemiddelde. Van de 60.000 uitkeringsgerechtigden wonen er 25.000 op Zuid 
waartegenover bijna 7.000 openstaande vacatures staan, inclusief 30% voor lager en niet 
opgeleid personeel in met name de sectoren techniek en zorg. Kansen liggen er daarnaast 
in de sectoren voedsel en logistiek in de omliggende regio[24]. De ontwikkeling van het 
Clean Tech cluster in de voormalige havengebieden biedt ook kansen voor nieuwe 
werkgelegenheid met name in technische beroepen.
De Haagse mismatch op de arbeidsmarkt is vooral gelegen in het relatieve hoge aantal 
laag opgeleiden en mensen met afstand tot de arbeidsmarkt en een economie gericht op 
kennis, openbaar bestuur en zakelijke dienstverlening. Met het verder inkrimpen van de 
overheid ligt de nadruk op het versterken van MKB ondernemingen. De grootste kansen 
liggen daarbij in innovatie en sectoren als security, creatieve industrie en de groeiende 
toeristische sector met ICT /Telecom als belangrijk driver[25].
Utrecht tenslotte ervaart vooral een kwalitatieve mismatch met een hoog aantal 
laagopgeleide werklozen en een relatief hoge verdringing van laagopgeleiden[26]. In de 
NL
20
NL

regionale Human Capital Agenda ligt een grote nadruk op banen in de zorg, techniek en 
ICT en met name de samenwerking tussen deze sectoren om deze mismatch te 
verkleinen[27].
Nationale regelingen zijn ofwel sterk generiek van karakter of zeer gericht op één 
specifieke doelgroep. Vanuit het sociaal akkoord is € 600 miljoen rijksgeld en een 
vergelijkbaar bedrag van de werkgevers en vakbeweging samen beschikbaar voor 
sectorplannen die inzetten op het behoud van vakmensen die met werkloosheid worden 
bedreigd, leerwerkplekken voor jongeren en in het algemeen het verbeteren van de 
duurzame inzetbaarheid van personeel. Via de aanpak jeugdwerkloosheid is € 25 miljoen 
beschikbaar voor de regionale aanpak van jeugdwerkloosheid. Ten behoeve van de 
nijpende problematiek in de grote steden is er echter dringend behoefte om in samenhang 
met de bedrijven in het gebied en mogelijk de regio te komen tot een bundeling van 
initiatieven en het tot stand brengen van partnerschappen tussen bedrijven, 
onderwijsinstellingen en overheid.
V.2 Vestigingsklimaat
Het vestigingsklimaat van de grote steden staat al enige jaren onder druk. Met name de 
kantorenmarkt staat sterk onder druk. Bedrijven die hun bedrijfsactiviteiten concentreren 
op een beperkt aantal locaties in het land, onzekere markten, het nieuwe werken en 
zzp’ers leidt tot een verschuiving van de vraag naar kleinschaliger en moderne locaties 
met een hoog voorzieningenniveau. Verouderde kantoren dalen in prijs en hebben 
desalniettemin steeds minder kans op nieuwe huurders omdat ze niet aan de hedendaagse 
eisen kunnen voldoen. Hoewel het nieuwbouwpercentage in de G-4 is verlaagd van 10% 
in 2009 naar 3% in 2014 is de leegstand, ondanks alle inspanningen zoals het uit de 
markt nemen of transformeren van verouderde kantoren, na een tijdelijke daling in 2013 
weer verder toegenomen tot 4,4 miljoen m2. Dit is ruim 60% van de totale leegstand in 
Nederland.[28]. Zolang de hiervoor benoemde economische trends doorzetten zal dit 
proces voorlopig nog niet ten einde zijn en zijn extra inspanningen gewenst om de 
voorraad op een voldoende kwalitatief niveau te brengen. Voor de stedelijke gebieden 
onder druk is dit van extra groot belang. As er geen geschikte bedrijfs-/werklocaties 
voorhanden met een voldoende voorzieningenniveau zijn, zal het resultaat van de inzet 
op de arbeidsmarkt ook beperkt zijn.
Alle vier de steden kennen meer of minder leegstand. Een overschot aan verouderde 
kantoren en winkelruimten maar ook bedrijventerreinen zijn kenmerkend voor de 
stedelijke gebieden onder druk. Dit zorgt voor een armoedige uitstraling en draagt niet bij 
aan de vitaliteit van de gebieden. Om dit tegen te gaan is de afgelopen jaren al veel 
kantoor- en winkelruimte uit de markt genomen en van een andere bestemming voorzien. 
Om het evenwicht tussen een overschot aan verouderde locaties en een potentiële vraag 
naar kwalitatief goede locaties te herstellen, zijn verdere inspanningen van overheid en 
marktpartijen noodzakelijk.
De Amsterdamse regio kent een kantoorruimte leegstand van meer dan 15% en van het 
volume bedrijfsterreinen is 30% (2200 ha) verouderd. Behalve het saneren van het 
NL
21
NL

overschot wordt ook ingezet op het realiseren van gedifferentieerde en 
toekomstbestendige werklocaties[29].
Rotterdam kent tekorten aan passende bedrijventerreinen en overschotten aan 
kantorenlocaties. Er is een te groot aanbod aan kleinschalige bedrijfsruimten en 
structurele leegstand van verouderde grootschalige panden. Door een verschuiving in de 
marktvraag wordt bovendien meer incourant vastgoed in winkelgebieden verwacht. 
Verder leidt de ontwikkeling van de haven richting de zee tot grote transformatieopgaven 
van verouderde havengebieden. De opgave van de stad ligt daarom op herstructurering 
van (haven)bedrijfsterreinen, terugdringen overschot kantoren, versterken van het 
stedelijke voorzieningenniveau en het mengen van wonen en werk[30].
Den Haag kent weinig ruimte voor uitbreiding van werklocaties waardoor de aanpak van 
structurele leegstand nog belangrijker is. Speciale aandacht gaat daarbij uit naar het 
afstoten van kantoren van de sterk krimpende rijksoverheid. De herstructurering van 
bedrijventerreinen is naast het op peil houden van de kwaliteit ook gericht op een 
intensiever gebruik. Tenslotte is de inzet erop gericht de verbinding met de lokale 
economie te versterken door ruimte te bieden aan initiatieven om wijkeconomie en lokaal 
ondernemerschap te stimuleren[31].
Ook in Utrecht zijn de nodige werklocaties verouderd geraakt of staan deze onder druk 
door leegstand met kans op verloedering van het gebied tot gevolg. De inzet van de stad 
is daarom gericht op de herontwikkeling van bestaande panden, het beperken van nieuwe 
locaties en het up-to-date brengen van kantorenlocaties en bedrijventerreinen. Daarnaast 
ligt er ook in Utrecht aandacht op werken in de wijk door het faciliteren van onder andere 
kleinschalige (bedrijfsverzamel)locaties en flexibele werkconcepten met name voor die 
bedrijvigheid die hun verzorgingsgebied in de (woon)wijk zelf hebben en (door)startende 
bedrijven[32].
De beschikbare middelen voor deze grootschalige transformaties zijn door de 
economische neergang van de afgelopen jaren beperkt. De gemeenten zijn daarom sterk 
afhankelijk van marktpartijen om de ontwikkelingen tot stand te brengen. Ook de 
middelen van de rijksoverheid zijn beperkt. Het stimuleren van de transformatie van 
kantoren naar nieuwe functies vindt voornamelijk plaats door middel van advisering en 
vereenvoudiging van de regelgeving. Dat vraagt dan ook om nieuwe arrangementen en 
vormen van publiek-private samenwerking. Een voorbeeld hier van is het met Kansen 
voor West 2007-2013 gefinancierde Fonds voor Ruimte en Economie (FRED) in Den 
Haag, waar ervaring wordt opgedaan met het creëren van bedrijfsruimten voor kleine en 
middelgrote ondernemingen door middel van financieringsinstrumenten.
V.3       Aansluiting EU 2020 en EC landenaanbevelingen 
De GTI’s zijn hiermee in overeenstemming met het “Cities of Tomorrow Rapport” van 
de EC (2011) dat stelt dat als de huidige trends zich doorzetten, een toenemend aantal 
regio’s en steden, waaronder ook de rijkere, te maken zal krijgen met sociale uitsluiting 
en toenemende ruimtelijke segregatie. Het rapport geeft aan dat steden van morgen een 
NL
22
NL

holistisch model van duurzame stedelijke ontwikkeling moeten hanteren door de 
uitdagingen op een geïntegreerde, holistische manier aan te pakken en door het 
combineren van ruimte- en mensgerichte benaderingen. Bij het bepalen van strategieën 
moet rekening worden gehouden met de diversiteit van steden: het ontwikkelingstraject 
dat ieder van hen volgt, hun omvang, hun demografische en sociale context en hun 
culturele en economische kwaliteiten.
In de landenspecifieke aanbeveling wordt niet speciaal ingegaan op de situatie in de 
steden. Ook het ‘Position Paper’ van de Commissie over de ontwikkeling van de 
partnerschapovereenkomst en de programma’s voor 2014-2020 stellen geen specifieke 
eisen aan duurzame stedelijke ontwikkeling. In de partnerschapsovereenkomst is 
omschreven op welke basis is gekozen voor uitvoering van de duurzame stedelijke 
ontwikkeling door de G-4 steden. Deze uitvoering vormt een coherente voortzetting van 
de subdelegaties van programma’s naar de G-4 steden in de periode 2007-2013 en eerder 
het Doelstelling 2 programma Stedelijke Gebieden in 2000-2006.
1.1.2 Verantwoording voor de keuze van de thematische doelstellingen en 
corresponderende investeringsprioriteiten i.r.t. de partnerschapsovereenkomst, 
gebaseerd op een identificatie van regionale en waar van toepassing nationale 
behoeften, inclusief de noodzaak om de uitdagingen zoals geïdentificeerd in de 
relevante landenspecifieke aanbevelingen, vastgesteld in overeenstemming met 
artikel 121(2) VEU en de relevante besluiten van de Raad aangenomen in 
overeenstemming met artikel 148(4) VEU, en rekening houdende met de ex-ante 
evaluatie.

 
[1]     West-Nederland omvat het grondgebied van de provincies Noord-Holland, Zuid-
Holland, Utrecht en Flevoland
[2]     De Staat van Nederland Innovatieland 2012; de KIA Foto 2012; Valorisatieagenda; 
OESO gebiedsgericht beleid; Regionale Innovation Scoreboard 2012; Het Algemene 
Rekenkamer rapport Innovatiebeleid; Bedrijvenbeleid in cijfers 2012; Financiering bij 
innovatie en groei in het MKB in de Randstad Noord- en Zuid; Nationaal 
Hervormingsprogramma; position paper The Netherlands van de Europese Commissie.
[3]     Research en Innovation Performance in the Netherlands 2013; Country Profile; DG 
Research European Commission.
[4]       Zie de Economische Agenda Zuidvleugel, Amsterdam Economic Board 
Agenda/PRES, Economische Visie 2020 Utrecht, en de economische agenda’s van de 
provincies Noord-Holland en Flevoland.
[5]       De monitor topsectoren over 2010 (CBS, 2012) geeft voor Nederland aan dat van 
de 1.124.405 bedrijven er 264.220 onder de topsectoren vallen (23,5%). Het gaat daarbij 
NL
23
NL

om een werkgelegenheid van 1,4 miljoen fte (alle bedrijven 6,7 miljoen fte) oftewel 
20,9% van de werkgelegenheid. De toegevoegde waarde van de topsectoren bedraagt € 
1,4 miljard, oftewel 26,4% van dat van alle sectoren. Deze sectoren zijn goed voor 96% 
van de private R&D investeringen. Deze gegevens zijn slechts beperkt beschikbaar voor 
West-Nederland en omvatten alle bedrijven, niet alleen het MKB dat ongeveer 80% van 
alle bedrijven omvat. Op basis van de methodiek van de topsectoren en het aantal 
vestigingen in 2013 (statline.cbs.nl) zijn de percentages van de vestigingen van alle 
bedrijven in de topsectoren bij benadering voor Nederland 25,2% en voor West-
Nederland 24,9%. Voor het MKB zal dit naar schatting rond de 20% liggen. Naar 
verwachting zijn daarmee ook de andere percentages representatief voor West-
Nederland.
[6]       RIS3 Slimme specialisatiestrategie West-Nederland, 2014
[7]     “Creatieve industrie in Topvorm”(bijlage 3), ‘Maintenance’ binnen Topsector 
Chemie,  Agro&Food (bijlage 1), Uitvoeringsagenda Logistiek
[8]     BOM meerjarenplan (40 van de 60 innovatietrajecten zijn cross-overs), Accenture 
Innovation Awards (trends 2011), Connected World (BCG/World Economic Forum, 
2013),
[9]       Braun en De Groot, Nieuwe Kansen voor West, 2014
[10]     CBS, IOCT, Kennis en Economie, juli 2014.
[11]    MKB regio top 40, Rabobank, 2012
[12]    Zoals nu in beperkte mate plaatsvindt via de inzet op de 2,5%-doelstelling 
valorisatie publiek onderzoek van universiteiten.
[13]     Syntens (2012), ‘Financiering bij innovatie en groei in het MKB in Randstad 
Zuid’ en ‘Financiering bij innovatie en groei in het MKB in Randstad Noord’
[14]     Expertgroep bedrijfsfinanciering (2011), Naar een gezonde basis: 
bedrijfsfinanciering na de crisis; PwC (2011), Monitor Financierbaarheid Nederland; 
EIM (2012), Financieringsmonitor.
[15]     Zie Eurostat regional science & technology database; bedrijfsinvesteringen in 
R&D als % van het BRP rd_e_gerdreg.
[16]       RIS3 West Nederland
NL
24
NL

[17]       OESO, Territorial Review Randstad, 2007.
[18]     zie http://www.pbl.nl/sites/default/files/cms/publicaties/PBL-2012-
Duurzamere%20warmtevoorziening-500264002.pdf)
[19]       Provincie Zuid-Holland, Beleidsvisie en uitvoeringsstrategie Regionale 
economie en Energie, 30-5-2012; provincie Noord-Holland, Koersdocument Duurzame 
Energie 2012-2015, Coalitieakkoorden 2011-2015 van provincies Utrecht en Flevoland, 
Strategisch Plan Amsterdam 2025, en Rotterdam Climate Initiative, 
Uitvoeringsprogramma Utrechts energie 2013-2014, REAP: Rotterdamse Energie 
Aanpak en Amsterdam Beslist Duurzaam, Energievisie Den Haag 2040 en Klimaatplan 
Den Haag.
[20]     Energiebesparing in bestaande woningen, maak er werk van (NICIS, 2011)
[21]       Atlas voor gemeenten, de effectiviteit van grotestedenbeleid, 2010 constateert 
dat de ruimtelijke segregatie alleen maar is toegenomen. In de editie 2013 wordt 
geconstateerd dat er grote groepen mensen in de aantrekkelijke steden wonen die niet 
profiteren van de kansen die deze steden bieden.
[22] CBS, De Nederlandse samenleving 2012, december 2012 pagina 109-111.
[23] Arbeidsmarktbrief Amsterdam, januari 2014.
[24] Zuid Werkt: Nationaal programma kwaliteitssprong Zuid, 2011. NPRZ, 
voortgangsrapportage 2013.
[25] Haagse Banen, Werkgelegenheidsmonitor 2012.
[26] Gemeente Utrecht, De werkgever central. Werkgelegenheidsoffensief gemeente 
Utrecht 2012-2014.
[27] EBU, Advies Human Capital Agenda Utrecht, 2014.
[28] Dynamis, Sprekende cijfers kantorenmarkten 2014
[29] Platform Bedrijven Kantoren Metropoolregio Amsterdam, Snoeien om te kunnen 
bloeien. Samenvatting Uitvoeringsstrategie Plabeka 2010-2040)
[30] Gemeente Rotterdam, Visie werklocaties 2030, en Navigator werklocaties 
Rotterdam 2013-2023.
NL
25
NL

[31] Gemeente Den Haag, De kracht van kwaliteit. Economische visie Den Haag, 2011.
[32] Gemeente Utrecht, De economische agenda Utrecht 2012-2018.
1.1.2  Een  motivering  van  de  keuze  van  de  thematische  doelstellingen  en  bijbehorende 
investeringsprioriteiten  met  betrekking  tot  de  partnerschapsovereenkomst,  op  basis  van 
een  vaststelling  van  hetgeen  op  regionaal  en,  in  voorkomend  geval,  nationaal  niveau 
nodig  is,  waaronder  het  aanpakken  van  de  problemen  die  zijn  vermeld  in  de  relevante 
landenspecifieke  aanbevelingen  die  zijn  aangenomen  op  grond  van  artikel  121,  lid  2, 
VWEU,  en  de  relevante  aanbevelingen  van  de  Raad  die  zijn  vastgesteld  op  grond  van 
artikel 148, lid 4, VWEU, met inachtneming van de ex-ante-evaluatie.
Tabel 1: Motivering van de keuze van thematische doelstellingen en investeringsprioriteiten
Gekozen 
Gekozen investeringsprioriteit
Motivering van de keuze
thematische 
doelstelling
01  -  Versterking  1b 

Bevordering 
van 
de 
 Nationale doelstelling NHP is 
van 
onderzoek,  bedrijfsinvesteringen  in  O&I,  de 
2,5% van het BBP 
technologische 
ontwikkeling  van  koppelingen  en 
ontwikkeling  en  synergieën  tussen  ondernemingen, 
geïnvesteerd in onderwijs en 
innovatie
centra 
voor 
onderzoek 
en 
onderzoek. De realisatie in 
ontwikkeling, 
en 
het 
hoger 
2012 bedroeg 2,16%
onderwijs, met name het bevorderen 
 Het EU 2020 kerninitiatief 
van  investeringen  in  product-  en 
Innovatie Unie stelt tot doel de 
dienstenontwikkeling, 
overdracht 
van  technologie,  sociale  innovatie, 
randvoorwaarden voor 
eco-innovatie,  toepassingen  voor 
innoverende bedrijven te 
overheidsdiensten,  stimulering  van 
verbeteren
de  vraag,  netwerken,  clusters  en 
 De private 
open  innovatie  door  middel  van 
slimme 
specialisatie, 
en 
bedrijfsinvesteringen in West-
ondersteuning  van  technologisch  en 
Nederland blijven achter bij de 
toegepast 
onderzoek, 
doelstelling van 2,5% uit het 
proefopstellingen, 
snelle 
NHP maar liggen in alle 
productvalidatie, 
geavanceerde 
provincies boven de realisatie 
productiecapaciteit 
en 
eerste 
productie,  in  het  bijzonder  in 
van de nationale doelstelling 
ontsluitingstechnologieën 
en 
(laatst beschikbare regionale 
verspreiding 
van 
universeel 
Eurostat data 2011).
inzetbare technologieën
 De landenspecifieke 
aanbeveling van de Europese 
Commissie benadrukt de 
noodzaak om in te zetten op 
het stimuleren van 
bedrijfsinvesteringen in R&D 
en de uptake van innovatie 
door het MKB.

 De RIS3 van West-Nederland 
toont aan dat valorisatie en 
kapitaalverstrekking een extra 
impuls behoeven.

04 
-  4a  -  Bevordering  van  de  productie 
 Nationale doelstelling NHP is 
NL
26
NL

Gekozen 
Gekozen investeringsprioriteit
Motivering van de keuze
thematische 
doelstelling
Ondersteuning 
en  de  distributie  van  energie  uit 
14% energie uit hernieuwbare 
van  de  overgang  hernieuwbare bronnen
bronnen. De realisatie in 2012 
naar 
een 
bedroeg 4,5%. In landsdeel 
koolstofarme 
economie  in  alle 
West  bedraagt het aandeel 
bedrijfstakken
hernieuwbare energie 3,8% 
(2012).

 De Europese Commissie 
vereist dat 20% van de EFRO 
middelen worden ingezet op de 
thematische doelstelling 
Koolstofarme economie.

04 
-  4c  -  Ondersteuning  van  energie-
 Nationale doelstelling NHP 
Ondersteuning 
efficiëntie,  slim  energiebeheer  en 
ten aan zien van verhoging 
van  de  overgang  het  gebruik  van  hernieuwbare 
naar 
een  energie  in  openbare  infrastructuur, 
energie efficiëntie is niet van 
koolstofarme 
met 
inbegrip 
van 
openbare 
toepassing
economie  in  alle  gebouwen, 
en 
in 
de 
 De Europese Commissie 
bedrijfstakken
woningbouwsector
vereist dat 20% van de EFRO 
middelen worden ingezet op de 
thematische doelstelling 
Koolstofarme economie.

 Nederland blijft achter in de 
toepassing van energie-
effciëntie en hernieuwbare 
energie in de bestaande bouw.

 Het position paper voor de 
partnerschapsovereenkomst 
benoemt deze investerings-
prioriteit als relevant thema 
voor Nederland.

 Het dichtbebouwde West-
Nederland biedt goede kansen 
om in aansluiting op het 
nationale energieakkoord te 
komen tot versnelling van de 
uitvoering door een slimme 
uitrol.

08  -  Bevordering  8b  -  Het  ondersteunen  van 
 Nationale doelstelling NHP is 
van  duurzame  en  werkgelegenheidsvriendelijke  groei 
80% van de bevolking in de 
kwalitatief 
via  de  ontwikkeling  van  het  eigen 
hoogstaande 
potentieel  als  onderdeel  van  een 
leeftijdscategorie 20-64 is aan 
werkgelegenheid 
territoriale  strategie  voor  specifieke 
het werk. De realisatie in 2012 
en  ondersteuning  gebieden,  met  inbegrip  van  de 
bedroeg 77,2%. Voor 
van 
herbestemming 
van 
landsdeel West liggen de 
arbeidsmobiliteit
industriegebieden  met  afnemende 
provinciale percentages tussen 
economische 
activiteit 
en 
de 
verbetering  van  de  toegankelijkheid 
de 75,9 en 80,1%.
NL
27
NL

Gekozen 
Gekozen investeringsprioriteit
Motivering van de keuze
thematische 
doelstelling
en  de  ontwikkeling  van  specifieke 
 Nationale doelstelling NHP is 
natuurlijke en culturele hulpbronnen
het vroegtijdig schoolverlaten 
te verlagen tot beneden de 8%. 
De realisatie in 2012 bedroeg 
8,8%. Voor landsdeel West 
liggen de provinciale 
percentages tussen de 6,7 en 
9,2%. De percentages in 
(delen van) de G-4 steden 
liggen met 11 tot 12% ruim 
boven de provinciale cijfers.

 De Europese Commissie 
vraagt om nationaal 5% van 
de EFRO middelen in te zetten 
op duurzame stedelijke 
ontwikkeling.

 De G-4 steden nemen namens 
Nederland deze uitdaging op 
zich en werken hun plannen uit 
in de vorm van GTI’s.

 De kwantitatieve en 
kwalitatieve mismatch tussen 
vraag en aanbod op de 
arbeidsmarkt in de G-4 steden 
vraagt om een geïntegreerde 
aanpak.

 Het nationaal Hervormings-
programma 2013.
09  -  Bevordering  9b 

Steun 
voor 
fysieke, 
 Nationale doelstelling NHP is 
van 
sociale  economische  en  sociale  sanering 
100.000 minder personen 
inclusie, 
van  achtergestelde  gemeenschappen 
bestrijding 
van  in stedelijke en plattelandsgebieden
(leeftijd 0-64 in huishoudens 
armoede  en  iedere 
zonder werkintensiteit) in 
vorm 
van 
armoede of op de 
discriminatie
armoededrempel. De realisatie 
in 2012 bedroeg een 
cumulatieve afname van 
22.000. Voor landsdeel West 
zijn geen specifieke cijfers 
gepresenteerd, maar gezien de 
concentratie van lage 
inkomens en werkloosheid in 
de grote steden zal een groot 
deel van de nationale 
doelstelling in de G-4 liggen.

 De Europese Commissie 
vraagt om nationaal 5% van 
NL
28
NL

Gekozen 
Gekozen investeringsprioriteit
Motivering van de keuze
thematische 
doelstelling
de EFRO middelen in te zetten 
op duurzame stedelijke 
ontwikkeling.

 De G-4 steden nemen namens 
Nederland deze uitdaging op 
zich en werken hun plannen uit 
in de vorm van GTI’s.

 De kwantitatieve en 
kwalitatieve mismatch tussen 
vraag en aanbod op de 
arbeidsmarkt in de G-4 steden 
vraagt om een geïntegreerde 
aanpak

09  -  Bevordering  9d - Investeringen in de context van 
 De stad Den Haag heeft 
van 
sociale  vanuit  de  gemeenschap  geleide 
vanwege de omvangrijke 
inclusie, 
lokale ontwikkeling
bestrijding 
van 
transitie in Scheveningen en de 
armoede  en  iedere 
gewenste betrokkenheid van de 
vorm 
van 
verschillende partijen hierbij, 
discriminatie
ervoor gekozen de uitwerking 
en verdere uitvoering vanuit 
een CLLD te laten 
plaatsvinden. 

1.2 Motivering van de financiële toewijzing
Motivering van de financiële toewijzing (d.w.z. steun van de Unie) aan elke thematische 
doelstelling  en  in  voorkomend  geval  de  investeringsprioriteit,  in  overeenstemming  met 
de vereisten inzake thematische concentratie rekening houdend met de ex-ante-evaluatie.
1.2       Verantwoording van de financiële verdeling
West-Nederland kiest in haar strategie een inzet op drie hoofddoelen, te weten Innovatie, 
Koolstofarme economie, en Duurzame stedelijke ontwikkeling. De verdeling van de 
financiële middelen over deze drie hoofddoelen wordt slechts ten dele verklaard door 
objectieve criteria. Voor Innovatie en Koolstofarme economie kan worden teruggegrepen 
op de doelstellingen zoals opgenomen in de Europa 2020 strategie. Voor duurzame 
stedelijke ontwikkeling geldt slechts het minimale criterium van 5% van de nationale 
EFRO-middelen.
Op basis van de EU 2020 doelstellingen blijven die op Koolstofarme economie verreweg 
het meest achter (ten minste 75% van de doelstelling nog niet bereikt). Voor Innovatie 
bedraagt de relatieve achterstand voor West-Nederland ongeveer 25%. Dat suggereert dat 
het grootste deel van de middelen op Koolstofarme economie ingezet zou moeten 
NL
29
NL

worden. Daar staat tegenover dat er aanzienlijke nationale middelen met het 
Energieakkoord beschikbaar komen en veel projecten op termijn voldoende opbrengsten 
opleveren voor financieringsinstrumenten. Voor Innovatie zijn deze middelen aanzienlijk 
minder ruim voorhanden en is de terugverdiencapaciteit niet direct te herleiden tot de 
ondersteunde projecten.
Tenslotte is het EFRO bedrag voor West-Nederland bescheiden in omvang, hetgeen 
vraagt de middelen zodanig in te zetten dat het grootste effect wordt bereikt. Voor West-
Nederland is dat voor een belangrijk deel de inzet op Innovatie.
Voor de inzet op duurzame stedelijke ontwikkeling wordt vooral teruggegrepen op de 
ervaringen met het Kansen voor West 2007-2013 programma. Hier werd door middel van 
subdelegatie 1/3 van de EFRO middelen in duurzame stedelijke ontwikkeling gestoken. 
Een deel hiervan werd ook ingezet op innovatie. In het programma wordt innovatie 
vooral binnen de landsdeelbrede prioriteit ondergebracht. Het deel dat direct aansluit bij 
de inzet op duurzame stedelijke ontwikkeling is binnen de thematische doelstelling 
geoormerkt. Dit geldt ook voor de inzet op koolstofarme economie. De inzet op 
bevordering werkgelegenheid en sociale insluiting is voorbehouden aan de vier grote 
steden.
Om deze redenen is voor de volgende verdeling van de voor investeringen beschikbare 
middelen (programmabudget na aftrek van 4% voor de technische bijstand) voor de 
investeringsprioriteiten gekozen (zie bijlage Figuren: Figuur 3: Indicatieve verdeling van 
de financiële middelen over de investeringsprioriteiten (programmabudget exclusief 
technische bijstand)).
In dit proces is een belangrijk rol vervuld door de ex-ante evaluator die als een kritische 
vriend de inzet heeft helpen aanscherpen en zo de gerealiseerde focus tot stand heeft 
helpen te brengen. In juni 2013 is daartoe een eerste evaluatie uitgewerkt op het toen 
substantieel uitgewerkte OP. In september 2013 is opnieuw een tussentijdse evaluatie 
uitgevoerd op het in hoofdlijnen afgeronde OP. Inhoudelijk heeft dit bij de 
innovatieprioriteit geleid tot een aanscherping van de focus op cross-overs. Voor low 
carbon is de coherentie van de inzet aangescherpt en zijn evenzeer mutaties in de 
indicatoren aangebracht. Bij de GTIs is de visie en interventielogica aangescherpt. In een 
visie op de gebiedsafbakening, beperking van de doelgroep (tot MBO+) en zijn de 
voorbeelden van inzet meer in lijn met de interventielogica gebracht. De evaluator heeft 
echter vooral aanbevelingen gedaan voor de indicatoren. Deze zijn bijna allemaal 
opgevolgd en hebben geleid tot andere keuzes van indicatoren en een betere 
onderbouwing. De waarde inschattingen werden doorgaans als realistisch bestempeld. De 
opmerkingen van die evaluatie zijn verwerkt in de versie van het programma dat op 17 
januari door de acht colleges van G4 en P4 is vastgesteld. De bij dit programma 
gevoegde definitieve ex ante evaluatie heeft betrekking op het door de colleges 
vastgestelde programma.
 
NL
30
NL

Tabel 2: Overzicht van de investeringsstrategie van het operationele programma
Prioritaire 
Fonds
Door de Unie 
Deel van de totale 
Thematische doelstelling / investeringsprioriteit / specifieke doelstelling
Gemeenschappelijke en 
as
verleende steun 
EU-steun voor het 
programmaspecifieke 
(€)
operationele 
resultaatindicatoren waarvoor een 
programma
streefdoel is vastgesteld 
1
ERDF
112.586.899,00
59.30%
01 - Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
[1.1.1, 1.1.3, 1.1.4]
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen 
ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het hoger onderwijs, met name het bevorderen 
van  investeringen  in  product-  en  dienstenontwikkeling,  overdracht  van  technologie,  sociale  innovatie,  eco-
innovatie,  toepassingen  voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open 
innovatie door middel van slimme specialisatie, en ondersteuning van technologisch en toegepast onderzoek, 
proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het 
bijzonder in ontsluitingstechnologieën en verspreiding van universeel inzetbare technologieën
1 - Valorisatie, het vergroten van het aandeel (met name internationaal vermarktbare) innovatieproducten 
en diensten in de totale omzet bij bedrijven
2 - Investeringsvermogen, verbeterde toegang tot een verhoogd aanbod van financiering voor innovatie in 
het MKB in de RIS3 sectoren
2
ERDF
36.450.635,00
19.20%
04 - Ondersteuning van de overgang naar een koolstofarme economie in alle bedrijfstakken
[4.1.2, 4.1.3]
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
3 - Het verkleinen van het aandeel fossiele brandstoffen in het  totale energieverbruik van landsdeel West.
4c  -  Ondersteuning  van  energie-efficiëntie,  slim  energiebeheer  en  het  gebruik  van  hernieuwbare  energie  in 
openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en in de woningbouwsector
4 - Het verlagen van het energieverbruik in de bebouwde omgeving.
3
ERDF
11.659.647,00
6.14%
08  -  Bevordering  van  duurzame  en  kwalitatief  hoogstaande  werkgelegenheid  en  ondersteuning  van 
[8.1.1]
arbeidsmobiliteit
8b - Het ondersteunen van werkgelegenheidsvriendelijke groei via de ontwikkeling van het eigen potentieel 
als onderdeel van een territoriale strategie voor specifieke gebieden, met inbegrip van de herbestemming van 
industriegebieden  met  afnemende  economische  activiteit  en  de  verbetering  van  de  toegankelijkheid  en  de 
ontwikkeling van specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
5 - Arbeidspotentieel, het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt
4
ERDF
21.555.994,00
11.35%
09 - Bevordering van sociale inclusie, bestrijding van armoede en iedere vorm van discriminatie
[9.1.2, 9.b]
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en 
plattelandsgebieden
6  -  Vestigingsklimaat,  het  vergroten  van  het  aantal  kwalitatief  hoogwaardige  en  toegankelijke 
werk/bedrijfslocaties.
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
7  -  Het  realiseren  van  meer  strategische  betrokkenheid  van  lokale  actoren  in  de  opzet  van  een  lokale 
strategieën.
5
ERDF
7.593.882,00
4.00%
8 - Optimale en correcte uitvoering Kansen voor West II
[]
NL
31
NL

2. PRIORITAIRE ASSEN
2.A BESCHRIJVING VAN DE PRIORITAIRE ASSEN, ANDERS DAN VOOR TECHNISCHE BIJSTAND

2.A.1 Prioritaire as
Identificatiecode van de prioritaire as
1
Titel van de prioritaire as
Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
 De volledige prioritaire as zal uitsluitend door financieringsinstrumenten worden uitgevoerd
 De volledige prioritaire as zal uitsluitend worden uitgevoerd door financieringsinstrumenten die op EU-niveau zijn opgezet
 De volledige prioritaire as zal aan de hand van door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling worden uitgevoerd
 Voor het ESF: De gehele prioritaire as is bedoeld voor sociale innovatie of transnationale samenwerking of beide
 For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to operations aimed at reconstruction in response to major or regional natural disasters
 For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to SME (Article 39)
2.A.2 Motivering voor het vaststellen van een prioritaire as met betrekking tot meer dan één regiocategorie, thematische doelstelling of fonds 
(waar van toepassing)
2.A.3 Fonds, regiocategorie en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie
Fonds
Regiocategorie
Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke 
Regiocategorie voor ultraperifere regio's en noordelijke dunbevolkte regio's (indien 
uitgaven)
van toepassing)
ERDF
Meer 
Totaal
ontwikkeld
2.A.4 Investeringsprioriteit
Identificatiecode 
van 
de  1b
investeringsprioriteit
Benaming 

van 
de  Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
investeringsprioriteit
hoger  onderwijs,  met  name  het  bevorderen  van  investeringen  in  product-  en  dienstenontwikkeling,  overdracht  van  technologie,  sociale  innovatie,  eco-innovatie, 
toepassingen  voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van 
technologisch  en  toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in 
ontsluitingstechnologieën en verspreiding van universeel inzetbare technologieën
2.A.5 Specifieke doelstellingen die overeenkomen met de investeringsprioriteit en verwachte resultaten
Identificatiecode 
van 
de  1
NL
32
NL

specifieke doelstelling
Benaming  van  de  specifieke  
Valorisatie, het vergroten van het aandeel (met name internationaal vermarktbare) innovatieproducten en diensten in de totale omzet bij bedrijven
doelstelling
Resultaten  die  de  lidstaat  met  
Met de inzet op valorisatie wordt een hoger aandeelinternationaal vermarktbare nieuwe of vernieuwde produkten en diensten 
steun  van  de  Unie  beoogt  te  gerealiseerd.
bereiken
De belangrijkste doelstelling is om de kennis in West-Nederland om te zetten naar economische waarde. Deze impuls is 
nodig om de concurrentiekracht op peil te houden. Het beoogde resultaat is een groter aantal vermarktbare producten en 
diensten. Dit wordt bewerkstelligd door samenwerking tussen (MKB) bedrijven onderling en met kennisinstellingen. De 
ontwikkeling en het gebruik van proeftuinen, living labs en demonstratiesites zorgen voor de koppeling tussen vraag 
(eindgebruiker) en aanbod (bedrijven en kennisinstellingen).
Op basis van de RIS3 ligt de nadruk op de MKB bedrijven binnen de nationaal benoemde topsectoren die in West-Nederland 
ongeveer 20% van het aantal bedrijven, werkgelegenheid en regionale economie beslaan. De inzet van deze 
investeringsprioriteit is daarbij geconcentreerd op de cross-overs binnen de topsectoren, of van technologieën uit externe 
niches die vernieuwend worden toegepast binnen een topsector. Cross-overs zijn toepassingen die kunnen ontstaan door 
technologieën of benaderingen vanuit een sector op een creatieve wijze toe te passen in een andere sector, voor nieuwe of 
verbetering van bestaande processen of producten. Daarbij zal bijzondere aandacht uitgaan naar innovaties die een bijdrage 
leveren aan de grote maatschappelijke uitdagingen die door Europa zijn benoemd. Door de economische potentie, 
kenniskracht en complexiteit van de vraagstukken wordt vooral van de cross-overs tussen de topsectoren (nieuwe 
combinaties van kennis en technologie uit de verschillende sectoren) de grootste bijdrage aan dit specifieke doel verwacht.
De reikwijdte van dit doel betreft vrijwel de hele keten van innovatie, van toegepast onderzoek gericht op valorisatie aan het 
begin tot aan ondersteuning van marktintroductie aan het eind van de keten, waarbij ook procesinnovatie binnen de scope 
valt. De kern van de interventie-intensiteit ligt in het samenbrengen van kennisinstellingen en bedrijfsleven ten behoeve van 
valorisatie in bovengenoemde fases.
Identificatiecode 
van 
de  2
specifieke doelstelling
NL
33
NL

Benaming  van  de  specifieke  Investeringsvermogen, verbeterde toegang tot een verhoogd aanbod van financiering voor innovatie in het MKB in de RIS3 sectoren
doelstelling
Resultaten  die  de  lidstaat  met  
Door het beschikbaar stellen van financiële middelen voor innovatie worden bedrijven in staat gesteld tot vernieuwing van 
steun  van  de  Unie  beoogt  te  hun producten en processen over te gaan en daarmee een hogere private bijdrage aan R&D te realiseren.
bereiken
Onder investeringsvermogen wordt ingezet op het vergroten van het investeringsvermogen voor innovatie in het MKB dat 
conform de RIS3 deel uitmaakt van de topsectoren. Aangezien onderzoeken uitwijzen dat er op dit moment een groot tekort 
is aan kapitaal voor innovaties in het MKB. Als resultaatindicator wordt dan ook gekeken naar het geïnvesteerd vermogen 
voor innovatie in het MKB (d.w.z. daadwerkelijk vanuit een Fonds of regeling ingezet in projecten of bedrijven, dus niet 
alleen de fondsomvang).
Door in te zetten op een vergroting van het investeringsvermogen voor innovatie in het MKB zullen er uiteindelijk meer 
innovatieve producten en diensten ontwikkeld kunnen worden. Daarbij gaat het om direct kapitaal zoals 
financieringsinstrumenten (leningen, deelnemingen) en subsidies beschikbaar te krijgen voor de fase na de start van de 
onderneming en voor de commercialisering. Ook de financiering van de groeifase (investering om het product op de markt te 
brengen), als de toeleiding naar dat kapitaal (verbeteren van transparantie, verbeteren readiness) zijn hierbij belangrijk. 
Hierbij wordt ingezet op de meest kansrijke innovaties, die een grote bijdrage leveren aan de groei van de economie. Hier 
worden dus van te voren geen beperkingen opgelegd ten aanzien van het toepassingsgebied ((zoals cross-overs) maar 
uiteraard dienen deze innovaties wel binnen de RIS3 van West-Nederland te vallen.
Daarnaast vraagt het te verwachten tekort van zowel risicodragend als vreemd vermogen bij de financiering van innovatie, 
zowel bij starters als groeiende ondernemingen om aandacht. Vanuit het operationeel programma Kansen voor West II wordt 
ingezet op aanvullende kapitaalinstrumenten om de funding gaps te helpen overbruggen. Naast de al beschikbaar staande 
onderzoeken is een aanvullende ex-antebeoordeling nodig die de wenselijkheid van deze aanvullende instrumenten verder 
inzichtelijk maken.
NL
34
NL

Tabel 3: Programmaspecifieke resultaatindicatoren per specifieke doelstelling (voor het EFRO en het Cohesiefonds)
Specifieke doelstelling
1  -  Valorisatie,  het  vergroten  van  het  aandeel  (met  name  internationaal  vermarktbare)  innovatieproducten  en 
diensten in de totale omzet bij bedrijven

ID
Indicator
Meeteenheid
Regiocategorie 
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde 
Gegevensbron
Frequentie 
(indien relevant)
(2023)
van de 
verslaggeving
1.1.1 Aandeel  MKB  bedrijven  dat  innoveert  (verhoogt  aandeel  in  de  omzet  van  %
Meer ontwikkeld
10,00
2012
15,00
CBS
Tweejaarlijks
nieuwe en vernieuwde producten en diensten)
1.1.3 Aandeel innovatieve producten en diensten in de totale omzet nieuw voor markt %
Meer ontwikkeld
12,00
2012
13,00
CBS
Tweejaarlijks
Specifieke doelstelling
2  -  Investeringsvermogen,  verbeterde  toegang  tot  een  verhoogd  aanbod  van  financiering  voor  innovatie  in  het 
MKB in de RIS3 sectoren

ID
Indicator
Meeteenheid
Regiocategorie 
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde 
Gegevensbron
Frequentie 
(indien relevant)
(2023)
van de 
verslaggeving
1.1.4 Verschil tussen het jaarlijks aanbod en de vraag voor innovatiefinanciering voor  mln. euro
Meer ontwikkeld
100,00
2014
85,00
Ex-ante 
2015,  2018  en 
het MKB in de RIS3 sectoren
beoordeling
2023
NL
35
NL

2.A.6 In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregel (per investeringsprioriteit)
 2.A.6.1  Beschrijving  van  het  type  en  voorbeelden  van  maatregelen  die  worden  ondersteund,  en  de  verwachte  bijdrage  daarvan  aan  de  specifieke 
doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten 
begunstigden

Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Acties voor specifieke doelstelling 1: Valorisatie, het vergroten van het aandeel (met name internationaal vermarktbare) innovatieproducten 
en diensten in de totale omzet bij bedrijven

West-Nederland zet onder deze specifieke doelstelling in op de volgende actielijnen:
a)  Samenwerking MKB en kennisinstellingen met als doel valorisatie.
b)  Toepassing van nieuwe kennis aansluitend bij eindgebruikers.
Ad a) Samenwerking
Voor innovatieve ideeën met marktpotentie zullen subsidies (en leningen) verstrekt worden ter bevordering van de samenwerking tussen bedrijven en 
kennisinstellingen op het gebied van industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling. Voorwaarde is dat het bedrijfsleven partner is en zelf 
investeert in het project.
Deze actie zal voornamelijk gericht zijn op cross-over innovaties. Het gaat dan om de samenwerking tussen verschillende disciplines en sectoren of 
NL
36
NL

Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
toepassing van één of meerdere technologieën of benaderingen vanuit een sector op een creatieve wijze in een andere sector, voor nieuwe -of 
verbetering van bestaande- processen of producten. Daarnaast wordt er de mogelijkheid geboden voor innovatietrajecten die een grote potentie 
hebben om een maatschappelijke opgave op te lossen en een grote bijdrage te leveren aan de economische groei zoals uitgewerkt in de RIS3, maar 
geen cross-over betreffen. Deze acties bedragen ten hoogste 20% van het budget beschikbaar voor de valorisatiedoelstelling.
 Doel: Bevorderen van samenwerkingsprojecten
 Doelgroepen: MKB en kennisinstellingen, met mogelijke deelname grote bedrijven en overheden. Overheden als launching customer of 
opzetten subsidieregelingen.
 Type instrument: projectsubsidies en leningen voor R&D-projecten, medefinanciering van launching customership; subsidieregelingen.
Voorbeelden van acties
Met projectsubsidies en leningen wordt de samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven gericht op nieuwe producten en diensten 
ondersteund. Onderzoek in bv. de biomedische wetenschap legt de basis voor nieuwe medicijnen en experimentele ontwikkeling van duurzame 
energie draagt bij aan de slimme uitrol van nieuwe technieken.
Het ondersteunen van een proefopstelling voor het combineren van verschillende processen tot een nieuwe benadering. Na het proof-of-concept in het 
lab is de volgende stap opschaling tot commerciële haalbaarheid.
Een subsidieregeling voor bv. het ontwikkelen van regionale economische clusters, met de focus op grote projecten waarbij meerdere bedrijven en 
kennisinstellingen betrokken zijn.
NL
37
NL

Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Uitwisselen van (wetenschappelijk) personeel tussen universiteiten en MKB bedrijven binnen een bepaalde niche of gericht op een specifiek doel 
zoals het ontwikkelen van een bepaald product of techniek.
Ad b) Toepassen nieuwe kennis
Om oplossingen te bedenken voor maatschappelijke opgaven waar economische potentie in zit wordt samen met de eindgebruiker (technologische) 
toepassingen bedacht, ontwikkeld, ontworpen, getest en geëvalueerd (open innovatie model). Het is daarbij belangrijk dat in een vroegtijdig stadium 
alle stakeholders aan tafel zitten. Dat komt vooral tot stand in proeftuinen. Dit kunnen zowel fysieke als digitale omgevingen zijn, zoals proeftuinen 
voor zorginnovatie, klimaatadaptatie en (voedsel)veiligheid en mobiliteit. In een proeftuin kunnen partijen infrastructuur met elkaar delen en worden 
ideeën uit verschillende sectoren gecombineerd om tot de beste oplossingen te komen. Om de innovatieve ideeën ook daadwerkelijk te verkopen is 
het vaak van belang om potentiële (internationale) klanten te laten zien wat zij aan een innovatie hebben en ze over de streep te halen om tot aankoop 
over te gaan. Dit kan in demonstratiecentra.
Binnen West-Nederland is al enige ervaring met proeftuinen en demonstratiecentra. In de periode 2014-2020 zal financiering beschikbaar zijn om te 
stimuleren dat de bestaande infrastructuur wordt benut door het bedrijfsleven (m.n. het MKB), waardoor private R&D uitgaven zullen toenemen. 
Nieuwe proeftuinen kunnen worden gefaciliteerd zolang het bedrijfsleven mee investeert. Waar mogelijk dragen de partners in Kansen voor West bij 
aan het in de markt zetten van de innovaties d.m.v. launching customership van de overheid.
 Doel: Het stimuleren van de ontwikkeling en toepassing van kennis in nieuwe producten en diensten t.b.v. de maatschappelijke uitdagingen.
 Doelgroepen: MKB en kennisinstellingen, hogescholen, beroepsonderwijs, overheden en andere relevante partners.
 Type instrument: subsidieregeling, projectsubsidies en leningen, launching customership.
NL
38
NL

Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Voorbeelden van acties
Subsidies en leningen worden beschikbaar gesteld voor het opzetten en het gebruik van proeftuinen op het brede terrein van de topsectoren. Hierbij 
kan bijvoorbeeld gedacht worden proeftuinen, eventueel gecombineerd met demonstratiecentra, voor water- en clean tech deltatechnologie, 
algenkweek of ICT infrastructuur ten behoeve van serious gaming.
Het bevorderen en ondersteunen van het gebruik van kennisinfrastructuur door het MKB voor het testen van nieuwe producten en diensten.
Bijdragen aan en het financieren van launching customership voor nieuwe producten en diensten.
Acties voor specifieke doelstelling 2: Investeringsvermogen, verbeterde toegang tot een verhoogd aanbod van financiering voor innovatie in 
het MKB in de RIS3 sectoren

West-Nederland zet onder deze specifieke doelstelling in lijn met de RIS3 West-Nederland in op de volgende actielijnen:
 Toeleiding naar kapitaal.
 Financiering voor innovatieve technologische ontwikkelingen.
 Proof of Concept financiering.
 Innovatiefinanciering.
Hierbij ligt de uitdaging vooral op het creëren van voldoende massa (aantrekken en clusteren van kapitaal uit andere bronnen, gezien de beschikbare 
NL
39
NL

Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
omvang van de EFRO-middelen). De verschillen in economische structuur en de Noord- en de Zuidvleugel kunnen vragen om een gediversifieerde 
benadering. De nog uit te voeren ex-antebeoordelingen zullen daar het noodzakelijke inzicht in bieden.
Toeleiding naar kapitaal
Met deze actielijn wordt vooral ingezet op het aantrekken van externe financiers voor de innoverende bedrijven. Bij voorkeur worden initiatieven 
ondersteund die maatwerk leveren voor een bepaalde topsector, branche of groep MKB-ers. Uiteindelijk gaat het ook hierbij om het aantal bedrijven 
in West-Nederland dat (een deel) van haar innovatie –of groeitraject daadwerkelijk kan gaan uitvoeren. Het gaat dan niet alleen om informeren, maar 
ook om hulp bij het realiseren van de financiering voor innovatie. Het bevorderen van transparantie en voorlichting over de (on)mogelijkheden op de 
kapitaalmarkt kan de efficiëntie en effectiviteit van matching van ondernemers, financiers en investeerders enorm vergroten. Toeleiding bestaat uit a) 
transparantie vergroten c.q. informeren en begeleiden en b) investment readiness versterken. Het richt zich erop, de business van een onderneming op 
een dusdanig hoog plan te brengen dat dit zijn kansen op financiering vergroot[1]. Onderdelen die hierbij een belangrijke rol spelen zijn:
 Ontwikkelen van valide businessmodellen.
 Uitwerken van een marketingstrategie, financiële prognoses en financierbare proposities.
 Doel: Het helpen aantrekken van externe financiering voor bedrijven die innoveren.
 Doelgroepen: MKB bedrijven die innoveren deels via intermediaire organisaties, inclusief overheden.
 Type instrument: projectsubsidies
Voorbeelden van acties
NL
40
NL

Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Transparantie
 Netwerkvorming tussen bestaande publieke instrumenten en private sector versterken.
 Breed voorlichtings- en activeringsprogramma voor MKB ondernemers gericht op alternatieve financieringsmogelijkheden.
 Ontwikkeling van een clusterspecifieke (online) toolkit voor het vinden van regionale en nationale financiering.
Readiness
 Business development voor het opwerken van business cases.
 Hulp bij het schrijven van businessplannen en/of nieuwe vormen van financieren (kredietunies, crowd funding).
Financiering voor innovatieve technologische ontwikkelingen
Om de financiering van innovatieve technologische ontwikkelingen in het MKB te verbeteren, worden middelen beschikbaar gesteld voor 
investeringen gericht op het verbeteren via nieuwe technologieën, knowhow en organisatorische ontwikkelingen. Veel MKB bedrijven ondervinden 
drempels om zelf te innoveren: ze hebben niet het netwerk of de kennis/expertise en zijn niet ‘investment-ready’. Te ondersteunen projecten kunnen 
vorm krijgen als een bedrijfsregeling ter stimulering van technologische- en milieu-innovaties in het MKB, bij voorkeur in gezamenlijk verband 
waardoor ook risico’s worden gespreid. In een dergelijke regeling kunnen instrumenten als subsidies, leningen en garanties gecombineerd worden. 
Hiermee wordt direct bijgedragen een het stimuleren van private R&D uitgaven. Activiteiten kunnen zich richten op verbetering van de kennispositie, 
interne procesverbetering, introductie van innovatieve/nieuwe systemen of technologieën en uitwisseling van onderzoekers/kenniswerkers.
NL
41
NL

Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
 Doel: Het stimuleren van investeringen door het MKB in interne bedrijfsprocessen (onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten) die leiden tot 
vernieuwde producten, diensten en productiemethoden.
 Doelgroepen: Organisaties (waaronder overheden) die regelingen en Financiële instrumenten opzetten voor innovatieve MKB bedrijven die 
innoveren.
 Type instrument: Regelingen (mogelijk) gecombineerd met financieringsinstrumenten (leningen, garanties en deelnemingen).
Voorbeelden van acties
Het ondersteunen van technologische en milieu innovaties, haalbaarheidsstudies en het verstrekken van subsidies voor introductie van nieuwe 
(technologische) systemen/materialen/concepten in de eigen organisatie. Hierbij wordt vooral ingezet op een aanpak per niche of cluster via een groep 
van (gelijkwaardige) MKB bedrijven.
Proof of concept financiering
Om deze fase te helpen overbruggen, worden middelen beschikbaar gesteld om de omzetting van ideeën in concrete producten of diensten te 
bevorderen. Door deze Proof of concept financiering worden middelen ingezet op de verbetering van de toegang tot het (beschikbare) kapitaal, 
haalbaarheidsstudies en de ondersteuning van business case ontwikkeling.
 Doel: Het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten met behulp van het verstrekken van kapitaal aan innovatieve 
projecten van MKB-ers.
 Doelgroepen: startende en doorgroeiende MKB bedrijven die innoveren, overheden die Financiële instrumenten  opzetten.
 Type instrument: Financieringsinstrumenten (w.o. leningen) subsidies voor haalbaarheidsstudies, procesgeld voor toeleiding van bedrijven 
NL
42
NL

Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
naar de financieringsmogelijkheden en de ondersteuning van business cases.
Voorbeelden van acties
Met een Financieringsinstrument wordt financiering geboden aan ondernemingen voor het uitwerken van ideeën tot werkende prototypen.
Innovatiefinanciering
Om zowel starters als bestaande bedrijven te financieren voor het verder commercialiseren van productie en verkoop worden middelen beschikbaar 
gesteld voor innovatiefinanciering. Het moet hier nadrukkelijk gaan om investeringen voor nieuwe product-marktcombinaties. Van belang hierbij is 
dat er altijd sprake moet zijn van private cofinanciering.
Financiële prognoses over de ontwikkeling van het bedrijf zijn bij groei betrouwbaarder dan bij innovatie. Toch blijkt uit onderzoek[2] dat ook voor 
deze fase een groot tekort is aan financiering in West-Nederland.
 Doel: Het verstrekken van kapitaal aan MKB-ers om een innovatief product op de markt te brengen.
 Doelgroepen: startend en doorgroeiend MKB, overheden die Financiële instrumenten opzetten.
 Type instrument: financieringsinstrumenten.
Voorbeelden van acties
NL
43
NL

Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Met behulp van een Financieel instrument kunnen deelnemingenen leningen voor het vermarkten van nieuwe product marktcombinaties beschikbaar 
worden gesteld.
[1]    Een veelgebruikte indeling om vast te stellen welke ontwikkeling een innovatie doormaakt is het Technology Readiness Level (TRL). Door dit 
model te combineren met de (financieel organisatorische) ontwikkeling van een onderneming ontstaat er een goed beeld van de groei in readiness.
[2]      ‘Financiering bij innovatie en groei in het MKB in Randstad Zuid’ en ‘Financiering bij innovatie en groei in het MKB in Randstad Noord’
Syntens, 2012
 2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Leidende principes voor de selectie van operaties
Kansen voor West zal het projectselectiesysteem vernieuwen. Dat gebeurt gezamenlijk met de andere drie landsdelige OP’s. Zo komt er een 
gezamenlijke beleidsregel voor het beoordelingskader van projecten en gaan alle OP’s werken met een uniforme kwaliteitstoets door onafhankelijke 
deskundigen. Kansen voor West II blijft het “First Come First Serve”principe trouw. Echter houdt uitdrukkelijk de optie open om een tender uit te 
zetten als onderdelen van het programma extra activering nodig hebben. Voor de selectie van projecten wordt uitgegaan van een systeem op basis van 
een minimumscore op vooraf bepaalde kwaliteitscriteria. Om daarmee die projecten te kunnen selecteren die een substantiële bijdrage leveren aan het 
programma. Daarvoor worden projecten getoetst aan de relevante vigerende beleidskaders, en worden ze voorgelegd aan een onafhankelijke 
NL
44
NL

Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
expertcommissie aan de hand van een uniform landelijk beoordelingssysteem. Op basis van dit onafhankelijke advies zal de MA ten slotte een 
formeel besluit nemen over toewijzing dan wel afwijzing van projecten. Waar er sprake is van steun aan het grootbedrijf zal de MA erop toezien dat 
dit niet ten koste gaat van de werkgelegenheid van dit bedrijf in bestaande locaties binnen de Europese Unie.
In globale zin volgt de beoordeling het uniforme beoordelingskader dat door de vier landsdelige OP’s in Nederland gezamenlijk wordt opgesteld en 
gepubliceerd. Het volgt daarbij de volgende twee stappen:
1. Beleidsmatige beoordeling
Als eerste wordt de projectaanvraag beleidsmatig beoordeeld door de MA op de vraag, in hoeverre het bijdraagt aan de relevante vigerende regionale 
beleidskaders en de doelstellingen van het OP. Hierbij zal worden gekeken naar de specifieke bijdrage aan de doelstelling en de indicatoren van het 
programma, of het een cross-over actie betreft, en wat het schaaleffect/ impact van de actie is op het OP. Op basis van deze beleidsmatige beoordeling 
volgt een positief of negatief besluit. Bij een negatief besluit ontvangt de aanvrager een gemotiveerde afwijzingsbeschikking en bij een positief besluit 
gaat het voorstel door naar fase 2.
2. Onafhankelijke deskundigen commissie
Voor de inhoudelijke beoordeling van de kwaliteit van het project wordt een beoordelingscommissie met experts ingesteld, die onafhankelijk advies 
geven op basis van een score op vooraf opgestelde criteria. Voor de leden van de beoordelingscommissie wordt een profiel opgesteld en kunnen alle 
stakeholders kandidaten aandragen. De leden van de beoordelingscommissie worden door het CvT benoemd. De criteria waarop de 
beoordelingscommissie projectvoorstellen beoordeelt, zijn gebaseerd op vijf basisuitgangspunten en zijn nader uitgewerkt in het beoordelingskader. 
De uitgangspunten zijn: de mate waarin het voorstel bijdraagt aan het OP (zoals aan de RIS3 strategie van focus op cross-overs), de mate van 
innovativiteit, de kwaliteit van de businesscase/ het businessplan, de kwaliteit van het project en duurzaamheid. De bijdrage aan de 
NL
45
NL

Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
duurzaamheidsagenda is daarmee expliciet onderdeel van de projectselectie. De duurzaamheidspunten waarop beoordeeld moet worden zijn:
 De ecologische duurzaamheid. Hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptatie en –
mitigatie, herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en –beheer.
 De sociale duurzaamheid. Hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid en onderwijs.
 Bijdrage aan de maatschappelijke uitdagingen zoals verwoord in het Operationeel Programma en de RIS3.
Het uitgangspunt voor weging van de criteria is, dat projecten een hoge minimale kwaliteit dienen te hebben. Er moeten ten minste 70 van de 100 
punten behaald worden. De beoordelingscriteria worden in samenwerking met de beoordelingscommissie in detail uitgewerkt. Deze criteria zijn voor 
heel Nederland gelijk en gelden voor alle investeringsprioriteiten, maar de weging zal verschillen per prioritaire as.
Ten slotte zal bij het bereiken van een vooraf bepaalde minimale score een positief advies verstrekt worden aan de MA voor financiering van het 
project uit het programma. Naast de beleidsbeoordeling en de inhoudelijke beoordeling door de deskundigencommissie zal er een financieel-
technische beoordeling op aspecten als staatssteun, maar ook gelijke kansen, door de MA plaatsvinden.
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Gepland gebruik van financieringsinstrumenten
NL
46
NL

Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Er wordt overwogen om een deel van de activiteiten in lijn met de RIS3 West-Nederland via financieringsinstrumenten (leningen, garanties, 
deelnemingen) in te zetten. Het gaat daarbij met name om het verschaffen van kapitaal aan het MKB voor de financiering van innovaties zoals eerder 
beschreven onder het specifieke doel kapitaal. Tot op heden is er veel onderzoek gedaan naar de situatie op de kapitaalmarkt in West-Nederland. Deze 
hebben reeds inzage gegeven in de knelpunten van het kapitaaltekort. Een ex-antebeoordeling conform de EU-vereisten heeft vooralsnog nog niet 
plaatsgevonden.
De intentie is na goedkeuring van het OP door de Europese Commissie dit ex-anteonderzoek af te ronden conform artikel 37 lid 2 van Verordening 
(EU) 1303/2013. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zal het gebruik van financieringsinstrumenten nader worden ingekaderd.
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën
Niet van toepassing
NL
47
NL

2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per regiocategorie
Tabel 5: Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren (per investeringsprioriteit, voor het ESF uitgesplitst naar regiocategorie en 
indien van toepassing voor het EFRO)
Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën

ID
Indicator
Meeteenheid
Fonds
Regiocategorie (indien relevant)
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie van de verslaggeving
M
W
T
CO01
Productieve 
investering:  Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
370,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Aantal  ondernemingen  dat 
steun ontvangt
CO02
Productieve 
investering:  Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
203,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Aantal  ondernemingen  dat 
subsidies ontvangt
CO03
Productieve 
investering:  Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
100,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Aantal  ondernemingen  dat 
andere financiële steun dan 
subsidies ontvangt
CO04
Productieve 
investering:  Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
67,00
Eigengegevensverzameling
Jaarlijks
Aantal  ondernemingen  dat 
niet-financiële 
steun 
ontvangt
CO06
Productieve 
investering:  EUR
EFRO
Meer ontwikkeld 
78.050.000,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Particuliere  investeringen 
die  zijn  afgestemd  op 
overheidssteun 
voor 
ondernemingen (subsidies)
CO07
Productieve 
investering:  EUR
EFRO
Meer ontwikkeld 
19.900.000,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Particuliere  investeringen 
die  zijn  afgestemd  op 
overheidssteun 
voor 
ondernemingen 
(niet-
subsidies)
CO26
Onderzoek, 
innovatie:  Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
189,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Aantal  ondernemingen  dat 
samenwerkt 
met 
onderzoeksinstellingen
CO27
Onderzoek, 
innovatie:  EUR
EFRO
Meer ontwikkeld 
97.950.000,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Particuliere  investeringen 
die gelijke tred houden met 
NL
48
NL

Investeringsprioriteit
1b - Bevordering van de bedrijfsinvesteringen in O&I, de ontwikkeling van koppelingen en synergieën tussen ondernemingen, centra voor onderzoek en ontwikkeling, en het 
hoger onderwijs, met name het bevorderen van investeringen in product- en dienstenontwikkeling, overdracht van technologie, sociale innovatie, eco-innovatie, toepassingen 
voor  overheidsdiensten,  stimulering  van  de  vraag,  netwerken,  clusters  en  open  innovatie  door  middel  van  slimme  specialisatie,  en  ondersteuning  van  technologisch  en 
toegepast  onderzoek,  proefopstellingen,  snelle  productvalidatie,  geavanceerde  productiecapaciteit  en  eerste  productie,  in  het  bijzonder  in  ontsluitingstechnologieën  en 
verspreiding van universeel inzetbare technologieën

ID
Indicator
Meeteenheid
Fonds
Regiocategorie (indien relevant)
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie van de verslaggeving
M
W
T
overheidssteun 
voor 
innovatie 
of 
O&O-
projecten
CO28
Onderzoek, 
innovatie:  Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
100,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Aantal 
ondersteunde 
ondernemingen  om  nieuw 
op  de  markt  producten  te 
introduceren
CO29
Onderzoek, 
innovatie:  Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
370,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
Aantal 
ondersteunde 
ondernemingen  om  voor 
het 
bedrijf 
nieuwe 
producten te introduceren
2.A.7 Sociale innovatie, transnationale samenwerking en de bijdrage aan thematische doelstellingen 1-7 
Prioritaire as
1  -  Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Niet van Toepassing
2.A.8 Prestatiekader
Tabel 6: Prestatiekader van de prioritaire as (per fonds en, voor het EFRO en het ESF, per regiocategorie)
Prioritaire as
1 -  Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
ID
Soort 
Indicator of belangrijke uitvoeringsstap
Meeteenheid, 
waar 
Fonds
Regiocategorie
Mijlpaal voor 2018
Uiteindelijke doelstelling 
Gegevensbron
Uitleg over de relevantie van de indicator, in voorkomend geval
indicator
van toepassing
(2023)
M
W
T
M
W
T
CO01
O
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt
Ondernemingen
EFRO
Meer 
20
370,00
Eigen 
Benodigde directe ondersteuning van ondernemingen om tot valorisatie te komen.
ontwikkeld
gegevensverzameling
F101
F
Gecertificeerde  totale  subsidiabele  kosten  voor  het  versterken  van  onderzoek, 
Euro
EFRO
Meer 
82815721
306.724.893,00
Eigen 
De  omvang  van  de  gecertificeerde  totale  subsidiabele  kosten  van  subsidieprojecten. 
technologische ontwikkeling en innovatie.
ontwikkeld
gegevensverzameling
Heeft het project de vorm van een fonds, dan tellen de totale subsidiabele kosten op 
fondsniveau.
KIS1
I
Productieve in-vestering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt bij gestarte 
Ondernemingen
EFRO
Meer 
111
370,00
Eigen 
De indicator is een weergave van de inzet in de actielijnen: 
projecten.
ontwikkeld
gegevensverzameling
1- Samenwerking MKB en kennisinstellingen met als doel valorisatie.
2- Toepassen nieuwe kennis bij eindgebruikers (proeftuinen en demonstratiecentra).
3- Financiering voor innovatieve technologische ontwikkelingen. 
NL
49
NL

Prioritaire as
1 -  Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
ID
Soort 
Indicator of belangrijke uitvoeringsstap
Meeteenheid, 
waar 
Fonds
Regiocategorie
Mijlpaal voor 2018
Uiteindelijke doelstelling 
Gegevensbron
Uitleg over de relevantie van de indicator, in voorkomend geval
indicator
van toepassing
(2023)
4- Proof of Concept financiering
5- Innovatiefinanciering
Aanvullende kwalitatieve informatie over het opstellen van het prestatiekader
KIS1 Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt bij gestarte projecten.

DEFINITIE
Het aantal ondernemingen dat steun ontvangt vanuit het OP, in welke vorm dan ook en ongeacht of de steun staatssteun is of niet. Een onderneming telt 
als “ondersteund” als deze actief en gericht iets uit het project ontvangt dat een substantiële waarde vertegenwoordigt (euro’s, advies, begeleiding, 
matching etc.).  Een onderneming die bijvoorbeeld deelneemt aan een seminar, of wordt bezocht voor een algemeen gesprek, telt normaliter niet als 
“ondersteund”. Dit tenzij het bij de deelname aan een seminar om een specifiek evenement gaat, waarbij de deelname wel een substantiële waarde 
vertegenwoordigt en de prijs die voor deelname moet worden betaald, substantieel lager is dan de prijs die zonder EFRO-steun had moeten worden 
betaald. Een onderneming die een individueel adviestraject volgt, wordt doorgaans wel als “ondersteund” gerekend.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op de EFRO inzet in vijf verschillende actielijnen. Voor iedere actielijn is een inschatting gemaakt op basis van de 
ervaringen met dergelijke projecten. Het gaat dan om: 1- Samenwerking MKB en kennisinstellingen met als doel valorisatie. 45 projecten geven steun 
aan gemiddeld 4 ondernemingen/project. Totaal steun aan 180 ondernemingen. Een project krijgt een gemiddelde steun van 1 mln. euro, waarmee de 
totale steun 45 mln. euro bedraagt. Dit is 40% van de hele prioriteitsas. 2- Toepassen nieuwe kennis bij eindgebruikers (proeftuinen en 
demonstratiecentra).
 18 projecten geven steun aan gemiddeld 5 ondernemingen/project. Totaal steun aan 90 ondernemingen. Een project krijgt een 
gemiddelde steun van 2 mln. euro, waarmee de totale steun ruim 35 mln. euro bedraagt. Dit is 32% van de hele prioriteitsas. 3- Financiering voor 
innovatieve technologische ontwikkelingen. 
Het FI geeft steun aan gemiddeld 8 ondernemingen.  Een onderneming krijgt een gemiddelde steun van 
bijna 400.000 euro, waarmee de totale steun ruim 3 mln. euro bedraagt.  Dit is 3% van de hele prioriteitsas. 4- Proof of Concept financiering. Het FI 
geeft steun (lening, garantie, deelneming) aan gemiddeld 22 ondernemingen. Een onderneming krijgt een gemiddelde steun van 245.000 euro, waarmee 
NL
50
NL

de totale steun ruim 5 mln. euro bedraagt.  Dit is 5% van de hele prioriteitsas. 5- Innovatiefinanciering. Het FI geeft steun (lening, garantie, deelneming) 
aan gemiddeld 70 ondernemingen. Een onderneming krijgt een gemiddelde steun van 450.000 euro, waarmee de totale steun ruim 23 mln. euro bedraagt.  
Dit is 21% van de hele prioriteitsas. Naar verwachting zal 30% van de streefwaarde kunnen worden behaald in 2018, gebaseerd op de ervaring van 
eerdere programma's. Voor FI’s telt het aantal betaalde leningen, deelnemingen en garanties als mee te tellen realisatie.De streefwaarde van 30% wordt 
verklaard door de relatief lange aanlooptijd die nodig is voor het opstarten van financiële instrumenten, een behoorlijk deel van deze prioritaire as. Door 
deze aanlooptijd kunnen de leningen, garanties en deelnemingen relatief laat worden aangegaan. Andere oorzaak is een gefaseerde openstelling van het 
subsidiedeel om voldoede sturing op de focus van het programma te houden.
Output (C001) Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt
DEFINITIE
Het aantal ondernemingen dat steun ontvangt vanuit het OP, in welke vorm dan ook en ongeacht of de steun staatssteun is of niet. Een onderneming telt 
als “ondersteund” als deze actief en gericht iets uit het project ontvangt dat een substantiële waarde vertegenwoordigt (euro’s, advies, begeleiding, 
matching etc.). Een onderneming die bijvoorbeeld deelneemt aan een seminar, of wordt bezocht voor een algemeen gesprek, telt normaliter niet als 
“ondersteund”. Dit tenzij het bij de deelname aan een seminar om een specifiek evenement gaat, waarbij de deelname wel een substantiële waarde 
vertegenwoordigt en de prijs die voor deelname moet worden betaald, substantieel lager is dan de prijs die zonder EFRO-steun had moeten worden 
betaald. Een onderneming die een individueel adviestraject volgt, wordt doorgaans wel als “ondersteund” gerekend. Het gaat uitsluitend om vastgestelde 
projecten, dat wil zeggen gerealiseerd en uitbetaald.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op de EFRO inzet in vijf verschillende actielijnen. Voor iedere actielijn is een inschatting gemaakt op basis van de 
ervaringen met dergelijke projecten. Het gaat dan om: 1- Samenwerking MKB en kennisinstellingen met als doel valorisatie. 45 projecten geven steun 
aan gemiddeld 4 ondernemingen/project. Totaal steun aan 180 ondernemingen. Een project krijgt een gemiddelde steun van 1 mln. euro, waarmee de 
totale steun 45 mln. euro bedraagt. Dit is 40% van de hele prioriteitsas. 2- Toepassen nieuwe kennis bij eindgebruikers (proeftuinen en 
demonstratiecentra).
 18 projecten geven steun aan gemiddeld 5 ondernemingen/project. Totaal steun aan 90 ondernemingen. Een project krijgt een 
NL
51
NL

gemiddelde steun van 2 mln. euro, waarmee de totale steun ruim 35 mln. euro bedraagt. Dit is 32% van de hele prioriteitsas. 3- Financiering voor 
innovatieve technologische ontwikkelingen. 
Het FI geeft steun aan gemiddeld 8 ondernemingen.  Een onderneming krijgt een gemiddelde steun van 
bijna 400.000 euro, waarmee de totale steun ruim 3 mln. euro bedraagt.  Dit is 3% van de hele prioriteitsas. 4- Proof of Concept financiering. Het FI 
geeft steun (lening, garantie, deelneming) aan gemiddeld 22 ondernemingen. Een onderneming krijgt een gemiddelde steun van 245.000 euro, waarmee 
de totale steun ruim 5 mln. euro bedraagt.  Dit is 5% van de hele prioriteitsas. 5- Innovatiefinanciering. Het FI geeft steun (lening, garantie, deelneming) 
aan gemiddeld 70 ondernemingen. Een onderneming krijgt een gemiddelde steun van 450.000 euro, waarmee de totale steun ruim 23 mln. euro bedraagt.  
Dit is 21% van de hele prioriteitsas. Naar verwachting zal 5% van de streefwaarde kunnen worden vastgesteld in 2018, gebaseerd op de ervaring van 
eerdere programma's. Voor FI’s telt het aantal betaalde leningen, deelnemingen en garanties als mee te tellen realisatie.
F101 Gecertificeerde totale subsidiabele kosten voor het versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie.
DEFINITIE
De omvang van de gecertificeerde totale subsidiabele kosten van subsidieprojecten. Heeft het project de vorm van een fonds, dan tellen de totale 
subsidiabele kosten op fondsniveau.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op de inzet in vijf verschillende actielijnen. De totale subsidiabele kosten zijn gebaseerd op de gecertificeerde kosten zoals 
opgenomen in de betaalaanvraag. Met het bepalen van de mijlpaal 2018 worden de jaartranches gevolgd. Eind 2018 moeten conform de “n+3-regel” de 
jaartranches 2014 en 2015 zijn uitgegeven. Deze jaartranches maken 27% van het totale budget uit. Daarom is de mijlpaal 2018  gezet op 27% van de 
geraamde totale programmaomvang (EFRO en cofinancieringen) in deze prioriteit.
 
 
NL
52
NL

 
2.A.9 Categorieën steunverlening
De categorieën steunverlening die overeenkomen met de inhoud van de prioritaire as, op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur, en 
indicatieve uitsplitsing van door de Unie verleende steun.
Tabellen 7-11: Categorieën steunverlening
Tabel 7: Dimensie 1: Steunverleningsgebied
Prioritaire as
1 -  Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
056. Investeringen in infrastructuur, capaciteit en uitrusting in kmo's, direct gekoppeld aan onderzoeks-  en innovatieactiviteiten
11.258.690,00
ERDF
Meer ontwikkeld
057. Investeringen in infrastructuur, capaciteit en uitrusting in grote bedrijven, direct gekoppeld aan onderzoeks- en innovatieactiviteiten
2.792.155,00
ERDF
Meer ontwikkeld
058. Onderzoeks- en innovatie-infrastructuur (openbaar)
2.792.155,00
ERDF
Meer ontwikkeld
060. Onderzoeks- en innovatie-activiteiten in openbare onderzoekscentra en kenniscentra, waaronder netwerkactiviteiten
2.792.155,00
ERDF
Meer ontwikkeld
061. Onderzoeks- en innovatie-activiteiten in particuliere onderzoekscentra, waaronder netwerkactiviteiten
2.882.225,00
ERDF
Meer ontwikkeld
062. Technologie-overdracht en samenwerking tussen universiteiten en bedrijven, vooral voor kmo's
22.517.379,00
ERDF
Meer ontwikkeld
063. Clusterondersteuning en zakelijke netwerken, vooral voor kmo's
9.006.952,00
ERDF
Meer ontwikkeld
064. Onderzoeks- en innovatieprocessen in kmo's (inclusief voucherregelingen, proces-, ontwerp-, service- en sociale innovatie)
22.517.379,00
ERDF
Meer ontwikkeld
067. kmo-ontwikkeling, steun voor ondernemerschap en incubatie (waaronder steun voor afgeleide activiteiten)
36.027.809,00
Tabel 8: Dimensie 2: Financieringsvorm
Prioritaire as
1 -  Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Niet-terugvorderbare subsidie
72.085.963,00
ERDF
Meer ontwikkeld
03. Ondersteuning door middel van financieringsinstrumenten: risico- en durfkapitaal of gelijkwaardig
13.500.312,00
ERDF
Meer ontwikkeld
04. Ondersteuning door middel van financieringsinstrumenten: lening of gelijkwaardig
27.000.624,00
NL
53
NL

Tabel 9: Dimensie 3: Soort gebied
Prioritaire as
1 -  Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
 ERDF
Meer ontwikkeld
01. Grote stedelijke gebieden (dichtbevolkt > 50 000 inwoners)
112.586.899,00
Tabel 10: Dimensie 4: Territoriale verwezenlijkingsmechanismen
Prioritaire as
1 - Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
 ERDF
Meer ontwikkeld
01. Geïntegreerde territoriale investering – stedelijk
5.285.342,00
 ERDF
Meer ontwikkeld
07. Niet van toepassing
107.301.557,00
Tabel 11: Dimensie 6: secundair ESF-thema (alleen ESF en YEI)
Prioritaire as
1 - Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
2.A.10 Overzicht van het voorgenomen gebruik van technische bijstand, inclusief eventuele maatregelen voor het versterken van de bestuurlijke 
capaciteit  van  de  autoriteiten  die  betrokken  zijn  bij  het  beheer  en  besturen  van  de  programma's  en  de  begunstigden  (in  voorkomend 
geval) (per prioritaire as)
Prioritaire as: 
1 - Versterken van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
NL
54
NL

.
2.A.1 Prioritaire as
Identificatiecode van de prioritaire as
2
Titel van de prioritaire as
Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
 De volledige prioritaire as zal uitsluitend door financieringsinstrumenten worden uitgevoerd
 De volledige prioritaire as zal uitsluitend worden uitgevoerd door financieringsinstrumenten die op EU-niveau zijn opgezet
 De volledige prioritaire as zal aan de hand van door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling worden uitgevoerd
 Voor het ESF: De gehele prioritaire as is bedoeld voor sociale innovatie of transnationale samenwerking of beide
 For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to operations aimed at reconstruction in response to major or regional natural disasters
 For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to SME (Article 39)
2.A.2 Motivering voor het vaststellen van een prioritaire as met betrekking tot meer dan één regiocategorie, thematische doelstelling of fonds 
(waar van toepassing)
2.A.3 Fonds, regiocategorie en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie
Fonds
Regiocategorie
Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke 
Regiocategorie voor ultraperifere regio's en noordelijke dunbevolkte regio's (indien 
uitgaven)
van toepassing)
ERDF
Meer 
Totaal
ontwikkeld
2.A.4 Investeringsprioriteit
Identificatiecode van de investeringsprioriteit
4a
Benaming van de investeringsprioriteit
Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
2.A.5 Specifieke doelstellingen die overeenkomen met de investeringsprioriteit en verwachte resultaten
Identificatiecode 
van 
de  3
specifieke doelstelling
Benaming  van  de  specifieke  
Het verkleinen van het aandeel fossiele brandstoffen in het  totale energieverbruik van landsdeel West.
doelstelling
Resultaten  die  de  lidstaat  met  
Door middel van vraagbundeling en het benutten van (cross-overs van) hernieuwbare energiebronnen wordt ingezet om de 
steun  van  de  Unie  beoogt  te  achterstand in de toepassing van hernieuwbare energie in te lopen.
bereiken
NL
55
NL

In het stedelijk deel van West-Nederland, met name Zuid-Holland, aangevuld met een aantal glastuinbouwgebieden, is groot 
potentieel voor uitbreiding en verduurzaming van bestaande en het aanleggen van nieuwe lokale warmtenetten, op basis van 
benutting van hernieuwbare energie gecombineerd met restwarmte (uit de industrie en lokaal uit kassen) en winning van 
(diepe en ondiepe) aardwarmte. Dit wordt onderstreept door het onbenutte potentieel van industriële restwarmte en de 
recente ervaringen met aardwarmteprojecten. Door benutting van aard- en restwarmte voor de verwarming van ruimtes 
wordt bespaart op het laagwaardig gebruik van aardgas. Door slimme netten met meerdere, eventueel uitwisselbare 
warmtebronnen en meerdere warmtevragers tot stand te brengen, kunnen langjarige wederzijdse afhankelijkheden tussen een 
specifieke warmtebron en de afnemer worden beperkt.
In de overige delen van West-Nederland liggen de mogelijkheden vooral in een duurzame opwekking van elektriciteit. 
Omdat het niet mogelijk is met één techniek de gehele vraag naar duurzame energie op te lossen ligt ook hier de nadruk op 
het realiseren van combinaties van energiebronnen zoals opwekking door zonnestroompanelen, windmolens, getijdenstroom 
en warmtekrachtinstallaties op groengas of biomassa.
In aansluiting op het nationaal Energieakkoord wordt het potentieel van West-Nederland benut om door vraagbundeling en 
cross-overs tussen energiedragers een slimme uitrol van duurzame energieopwekking en toepassing te realiseren. De nadruk 
zal daarbij liggen op uitrol van warmte- koudetechnieken en -netten, slimme energiedistributiesystemen en overige 
technieken van duurzame- energieopwekking. Te denken valt aan aardwarmte, getijdenstroom, kassenwarmte, zon- en 
windenergie. Door ondersteuning van de toepassing van nieuwe producten en diensten of aanpakken wordt ervaring 
opgedaan en uitrol bevordert.
Voor de toepassing van biomassa wordt, in aansluiting op het regeerakkoord en het Energieakkoord, een zo hoogwaardig 
mogelijke inzet nagestreefd. De te ondersteunen activiteiten zijn daarbij gericht op het toepassen van bio based grondstoffen 
als vorm van hernieuwbare energie met nadrukkelijke aandacht voor de duurzaamheid en de economische waarde van 
biomassa. In deze benadering wordt uitgegaan van gesloten systemen (zoals vergisters) in plaats van verbranding. Indien er 
toch sprake is van ongewenste emissies in het bijzonder die van fijnstof zal worden toegezien dat deze binnen de gestelde 
emissieplafonds blijven en van efficiënte afvang technologieën voorzien worden.
NL
56
NL

NL
57
NL

Tabel 3: Programmaspecifieke resultaatindicatoren per specifieke doelstelling (voor het EFRO en het Cohesiefonds)
Specifieke doelstelling
3 - Het verkleinen van het aandeel fossiele brandstoffen in het  totale energieverbruik van landsdeel West.
ID
Indicator
Meeteenheid
Regiocategorie (indien 
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde 
Gegevensbron
Frequentie 
relevant)
(2023)
van de 
verslaggeving
4.1.3 Percentage hernieuwbare energie in het totale energiegebruik  percentage
Meer ontwikkeld
3,60
2013
16,00
www.klimaatmonitor.databank.nl jaarlijks
in Landsdeel West.
NL
58
NL

2.A.6 In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregel (per investeringsprioriteit)
 2.A.6.1  Beschrijving  van  het  type  en  voorbeelden  van  maatregelen  die  worden  ondersteund,  en  de  verwachte  bijdrage  daarvan  aan  de  specifieke 
doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten 
begunstigden

Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
Acties voor specifieke doelstelling 3: Het verkleinen van het aandeel fossiele brandstoffen in het totale energieverbruik van landsdeel West.
De actielijn faciliteert initiatieven gericht op het opschalen van duurzame opwekking en toepassing restwarmte door middel van het ondersteunen van 
projecten gericht op uitrol. Hierbij wordt kapitaal in de vorm van garanties en leningen verstrekt voor de onrendabele top van goede business cases. 
Andere acties die voor ondersteuning in aanmerking kunnen komen zijn procesgerichte acties om de energieprojecten te realiseren. Ook kunnen 
ondernemers de ontwikkeling van producten en diensten aanpakken op het vlak van energiebesparing en toepassing duurzame energie en het 
toepassen van gebruik van restwarmte en hernieuwbare energievormen.
Ter stimulering van het optimaal benutten van biomassa wordt primair ingezet op het ondersteunen van projecten voor de uitrol van het gebruik van 
biomassa als hernieuwbare energiebron. Dat kan door het beschikbaar stellen van kapitaal in de vorm van garanties en leningen, en het verstrekken 
van subsidies voor de onrendabele top van op termijn goede business cases. Andere acties die voor ondersteuning in aanmerking komen kunnen 
gericht zijn op het ondersteunen van ondernemers die als core business de toepassing van biomassa als onder meer hernieuwbare energiebron hebben.
 Doel: Het realiseren van een groter aandeel aan duurzame opwekking en toepassing van restwarmte in de energiemix en de slimme toepassing 
van biomassa.
 Doelgroepen: Bedrijven, woningbouwcorporaties, intermediaire organisaties, maatschappelijke instellingen en overheden in de rol als 
facilitator, procescoördinator en launching customer, alsmede onderwijs en kennisinstellingen.
 Type instrumenten: Subsidies, leningen en garantstellingen.
Voorbeelden van acties
NL
59
NL

Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
Uitrol van gezamenlijke duurzame vormen van energie opwekking (zoals zon, wind en geothermie) en de uitrol van best practices voor de 
ontwikkeling van gecombineerde concepten van energiebronnen, op bijvoorbeeld bedrijventerreinen en de inpassing ervan binnen bestaande 
netwerken waaronder Smart Grids.
Subsidieregeling voor haalbaarheidsonderzoeken en testen van de technisch uitvoerbaarheid van hernieuwbare energiesystemen, en naar de initiële 
(de investering en besturing van koude/warme stroom) en structurele kosten (werking systeem en onderhoud) ervan.
Met behulp van garanties en leningen en eventueel subsidies voor de onrendabele top van goede business cases voor uitrol en toepassing van 
hernieuwbare energiebronnen.
Het optimaliseren van de biomassaketen voor verwerking van biomassa uit natuurgebieden.
Het ondersteunen van marktintroducties van kleinschalige biomassa energie productie zoals monovergisters.
 2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties
Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
Leidende principes voor de selectie van projecten
Kansen voor West zal het projectselectiesysteem vernieuwen. Dat gebeurt gezamenlijk met de andere drie landsdelige OP’s. Zo komt er een 
gezamenlijke beleidsregel voor het beoordelingskader van projecten en gaan alle OP’s werken met een uniforme kwaliteitstoets door onafhankelijke 
deskundigen. Kansen voor West II blijft het “First Come First Serve”principe trouw. Echter houdt uitdrukkelijk de optie open om een tender uit te 
zetten als onderdelen van het programma extra activering nodig hebben. Voor de selectie van projecten wordt uitgegaan van een systeem op basis van 
een minimumscore op vooraf bepaalde kwaliteitscriteria. Om daarmee die projecten te kunnen selecteren die een substantiële bijdrage leveren aan het 
NL
60
NL

Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
programma. Daarvoor worden projecten getoetst aan de relevante vigerende beleidskaders, en worden ze voorgelegd aan een onafhankelijke 
expertcommissie aan de hand van een uniform landelijk beoordelingssysteem. Op basis van dit onafhankelijke advies zal de MA ten slotte een 
formeel besluit nemen over toewijzing dan wel afwijzing van projecten. Waar er sprake is van steun aan het grootbedrijf zal de MA erop toezien dat 
dit niet ten koste gaat van de werkgelegenheid van dit bedrijf in bestaande locaties binnen de Europese Unie.
In globale zin volgt de beoordeling het uniforme beoordelingskader dat door de vier landsdelige OP’s in Nederland gezamenlijk wordt opgesteld en 
gepubliceerd. Het volgt daarbij de volgende twee stappen:
1. Beleidsmatige beoordeling
Als eerste wordt de projectaanvraag beleidsmatig beoordeeld door de MA op de vraag, in hoeverre het bijdraagt aan de relevante vigerende regionale 
beleidskaders en de doelstellingen van het OP. Hierbij zal worden gekeken naar de specifieke bijdrage aan de doelstelling en de indicatoren van het 
programma, of het een cross-over actie betreft, en wat het schaaleffect/ impact van de actie is op het OP. Op basis van deze beleidsmatige beoordeling 
volgt een positief of negatief besluit. Bij een negatief besluit ontvangt de aanvrager een gemotiveerde afwijzingsbeschikking en bij een positief besluit 
gaat het voorstel door naar fase 2.
2. Onafhankelijke deskundigen commissie
Voor de inhoudelijke beoordeling van de kwaliteit van het project wordt een beoordelingscommissie met experts ingesteld die onafhankelijk advies 
geven op basis van een score op vooraf opgestelde criteria. Voor de leden van de beoordelingscommissie wordt een profiel opgesteld en kunnen alle 
stakeholders kandidaten aandragen. De leden van de beoordelingscommissie worden door het CvT benoemd.
De criteria waarop de beoordelingscommissie projectvoorstellen beoordeeld zijn gebaseerd op  met name drie basisuitgangspunten en zijn nader 
uitgewerkt in het beoordelingskader. De uitgangspunten zijn: de kwaliteit van de businesscase/ het businessplan, de kwaliteit van het project en 
duurzaamheid. De bijdrage aan de duurzaamheidsagenda is daarmee expliciet onderdeel van de projectselectie en zal voor low carbon een zwaar 
NL
61
NL

Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
gewicht krijgen waarbij een hoge score wordt behaald als de bijdrage aan gebruik van hernieuwbare vormen ven energie hoog is. De 
duurzaamheidspunten waarop beoordeeld moet worden zijn:
 De ecologische duurzaamheid. Hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptatie en –
mitigatie, herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en –beheer.
 De sociale duurzaamheid. Hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid en onderwijs.
Het uitgangspunt voor weging van de criteria is, dat projecten een hoge minimale kwaliteit dienen te hebben, er moeten 70 uit 100 punten behaald 
worden. De beoordelingscriteria worden in samenwerking met de beoordelingscommissie in detail uitgewerkt. Deze criteria zijn voor heel Nederland 
gelijk en gelden voor alle investeringsprioriteiten, maar de weging zal verschillen per prioritaire as.
Ten slotte zal bij het bereiken van een vooraf bepaalde minimale score een positief advies verstrekt worden aan de MA voor financiering van het 
project uit het programma. Naast de beleidsbeoordeling en de inhoudelijke beoordeling door de deskundigencommissie zal er een financieel-
technische beoordeling op aspecten als staatssteun, maar ook gelijke kansen, door de MA plaatsvinden
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
Er wordt overwogen om een deel van de activiteiten via financieringsinstrumenten (leningen, garanties, deelnemingen) in te zetten. Tot op heden is er 
veel onderzoek gedaan, maar er heeft nog geen ex-antebeoordeling conform artikel 37 lid 2 van Verordening (EU) 1303/2013 plaatsgevonden. De 
intentie is na goedkeuring van het OP door de Europese Commissie deze ex-antebeoordeling af te ronden.
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
Majeure projecten worden binnen het programma op dit terrein niet uitgesloten, op dit moment is dit nog niet bekend. De bijdrages vanuit het 
NL
62
NL

Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
programma zullen nooit zeer hoog zijn, maar de totale kosten van een uitrolproject met een financieringstekort kunnen de limiet wel overschrijden.
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per regiocategorie
Tabel 5: Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren (per investeringsprioriteit, voor het ESF uitgesplitst naar regiocategorie en 
indien van toepassing voor het EFRO)
Investeringsprioriteit
4a - Bevordering van de productie en de distributie van energie uit hernieuwbare bronnen
ID
Indicator
Meeteenheid
Fonds
Regiocategorie 
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie 
(indien relevant)
van de 
M
W
T
verslaggeving
CO01
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt
Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
144,00
Eigen 
Jaarlijks
gegevensverzameling
CO02
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat subsidies ontvangt
Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
126,00
Eigen 
Jaarlijks
gegevensverzameling
CO03
Productieve  investering:  Aantal  ondernemingen  dat  andere  financiële  steun  dan  Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
18,00
Eigen 
Jaarlijks
subsidies ontvangt
gegevensverzameling
CO06
Productieve  investering:  Particuliere  investeringen  die  zijn  afgestemd  op  EUR
EFRO
Meer ontwikkeld 
8.905.000,00
Eigen 
Jaarlijks
overheidssteun voor ondernemingen (subsidies)
gegevensverzameling
CO07
Productieve  investering:  Particuliere  investeringen  die  zijn  afgestemd  op  EUR
EFRO
Meer ontwikkeld 
8.905.000,00
Eigen 
Jaarlijks
overheidssteun voor ondernemingen (niet-subsidies)
gegevensverzameling
CO30
Hernieuwbare energiebronnen: Extra capaciteit van hernieuwbare energieproductie
MW
EFRO
Meer ontwikkeld 
40,00
Eigen 
Jaarlijks
gegevensverzameling
2.b
Extra capaciteit aan restwarmte
MW
EFRO
Meer ontwikkeld 
45,00
Eigen 
Jaarlijks
gegevensverzameling
2.c
Aantal  acties  gericht  op  procesondersteuning,  vraagbundeling  en  business  case  Acties
EFRO
Meer ontwikkeld 
120,00
Eigen 
Jaarlijks
ontwikkeling voor hernieuwbare energie
gegevensverzameling
2.d
Aantal leningen en garanties gericht op het wegnemen van financieringsobstakels  Leningen en garanties
EFRO
Meer ontwikkeld 
18,00
Eigen 
Jaarlijks
op het gebied van hernieuwbare energie
gegevensverzameling
2.e
Aantal stimuleringsprojecten gericht op investeringen in hernieuwbare energie
Stimuleringsprojecten
EFRO
Meer ontwikkeld 
6,00
Eigen 
Jaarlijks
gegevensverzameling
2.A.4 Investeringsprioriteit
Identificatiecode 
van 
de  4c
investeringsprioriteit
Benaming van de investeringsprioriteit

Ondersteuning  van  energie-efficiëntie,  slim  energiebeheer  en  het  gebruik  van  hernieuwbare  energie  in  openbare  infrastructuur,  met  inbegrip  van  openbare 
gebouwen, en in de woningbouwsector
NL
63
NL

2.A.5 Specifieke doelstellingen die overeenkomen met de investeringsprioriteit en verwachte resultaten
Identificatiecode 
van 
de  4
specifieke doelstelling
Benaming  van  de  specifieke  
Het verlagen van het energieverbruik in de bebouwde omgeving.
doelstelling
Resultaten  die  de  lidstaat  met  
Door middel van vraagbundeling wordt een schaalvergroting van de slimme uitrol van energiebesparende projecten en 
steun  van  de  Unie  beoogt  te  duurzame energie opwekking in de bouw gerealiseerd.
bereiken
De gebouwde omgeving in Nederland is verantwoordelijk voor ruim 40% van het energieverbruik. Diverse experimenten en 
onderzoeken hebben aangetoond dat hier gemiddeld meer dan 30% kan worden bespaard[1]. Vooral het energiegebruik in de 
bestaande bouw kan worden teruggedrongen.
Door middel van het in de praktijk uittesten van nieuwe samenwerkingsmodellen gericht op vraagbundeling, het 
ontwikkelen en vermarkten van geïntegreerde energie besparingspakketten, ontzorging van de eindgebruikers en op de 
doelgroep toegesneden financieringsconstructies wordt een bredere uitrol voorbereid. Daarmee wordt de grootschalige 
verduurzaming van de gebouwde omgeving, met name in de bestaande bouw, inclusief het maatschappelijk vastgoed 
gefaciliteerd. De nadruk zal daarbij liggen op renovatieprojecten en transformaties.
 
[1]     Monitorgegevens over de periode 2008-2011 geven aan dat bij naar schatting 950.000 woningen de energieprestatie 
met 20-30% is verbeterd (Koepelconvenant Energiebesparing Gebouwde Omgeving van 28 juni 2012). In het 
Energieakkoord is dan ook afgesproken jaarlijks 300.000 woningen te verbeteren hetgeen correspondeert met een 
energiebesparing van ten minste 30%. Recente projecten tonen aan dat dit realistische reductiepercentages zijn.
NL
64
NL

Tabel 3: Programmaspecifieke resultaatindicatoren per specifieke doelstelling (voor het EFRO en het Cohesiefonds)
Specifieke doelstelling
4 - Het verlagen van het energieverbruik in de bebouwde omgeving.
ID
Indicator
Meeteenheid
Regiocategorie (indien 
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde 
Gegevensbron
Frequentie van de 
relevant)
(2023)
verslaggeving
4.1.2 Aandeel  huishoudens  met  een  A++,  A+  en  Ar  energielabel  in  %
Meer ontwikkeld
3,00
2013
13,00
Agentschap NL
Jaarlijks
landsdeel West
NL
65
NL

2.A.6 In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregel (per investeringsprioriteit)
 2.A.6.1  Beschrijving  van  het  type  en  voorbeelden  van  maatregelen  die  worden  ondersteund,  en  de  verwachte  bijdrage  daarvan  aan  de  specifieke 
doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten 
begunstigden

Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en 
in de woningbouwsector
Acties voor specifieke doelstelling 4: Het verlagen van het energieverbruik in de bebouwde omgeving
De actielijn zet in op de benodigde schaalvergroting voor de slimme uitrol van energiebesparing en opwekking van duurzame energie in de bestaande 
bouw. De nadruk zal vooral liggen op het integreren van duurzame energie bij renovatie- en transitieprojecten. Daarnaast is het wenselijk dat er 
middelen beschikbaar zijn voor de financiering van processen die de vraagbundeling en business case advisering mogelijk maken. Met ondersteuning 
van het EFRO zou bij deze schaalprojecten een rol gespeeld kunnen worden door consortia die hiermee aan de slag willen gaan een subsidie voor het 
proces te verstrekken. Ook kan hierbij worden gedacht aan het opzetten van of bijdragen aan (een) fonds(en) die de investeringsrisico’s van de 
deelnemers aan de consortia beperken.
 Doel: Het realiseren van schaalvergroting ter bevordering van een slimme uitrol van energiebesparende maatregelen en maatregelen ter 
stimulering van de opwekking van duurzame energie in de bestaande bouw.
 Doelgroepen: partijen betrokken bij business case ontwikkeling, energiebedrijven, overheden, corporaties en organisaties die vraagbundeling 
in de bebouwde omgeving tot stand brengen, bouwbedrijven.
 Type instrument: Subsidies, leningen en garantstellingen.
Voorbeelden van acties
Met processubsidies, garanties en leningen  wordt een impuls gegeven aan repeteerbare samenwerkingsprojecten tussen MKB, eigenaren en 
gebruikers van bestaande woningen (corporaties e.d.), maatschappelijke gebouwen (o.a. schoolgebouwen en sportfaciliteiten), energiemaatschappijen 
NL
66
NL

Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en 
in de woningbouwsector
en commerciële gebouwen om verder invulling te geven aan opschaalbare, lokaal ingebedde aanpakken voor renovatie naar duurzame gebouwen.
Bevorderen van een brede toepassing van energiebesparende en  -opwekkende maatregelen door instrumentenontwikkeling (met name gericht op 
verlaging proceskosten) en proeven met nieuwe (collectieve) organisatievormen gericht op vraagbundeling, financiering, uitvoering en exploitatie 
zoals Energy Service Companies.
Het opzetten van repeteerbare aanpakken die aanwezig zijn bij verschillende organisaties en instellingen ter bevordering van een slimme uitrol van 
energiebesparende en –opwekkende maatregelen in West-Nederland en het verspreiden en delen van de repeteerbare kennis die dit oplevert.
 2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties
Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en 
in de woningbouwsector
Leidende principes voor de selectie van projecten
Kansen voor West zal het projectselectiesysteem vernieuwen. Dat gebeurt gezamenlijk met de andere drie landsdelige OP’s. Zo komt er een 
gezamenlijke beleidsregel voor het beoordelingskader en gaan alle OP’s werken met een uniforme kwaliteitstoets door onafhankelijkedeskundigen. 
Kansen voor West II blijft het “First Come First Serve”principe trouw. Echter houdt uitdrukkelijk de optie open om een tender uit te zetten als 
onderdelen van het programma extra activering nodig hebben. Voor de selectie van projecten wordt uitgegaan van een systeem op basis van een 
minimumscore op vooraf bepaalde kwaliteitscriteria. Om daarmee die projecten te kunnen selecteren die een substantiële bijdrage leveren aan het 
programma. Daarvoor worden projecten getoetst aan de relevante vigerende beleidskaders, en worden ze voorgelegd aan een onafhankelijke 
expertcommissie aan de hand van een uniform landelijk beoordelingssysteem. Op basis van dit onafhankelijke advies zal de MA ten slotte een 
formeel besluit nemen over toewijzing dan wel afwijzing van projecten. Waar er sprake is van steun aan het grootbedrijf zal de MA erop toezien dat 
dit niet ten koste gaat van de werkgelegenheid van dit bedrijf in bestaande locaties binnen de Europese Unie.
In globale zin volgt de beoordeling het uniforme beoordelingskader dat door de vier landsdelige OP’s in Nederland gezamenlijk wordt opgesteld en 
NL
67
NL

Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en 
in de woningbouwsector
gepubliceerd. Het volgt daarbij de volgende twee stappen:
1. Beleidsmatige beoordeling
Als eerste wordt de projectaanvraag beleidsmatig beoordeeld door de MA op de vraag, in hoeverre het bijdraagt aan de relevante vigerende regionale 
beleidskaders en de doelstellingen van het OP. Hierbij zal worden gekeken naar de specifieke bijdrage aan de doelstelling en de indicatoren van het 
programma, of het een cross-over actie betreft, en wat het schaaleffect/ impact van de actie is op het OP. Op basis van deze beleidsmatige beoordeling 
volgt een positief of negatief besluit. Bij een negatief besluit ontvangt de aanvrager een gemotiveerde afwijzingsbeschikking en bij een positief besluit 
gaat het voorstel door naar fase 2.
2. Onafhankelijke deskundigen commissie
Voor de inhoudelijke beoordeling van de kwaliteit van het project wordt een beoordelingscommissie met experts ingesteld die onafhankelijk advies 
geven op basis van een score op vooraf opgestelde criteria. Voor de leden van de beoordelingscommissie wordt een profiel opgesteld en kunnen alle 
stakeholders kandidaten aandragen. De leden van de beoordelingscommissie worden door het CvT benoemd.
De criteria waarop de beoordelingscommissie projectvoorstellen beoordeeld zijn gebaseerd op  met name drie basisuitgangspunten en zijn nader 
uitgewerkt in het beoordelingskader. De uitgangspunten zijn: de kwaliteit van de businesscase/ het businessplan, de kwaliteit van het project en 
duurzaamheid. De duurzaamheidspunten waarop beoordeeld moet worden zijn:
 De ecologische duurzaamheid. Hierbij valt te denken aan efficiënt gebruik van hulpbronnen, milieumaatregelen, klimaatadaptatie en –
mitigatie, herstelvermogen voor rampen, risicopreventie en –beheer.
 De sociale duurzaamheid. Hierbij valt te denken aan (sociale) participatie, verrijking cultuur, veiligheid, gezondheid en onderwijs.
NL
68
NL

Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en 
in de woningbouwsector
De bijdrage aan de duurzaamheidsagenda is daarmee expliciet onderdeel van de projectselectie en zal voor low carbon een zwaar gewicht krijgen 
waarbij een hoge score wordt behaald als de bijdrage aan gebruik van hernieuwbare vormen ven energie hoog is. Het uitgangspunt voor weging van 
de criteria is, dat projecten een hoge minimale kwaliteit dienen te hebben, er moeten 70 uit 100 punten behaald worden. De beoordelingscriteria 
worden in samenwerking met de beoordelingscommissie in detail uitgewerkt in het toetsingskader. Deze criteria zijn voor heel Nederland gelijk en 
gelden voor alle investeringsprioriteiten innovatie, maar de weging zal verschillen per prioritaire as.
Ten slotte zal bij het bereiken van een vooraf bepaalde minimale score een positief advies verstrekt worden aan de MA voor financiering van het 
project uit het programma. Naast de beleidsbeoordeling en de inhoudelijke beoordeling door de deskundigencommissie zal er een financieel-
technische beoordeling op aspecten als staatssteun, maar ook gelijke kansen, door de MA plaatsvinden.
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en 
in de woningbouwsector
Er wordt overwogen om een deel van de activiteiten via financieringsinstrumenten (leningen, garanties, deelnemingen) in te zetten. Tot op heden is er 
veel onderzoek gedaan, maar nog geen ex-antebeoordeling conform artikel 37 lid 2 van Verordening (EU) 1303/2013. De intentie is na goedkeuring 
van het OP door de Europese Commissie deze ex-antebeoordeling af te ronden.
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
4c - Ondersteuning van energie-efficiëntie, slim energiebeheer en het gebruik van hernieuwbare energie in openbare infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en 
in de woningbouwsector
Majeure projecten worden binnen het programma op dit terrein niet uitgesloten, op dit moment is dit nog niet bekend. De bijdrages vanuit het 
programma zullen nooit zeer hoog zijn, maar de totale kosten van een uitrolproject met een financieringstekort kunnen de limiet wel overschrijden.
NL
69
NL

2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per regiocategorie
Tabel 5: Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren (per investeringsprioriteit, voor het ESF uitgesplitst naar regiocategorie en 
indien van toepassing voor het EFRO)
Investeringsprioriteit
4c  -  Ondersteuning  van  energie-efficiëntie,  slim  energiebeheer  en  het  gebruik  van  hernieuwbare  energie  in  openbare 
infrastructuur, met inbegrip van openbare gebouwen, en in de woningbouwsector

ID
Indicator
Meeteenheid
Fonds
Regiocategorie (indien 
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie 
relevant)
van de 
M
W
T
verslaggeving
CO01
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt
Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
52,00
Eigen 
Jaarlijks
gegevensverzameling
CO02
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat subsidies ontvangt
Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
12,00
Eigen 
Jaarlijks
gegevensverzameling
CO03
Productieve  investering:  Aantal  ondernemingen  dat  andere  financiële  steun  Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
40,00
Eigen 
Jaarlijks
dan subsidies ontvangt
gegevensverzameling
CO06
Productieve  investering:  Particuliere  investeringen  die  zijn  afgestemd  op  EUR
EFRO
Meer ontwikkeld 
4.795.000,00
Eigen 
Jaarlijks
overheidssteun voor ondernemingen (subsidies)
gegevensverzameling
CO07
Productieve  investering:  Particuliere  investeringen  die  zijn  afgestemd  op  EUR
EFRO
Meer ontwikkeld 
4.795.000,00
Eigen 
Jaarlijks
overheidssteun voor ondernemingen (niet-subsidies)
gegevensverzameling
CO31
Energie-efficiëntie: 
Aantal 
huishoudens 
met 
verbeterde  Huishoudens
EFRO
Meer ontwikkeld 
1.000,00
Eigen 
Jaarlijks
energieverbruikclassificatie
gegevensverzameling
2.f
Aantal  leningen  en  garanties  gericht  op  het  wegnemen  van  Leningen en garanties
EFRO
Meer ontwikkeld 
40,00
Eigen 
Jaarlijks
financieringsobstakels op het gebied van energie efficiëntie
gegevensverzameling
2.g
Aantal stimuleringsprojecten gericht op energie efficiëntie
Stimuleringsprojecten
EFRO
Meer ontwikkeld 
12,00
Eigen 
Jaarlijks
gegevensverzameling
2.A.7 Sociale innovatie, transnationale samenwerking en de bijdrage aan thematische doelstellingen 1-7 
Prioritaire as
2  -  Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
Niet van toepassing
2.A.8 Prestatiekader
Tabel 6: Prestatiekader van de prioritaire as (per fonds en, voor het EFRO en het ESF, per regiocategorie)
Prioritaire as
2 -  Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
ID
Soort 
Indicator of belangrijke uitvoeringsstap
Meeteenheid, 
waar 
Fonds
Regiocategorie
Mijlpaal voor 2018
Uiteindelijke doelstelling 
Gegevensbron
Uitleg over de relevantie van de indicator, in voorkomend geval
indicator
van toepassing
(2023)
M
W
T
M
W
T
NL
70
NL

Prioritaire as
2 -  Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
ID
Soort 
Indicator of belangrijke uitvoeringsstap
Meeteenheid, 
waar 
Fonds
Regiocategorie
Mijlpaal voor 2018
Uiteindelijke doelstelling 
Gegevensbron
Uitleg over de relevantie van de indicator, in voorkomend geval
indicator
van toepassing
(2023)
F102
F
Gecertificeerde  totale  subsidiabele  kosten  in  de  toepassing  van  hernieuwbare    energie  en 
Euro
EFRO
Meer 
24604448
91.127.587,00
Eigen 
De  omvang  van  de  gecertificeerde  totale  subsidiabele  kosten  van  alle 
energie efficiëntie in bestaande bouw (4a en 4c)
ontwikkeld
gegevensverzameling
projecten, gericht op de toepassing van hernieuwbare energie en energie 
efficiëntie.
KIS2
I
Aantal acties gericht op procesondersteuning, vraagbundeling en business case ontwikkeling 
Acties
EFRO
Meer 
48
120,00
Eigen 
Inzet  op  procesondersteuning,  vraagbundeling  en  business  case 
voor hernieuwbare energie in gestarte projecten
ontwikkeld
gegevensverzameling
ontwikkeling  ondersteund  in  grote  mate  de  ontwikkeling  voor 
hernieuwbare energie.
2.c
O
Aantal acties gericht op procesondersteuning, vraagbundeling en business case ontwikkeling 
Acties
EFRO
Meer 
6
120,00
Eigen 
Inzet  op  procesondersteuning,  vraagbundeling  en  business  case 
voor hernieuwbare energie
ontwikkeld
gegevensverzameling
ontwikkeling  ondersteund  in  grote  mate  de  ontwikkeling  voor 
hernieuwbare energie.
2.g
O
Aantal stimuleringsprojecten gericht op energie efficiëntie
Stimuleringsprojecten
EFRO
Meer 
4
12,00
eigen 
Het  aantal  projecten  gericht  op  de  stimulering  van  energie  efficiëntie. 
ontwikkeld
gegevensverzameling
Gebaseerd  op  de  aanname  dat  gemiddeld  2  op  de  5  projecten  een 
stimuleringsproject betreft.
Aanvullende kwalitatieve informatie over het opstellen van het prestatiekader
 
KIS2 Aantal acties gericht op procesondersteuning, vraagbundeling en business case ontwikkeling voor hernieuwbare energie in gestarte 
projecten. 

DEFINITIE
Een project dient miniaal één van de drie acties (procesondersteuning, vraagbundeling, business case ontwikkeling) voor hernieuwbare energie te 
bevatten. Een project kan dus meerdere acties bevatten.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op inzet in projecten gericht op slimme uitrol, vraagbundeling en verdienmodellen/ financieringsconstructies. Omwille van 
de efficiëntie richting begunstigden kunnen één of meerdere acties  (procesondersteuning, vraagbundeling, businesscase ontwikkeling) gecombineerd 
worden in één project. Deze inzet is begroot door de partners en hieronder uitgewerkt. Let op, dit is een begroting op hoofdlijnen, dus hiervoor zijn 
afrondingen gebruikt. De streefwaarde is gebaseerd op ervaringscijfers van de partners met soortgelijke projecten, die in de afgelopen jaren zijn 
uitgevoerd. Deze zijn gemiddeld 250.000 euro EFRO per actie  (procesondersteuning, vraagbundeling, businesscase ontwikkeling). De raming van de 
partners is dat de helft van het budget voor hernieuwbare energie (SD3) hierop wordt ingezet. (30.375.862,33/250.000). Voor de mijlpaal is uitgegaan 
NL
71
NL

van de gestarte acties. Naar verwachting zal 40% van de streefwaarde kunnen worden behaald in 2018. Dit betreft een actielijn waarbij, in tegenstelling 
tot innovatie, er weinig ervaringsmateriaal beschikbaar is. De 40% is dan ook gebaseerd op de best mogelijke verwachtingswaarde uitgaande van de aard 
van de acties (vraagbundeling kost even tijd) en de fase waarin het programma zich in het mijlpaalmoment bevindt.
Output 2.c Aantal acties gericht op procesondersteuning, vraagbundeling en business case ontwikkeling voor hernieuwbare energie.
DEFENITIE
Een project dient minimaal één van de drie acties (procesondersteuning, vraagbundeling, business case ontwikkeling) voor hernieuwbare energie te 
bevatten. Een project kan dus meerdere acties bevatten.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op inzet in projecten gericht op slimme uitrol, vraagbundeling en verdienmodellen/ financieringsconstructies. Omwille van 
de efficiëntie richting begunstigden kunnen één of meerdere acties  (procesondersteuning, vraagbundeling, businesscase ontwikkeling) gecombineerd 
worden in één project. De streefwaarde is gebaseerd op ervaringscijfers van de partners met soortgelijke projecten, die in de afgelopen jaren zijn 
uitgevoerd. Deze zijn gemiddeld 250.000 euro EFRO per actie  (procesondersteuning, vraagbundeling, businesscase ontwikkeling). De raming van de 
partners is dat de helft van het budget voor low carbon hierop wordt ingezet. Hiervan is de aanname dat twee derde gaat naar acties van gemiddeld 
250.000 euro EFRO. Voor de mijlpaal is uitgegaan van de realisatie in vastgestelde projecten. Naar verwachting zal  5% van de streefwaarde kunnen 
worden behaald in 2018. Dit is gebaseerd op de gemiddelde  duur (3 jaar) van projecten en ervaring van eerdere programma's.
Output 2.g Aantal stimuleringsprojecten gericht op energie efficiëntie
DEFENITIE
NL
72
NL

Het aantal projecten gericht op de stimulering van de infrastructurele energie efficiëntie. Het gaat uitsluitend om vastgestelde projecten, dat wil zeggen 
gerealiseerd en uitbetaald.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op de aanname dat gemiddeld 2 op de 5 projecten een stimuleringsproject betreft. Daarmee is deze indicator dekkend voor 
ongeveer 12% van de IP Koolstofarme economie. Gecombineerd met 2.c levert dit een bijdrage van boven de 50% en zijn daarom in het prestatie 
framewerk opgenomen. Naar verwachting zal 33% van de streefwaarde kunnen worden behaald in 2018. Dit is gebaseerd op de gemiddelde duur (3 jaar) 
van projecten en ervaring van eerdere programma's.
F102 Gecertificeerde totale subsidiabele kosten in de toepassing van hernieuwbare  energie en energie efficiëntie in bestaande bouw (4a en 4c)
DEFENITIE
De omvang van de gecertificeerde totale subsidiabele kosten van alle projecten, gericht op de toepassing van hernieuwbare energie en energie efficiëntie.
TOELICHTING
De totale subsidiabele kosten zijn gebaseerd op de gecertificeerde kosten zoals opgenomen in de betaalaanvraag. Met het bepalen van de mijlpaal 2018 
worden de jaartranches gevolgd. Eind 2018 moeten conform de “n+3-regel” de jaartranches 2014 en 2015 zijn uitgegeven. Deze jaartranches maken 27% 
van het totale budget uit. Daarom is de mijlpaal 2018  gezet op 27% van de geraamde totale programmaomvang (EFRO en cofinancieringen) in deze 
prioriteit.
 
NL
73
NL

2.A.9 Categorieën steunverlening
De categorieën steunverlening die overeenkomen met de inhoud van de prioritaire as, op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur, en 
indicatieve uitsplitsing van door de Unie verleende steun.
Tabellen 7-11: Categorieën steunverlening
Tabel 7: Dimensie 1: Steunverleningsgebied
Prioritaire as
2 -  Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in 
EUR
ERDF
Meer 
009. Hernieuwbare energie: wind
564.404,00
ontwikkeld
ERDF
Meer 
010. Hernieuwbare energie: zonne-energie
2.004.321,00
ontwikkeld
ERDF
Meer 
011. Hernieuwbare energie: biomassa
4.975.460,00
ontwikkeld
ERDF
Meer 
012. Andere hernieuwbare energiebronnen (waaronder waterkracht, geothermische en mariene energie) en de integratie van hernieuwbare energie (inclusief infrastructuur 
4.988.422,00
ontwikkeld
voor opslag, stroom-naar- gasomzetting en hernieuwbare waterstof)
ERDF
Meer 
013. Energie-efficiënte: renovatie van openbare infrastructuur, demonstratieprojecten en ondersteunende maatregelen
3.120.256,00
ontwikkeld
ERDF
Meer 
014. Energie-efficiënte: renovatie van bestaande woningvoorraad, demonstratieprojecten en ondersteunende maatregelen
9.652.206,00
ontwikkeld
ERDF
Meer 
015. Distributiesystemen voor intelligente energie op midden- en laagspanningniveaus (met inbegrip van slimme netwerken en ICT-systemen)
1.881.392,00
ontwikkeld
ERDF
Meer 
068. Energie-efficiënte en demonstratieprojecten in kmo's en ondersteunende maatregelen
9.264.174,00
ontwikkeld
Tabel 8: Dimensie 2: Financieringsvorm
Prioritaire as
2 -  Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Niet-terugvorderbare subsidie
18.225.318,00
ERDF
Meer ontwikkeld
04. Ondersteuning door middel van financieringsinstrumenten: lening of gelijkwaardig
18.225.317,00
Tabel 9: Dimensie 3: Soort gebied
Prioritaire as
2 -  Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
NL
74
NL

Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
 ERDF
Meer ontwikkeld
01. Grote stedelijke gebieden (dichtbevolkt > 50 000 inwoners)
36.450.635,00
Tabel 10: Dimensie 4: Territoriale verwezenlijkingsmechanismen
Prioritaire as
2 - Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
 ERDF
Meer ontwikkeld
01. Geïntegreerde territoriale investering – stedelijk
7.062.310,00
 ERDF
Meer ontwikkeld
07. Niet van toepassing
29.388.325,00
Tabel 11: Dimensie 6: secundair ESF-thema (alleen ESF en YEI)
Prioritaire as
2 - Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
2.A.10 Overzicht van het voorgenomen gebruik van technische bijstand, inclusief eventuele maatregelen voor het versterken van de bestuurlijke 
capaciteit  van  de  autoriteiten  die  betrokken  zijn  bij  het  beheer  en  besturen  van  de  programma's  en  de  begunstigden  (in  voorkomend 
geval) (per prioritaire as)
Prioritaire as: 
2 - Ondersteuning van de omschakeling naar een koolstofarme economie in alle sectoren
NL
75
NL

.
2.A.1 Prioritaire as
Identificatiecode van de prioritaire as
3
Titel van de prioritaire as
Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
 De volledige prioritaire as zal uitsluitend door financieringsinstrumenten worden uitgevoerd
 De volledige prioritaire as zal uitsluitend worden uitgevoerd door financieringsinstrumenten die op EU-niveau zijn opgezet
 De volledige prioritaire as zal aan de hand van door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling worden uitgevoerd
 Voor het ESF: De gehele prioritaire as is bedoeld voor sociale innovatie of transnationale samenwerking of beide
 For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to operations aimed at reconstruction in response to major or regional natural disasters
 For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to SME (Article 39)
2.A.2 Motivering voor het vaststellen van een prioritaire as met betrekking tot meer dan één regiocategorie, thematische doelstelling of fonds 
(waar van toepassing)
2.A.3 Fonds, regiocategorie en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie
Fonds
Regiocategorie
Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke 
Regiocategorie voor ultraperifere regio's en noordelijke dunbevolkte regio's (indien 
uitgaven)
van toepassing)
ERDF
Meer 
Totaal
ontwikkeld
2.A.4 Investeringsprioriteit
Identificatiecode 
van 
de  8b
investeringsprioriteit
Benaming 

van 
de  Het  ondersteunen  van  werkgelegenheidsvriendelijke  groei  via  de  ontwikkeling  van  het  eigen  potentieel  als  onderdeel  van  een  territoriale  strategie  voor  specifieke 
investeringsprioriteit
gebieden,  met  inbegrip  van  de  herbestemming  van  industriegebieden  met  afnemende  economische  activiteit  en  de  verbetering  van  de  toegankelijkheid  en  de 
ontwikkeling van specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
2.A.5 Specifieke doelstellingen die overeenkomen met de investeringsprioriteit en verwachte resultaten
Identificatiecode 
van 
de  5
specifieke doelstelling
Benaming  van  de  specifieke  
Arbeidspotentieel, het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt
doelstelling
Resultaten  die  de  lidstaat  met  
Door een betere samenwerking tussen bedrijven en onderwijsinstellingen in de G-4 steden wordt de mismatch op de 
NL
76
NL

steun  van  de  Unie  beoogt  te  arbeidsmarkt in deze steden verkleind en zal de doorstroom naar de arbeidsmarkt worden verbeterd.
bereiken
De situatie op de arbeidsmarkt vraagt om een extra impuls, met name in de G-4 steden. De inzet van de vier steden richt zich 
op zowel de vraag als de aanbodzijde van de arbeidsmarkt en is erop gericht de bestaande mismatch op de arbeidsmarkt te 
verminderen. Een geïntegreerde benadering biedt de mogelijkheid voor een gecombineerde inzet van ESF en EFRO 
middelen.
De mismatch op de arbeidsmarkt belemmert in belangrijke mate een duurzame stedelijke ontwikkeling. Daarom zal 
aanvullend op en in samenwerking met het ESF worden ingezet op het bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning 
arbeidsmobiliteit. In deze geïntegreerde aanpak richt het EFRO zich op de ontwikkeling van het toekomstig 
arbeidspotentieel en het ESF op de ontwikkeling van alle werkzoekende werklozen door middel van scholing, opleiding en 
het ontwikkelen van toepasselijke curricula.
Door de EFRO middelen te richten op bedrijven en intermediaire organisaties en het realiseren van 
samenwerkingsverbanden van deze organisaties met elkaar en met scholen kan een betere benutting van het aanwezige 
arbeidspotentieel worden gerealiseerd. Met name bij moeilijk vervulbare vacatures en nieuwe banen en functies die 
voortvloeien uit de extra impulsen op de terreinen innovatie en koolstofarme economie is winst te behalen. De ontwikkeling 
van werkzoekenden, overwegend werklozen blijft voorbehouden aan het ESF.
Afhankelijk van de specifieke arbeidsmarktsituatie in de stad en de gekozen stedelijke aanpak, kent iedere stad een eigen 
focus. Uit de stedelijke arbeidsmarktanalyses komt naar voren dat de voor Amsterdam relevante sectoren vooral te vinden 
zijn in ICT en duurzaamheid alsmede technische sectoren op het terrein van  installatietechniek en mobiliteit. In Rotterdam 
liggen er vooral kansen in nieuwe banen ten gevolge van innovatie en verduurzaming van de economie, techniek, zorg en 
food. Haagse sectoren zijn onder meer Security, ICT/Telecom, Energie (o.a. bouw en installatie), de creatieve industrie, 
toerisme & hospitality, techniek en zorg. In Utrecht tenslotte liggen de kansen vooral in de techniek, ICT en de zorg.
Hoewel de werkzoekenden veelal in een beperkt deel van de stad zijn geconcentreerd (met name die wijken of straten met 
NL
77
NL

een aanbod van goedkope huisvesting) en de ESF inzet zich op deze groep richt, zal de EFRO inzet veelal plaats vinden in 
die delen van de stad waar de bedrijven en onderwijsinstellingen zich bevinden die voor nieuwe werkgelegenheid kunnen 
zorgen.
De EFRO inzet is gericht op de versterking van de vraagzijde, ofwel de behoefte van het bedrijfsleven voor de vervulling 
van (toekomstige) banen. Dit wordt gefaciliteerd door het ondersteunen van samenwerkingsverbanden. De nadruk ligt 
daarbij op het scheppen van randvoorwaarden voor innovatie en groei van het MKB en de aansluiting van het middelbaar en 
beroepsonderwijs tot en met MBO+ niveau[1] op de arbeidsmarkt. Door de samenwerking en afstemming tussen de 
bedrijven kunnen aanzienlijk aantallen (leer)banen, stages en start-ups worden gerealiseerd bij meerdere bedrijven en wordt 
geïnvesteerd in projecten die het (toekomstig) arbeidspotentieel versterken.
[1]     Het gaat hier om de NLQF niveaus 1 tot en met 4 (zie http://nlqf.nl/nlqf-niveaus)
NL
78
NL

Tabel 3: Programmaspecifieke resultaatindicatoren per specifieke doelstelling (voor het EFRO en het Cohesiefonds)
Specifieke doelstelling
5 - Arbeidspotentieel, het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt
ID
Indicator
Meeteenheid
Regiocategorie (indien relevant)
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie van de verslaggeving
8.1.1 Jeugdwerkloosheid in de G-4 steden
%
Meer ontwikkeld
14,70
2013
12,00
CBS
Jaarlijks
NL
79
NL

2.A.6 In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregel (per investeringsprioriteit)
 2.A.6.1  Beschrijving  van  het  type  en  voorbeelden  van  maatregelen  die  worden  ondersteund,  en  de  verwachte  bijdrage  daarvan  aan  de  specifieke 
doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten 
begunstigden

Investeringsprioriteit
8b  -  Het  ondersteunen  van  werkgelegenheidsvriendelijke  groei  via  de  ontwikkeling  van  het  eigen  potentieel  als  onderdeel  van  een  territoriale  strategie  voor  specifieke 
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van 
specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
Acties voor specifieke doelstelling 5: Arbeidspotentieel, het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt
Zowel vraag als aanbod zijn bepalend voor de opzet van samenwerkingsverbanden tussen bedrijven, onderwijsinstellingen en overheid. Waar nodig 
worden structurele aanpassingen gedaan in aanbod en inhoud van opleidingen, organisatie en uitvoering. Dit alles is te herkennen aan het aantal 
succesvolle matches in die sectoren waarin de mismatch het meest manifest is. De vraagzijde is hierbij leidend.
Acties richten zich op de belangrijke economische en maatschappelijke clusters in de steden en brengt deze zoveel mogelijk in verband met die 
gebieden waar de mensen zijn die de banen nodig hebben. Daarbij wordt voorwaardenscheppend gedacht in de zin van dienstverlening aan bedrijven 
en kansen voor starters en kleine zelfstandigen.
De focus ligt daarbij op groeimarkten waar nieuwe bedrijvigheid uitbreiding van werkgelegenheid oplevert, of op de veranderde vraag naar 
gekwalificeerd personeel. Discussie met - en bewustwording van het bedrijfsleven over de geschiktheid van personeel kan leiden tot innovatieve 
oplossingen voor arbeidsmarktproblemen als verdrukking (lager opgeleiden door hoger opgeleiden) en de positie van andere groepen op de 
arbeidsmarkt waarbij gesproken kan worden van onbenut potentieel.
 Doel: Verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt door het bevorderen van werkzame partnerschappen tussen bedrijven, 
onderwijsinstellingen en overheid.
 Doelgroepen: Bedrijven met name het MKB en onderwijsinstellingen (maar niet individuele scholieren).
NL
80
NL

Investeringsprioriteit
8b  -  Het  ondersteunen  van  werkgelegenheidsvriendelijke  groei  via  de  ontwikkeling  van  het  eigen  potentieel  als  onderdeel  van  een  territoriale  strategie  voor  specifieke 
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van 
specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
 Type instrument: Projectsubsidies en subsidieregelingen.
Voorbeelden van acties
Innovatieve samenwerking tussen bedrijven en onderwijsinstellingen die gezamenlijk de arbeidsmarktmismatch oplossen,  behoeften en 
mogelijkheden van de arbeidsmarkt (inclusief stageplekken en combinaties tussen werken en leren) in beeld brengen om een betere aansluiting van 
het beroepsonderwijs op de arbeidsmarkt te krijgen.
Initiatieven van bedrijven gericht op het tot stand brengen van meer vraaggerichte opleidingen, met name waar het gaat om nieuwe bedrijfsactiviteiten 
waarvoor werknemers met specifieke vaardigheden worden gezocht, bijvoorbeeld in sectoren als energie, ICT, medisch en Food.
Stimuleren van deelname van bedrijven in campusontwikkeling en de onderwijscomponenten van living labs en/of proeftuinen.
 2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties
Investeringsprioriteit
8b  -  Het  ondersteunen  van  werkgelegenheidsvriendelijke  groei  via  de  ontwikkeling  van  het  eigen  potentieel  als  onderdeel  van  een  territoriale  strategie  voor  specifieke 
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van 
specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
Leidende principes voor de selectie van operaties
De te maken interventies voor duurzame stedelijke ontwikkeling in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht zullen worden uitgewerkt in 
stedelijk vast te stellen uitvoeringsplannen. Deze uitvoeringsplannen verschillen per stad. De middelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling 
worden op basis van subdelegatie aan de G-4 steden door de colleges van B&W als stedelijke programma-autoriteit, zelf beschikt.
NL
81
NL

Investeringsprioriteit
8b  -  Het  ondersteunen  van  werkgelegenheidsvriendelijke  groei  via  de  ontwikkeling  van  het  eigen  potentieel  als  onderdeel  van  een  territoriale  strategie  voor  specifieke 
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van 
specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
Ieder uitvoeringplan omschrijft zowel de economische (EFRO) als de sociale aspecten (ESF). Programmatisch sluiten de economische en sociale 
opgave bij elkaar aan en versterken elkaar (geïntegreerd). De mogelijke keuze van interventie verschilt per stad, omdat deze afhankelijk is van de 
specifieke problemen, de economische structuur en bestuurlijke keuzes op grond van urgentie.
Beoordeling en beheer van aanvragen en projecten vindt plaats binnen de gestelde beleidskaders, met onderkenning van de specifieke economische 
(EFRO) en/of sociale (ESF) aard van aanvragen. Na het opstellen van een technisch advies voor een projectaanvraag – zowel voor EFRO als voor 
ESF - zal per stad een adviesgroep gefundeerd adviseren over de toekenning van middelen voor die projectaanvraag. In die adviesgroep zijn de 
managementautoriteiten EFRO en ESF (Agentschap SZW) als adviserende leden opgenomen. De adviesgroep zal in de kwaliteitsbeoordeling kijken 
in hoeverre een projectvoorstel bijdraagt aan de specifieke doelstelling van het Operationeel Programma, of het gericht is op het oplossen van een 
probleem, de technische haalbaarheid, of de juiste partijen betrokken zijn bij de opzet van het project, of de activiteiten duidelijk beschreven zijn en of 
deze ambitie tonen, en in hoeverre het voorstel realistisch is ten aanzien van het probleem dat het wil aanpakken. Naast de beleidsbeoordeling en de 
inhoudelijke beoordeling zal er een financieel-technische beoordeling op aspecten als staatssteun, maar ook gelijke kansen plaatsvinden.
De formele verantwoordelijkheid voor toekenning en het beheer van EFRO-subsidies ligt door subdelegatie bij het bestuur van elk van de G4 steden. 
Voor de begeleiding van het proces van indiening, beoordeling, uitvoering en verantwoording van de EFRO-subsidies wordt een stedelijk 
programmabureau ingericht.
De formele verantwoordelijkheid voor toekenning en beheer van ESF-subsidies ligt bij het Agentschap SZW. Voor de advisering van het proces van 
indiening, uitvoering en verantwoording van de ESF projecten wordt een stedelijk ESF steunpunt ingericht.
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
8b  -  Het  ondersteunen  van  werkgelegenheidsvriendelijke  groei  via  de  ontwikkeling  van  het  eigen  potentieel  als  onderdeel  van  een  territoriale  strategie  voor  specifieke 
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van 
specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
NL
82
NL

Investeringsprioriteit
8b  -  Het  ondersteunen  van  werkgelegenheidsvriendelijke  groei  via  de  ontwikkeling  van  het  eigen  potentieel  als  onderdeel  van  een  territoriale  strategie  voor  specifieke 
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van 
specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
Niet van toepassing
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
8b  -  Het  ondersteunen  van  werkgelegenheidsvriendelijke  groei  via  de  ontwikkeling  van  het  eigen  potentieel  als  onderdeel  van  een  territoriale  strategie  voor  specifieke 
gebieden, met inbegrip van de herbestemming van industriegebieden met afnemende economische activiteit en de verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van 
specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen
Niet van toepassing
2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per regiocategorie
Tabel 5: Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren (per investeringsprioriteit, voor het ESF uitgesplitst naar regiocategorie en 
indien van toepassing voor het EFRO)
Investeringsprioriteit
8b  -  Het  ondersteunen  van  werkgelegenheidsvriendelijke  groei  via  de  ontwikkeling  van  het  eigen  potentieel  als  onderdeel  van  een  territoriale 
strategie  voor  specifieke  gebieden,  met  inbegrip  van  de  herbestemming  van  industriegebieden  met  afnemende  economische  activiteit  en  de 
verbetering van de toegankelijkheid en de ontwikkeling van specifieke natuurlijke en culturele hulpbronnen

ID
Indicator
Meeteenheid
Fonds
Regiocategorie (indien 
Streefwaarde 
Gegevensbron
Frequentie van de 
relevant)
(2023)
verslaggeving
M
W
T
3.a
Aantal  samenwerkingsverbanden  gericht  op  het  Samenwerkingsverbanden
EFRO
Meer ontwikkeld 
23,00
Eigen 
Jaarlijks
verkleinen  van  de  mismatch  op  de  arbeidsmarkt,  tussen 
gegevensverzameling
kennisinstellingen en bedrijfsleven en/of overheid.
3.b
Aantal deelnemende bedrijven
Bedrijven
EFRO
Meer ontwikkeld 
35,00
Eigen 
Jaarlijks
gegevensverzameling
2.A.7 Sociale innovatie, transnationale samenwerking en de bijdrage aan thematische doelstellingen 1-7 
Prioritaire as
3  -  Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
Niet van toepassing
NL
83
NL

2.A.8 Prestatiekader
Tabel 6: Prestatiekader van de prioritaire as (per fonds en, voor het EFRO en het ESF, per regiocategorie)
Prioritaire as
3 -  Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
ID
Soort 
Indicator of belangrijke uitvoeringsstap
Meeteenheid,  waar  van 
Fonds
Regiocategorie
Mijlpaal voor 2018
Uiteindelijke doelstelling 
Gegevensbron
Uitleg  over  de  relevantie  van  de 
indicator
toepassing
(2023)
indicator, in voorkomend geval
M
W
T
M
W
T
F103
F
Gecertificeerde totale subsidiabele kosten.
Euro
EFRO
Meer 
6296209
23.319.294,00
Eigen 
De  omvang  van  de  gecertificeerde 
ontwikkeld
gegevensverzameling
totale  subsidiabele  kosten  van 
subsidieprojecten.
KIS3
I
Aantal  samenwerkingsverbanden  gericht  op  het  verkleinen  van  de  mismatch  op  de  arbeidsmarkt,  tussen  kennisinstellingen  en 
Samenwerkingsverbanden
EFRO
Meer 
7
23,00
Eigen 
Samenwerkingsverbanden  zijn  de 
bedrijfsleven en/of overheid bij gestarte projecten.
ontwikkeld
gegevensverzameling
insteek  van  het  samenbrengen  van 
vraag en aanbod.
3.a
O
Aantal  samenwerkingsverbanden  gericht  op  het  verkleinen  van  de  mismatch  op  de  arbeidsmarkt,  tussen  kennisinstellingen  en 
Samenwerkingsverbanden
EFRO
Meer 
1
23,00
Eigen 
Samenwerkingsverbanden  zijn  de 
bedrijfsleven en/of overheid.
ontwikkeld
gegevensverzameling
insteek  van  het  samenbrengen  van 
vraag en aanbod.
Aanvullende kwalitatieve informatie over het opstellen van het prestatiekader
KIS3  Aantal samenwerkingsverbanden gericht op het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt, tussen kennisinstellingen en 
bedrijfsleven en/of overheid, bij gestarte projecten.

DEFINITIE
De streefwaarde is gebaseerd op de inschatting dat de EFRO bijdrage van een gemiddeld samenwerkingsverband een half miljoen euro bedraagt (50% 
van de totale subsidiabele kosten).  Dit is gebaseerd op ervaringscijfers van de partners met soortgelijke projecten (buiten EFRO), die in de afgelopen 
jaren zijn uitgevoerd.
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op de inschatting dat een gemiddeld samenwerkingsverband een bijdrage ontvangt van een half miljoen EFRO (50% van de 
totale subsidiabele kosten). Aanname is dat de hele prioriteitsas ingezet zal worden op samenwerkingsverbanden. Samenwerkingsverbanden  kunnen 
onderling verschillen door de aard van hun inzet zoals curricula ontwikkeling (leer)banen of stages (uren, materiaal, machines). Naar verwachting zal 
30% van de streefwaarde kunnen worden behaald in 2018. Gezien de aard van de projecten is de kern van de activiteiten het opzetten van goede 
NL
84
NL

samenwerkingsconstructies. Dit vergt enige tijd en gezien de opstarttijd voor een goed uitvoeringsprogramma en de fase waarin het programma zich in 
2018 bevindt, lijkt 25% een realistische schatting voor de streefwaarde met de kanttekening dat naar vernieuwende werkwijzen wordt gezocht, hetgeen 
altijd extra tijd kost en ook slecht geraamd kan worden. Kansen voor West gaat niet voor de standaard productie winkel.
Output 3.a  Aantal samenwerkingsverbanden gericht op het verkleinen van de mismatch op de arbeidsmarkt, tussen kennisinstellingen en 
bedrijfsleven en/of overheid.

DEFINITIE
De samenwerking dient in een samenwerkingsovereenkomst te worden vastgelegd. Een door alle medebegunstigden getekende uitvoeringsovereenkomst 
kan worden gezien als samenwerkingsovereenkomst.  
TOELICHTING
De streefwaarde is gebaseerd op de inschatting dat een gemiddeld samenwerkingsverband een bijdrage ontvangt van een half miljoen EFRO (50% van de 
totale subsidiabele kosten). Aanname is dat de hele prioriteitsas ingezet zal worden op samenwerkingsverbanden. Samenwerkingsverbanden  kunnen 
onderling verschillen door de aard van hun inzet zoals curricula ontwikkeling (leer)banen of stages (uren, materiaal, machines. Naar verwachting zal 5% 
van de streefwaarde kunnen worden behaald in 2018, in vastgestelde projecten. Dit is gebaseerd op de gemiddelde  duur (3 jaar) van projecten en 
ervaring van eerdere programma's.
F103 Gecertificeerde totale subsidiabele kosten.
DEFINITIE
NL
85
NL

De omvang van de gecertificeerde totale subsidiabele kosten van subsidieprojecten. Ligt vast in het systeem, uiteindelijk geldt de situatie bij vaststelling. 
Systeem monitort op basis van committering en voortgang.      
TOELICHTING
De totale subsidiabele kosten zijn gebaseerd op de gecertificeerde kosten zoals opgenomen in de betaalaanvraag. Met het bepalen van de mijlpaal 2018 
worden de jaartranches gevolgd. Eind 2018 moeten conform de “n+3-regel” de jaartranches 2014 en 2015 zijn uitgegeven. Deze jaartranches maken 27% 
van het totale budget uit. Daarom is de mijlpaal 2018  gezet op 27% van de geraamde totale programmaomvang (EFRO en cofinancieringen) in deze 
prioriteit.
2.A.9 Categorieën steunverlening
De categorieën steunverlening die overeenkomen met de inhoud van de prioritaire as, op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur, en 
indicatieve uitsplitsing van door de Unie verleende steun.
Tabellen 7-11: Categorieën steunverlening
Tabel 7: Dimensie 1: Steunverleningsgebied
Prioritaire as
3 -  Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
063. Clusterondersteuning en zakelijke netwerken, vooral voor kmo's
11.659.647,00
Tabel 8: Dimensie 2: Financieringsvorm
Prioritaire as
3 -  Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Niet-terugvorderbare subsidie
11.659.647,00
Tabel 9: Dimensie 3: Soort gebied
Prioritaire as
3 -  Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
NL
86
NL

Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
 ERDF
Meer ontwikkeld
01. Grote stedelijke gebieden (dichtbevolkt > 50 000 inwoners)
11.659.647,00
Tabel 10: Dimensie 4: Territoriale verwezenlijkingsmechanismen
Prioritaire as
3 - Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
 ERDF
Meer ontwikkeld
01. Geïntegreerde territoriale investering – stedelijk
11.659.647,00
Tabel 11: Dimensie 6: secundair ESF-thema (alleen ESF en YEI)
Prioritaire as
3 - Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
2.A.10 Overzicht van het voorgenomen gebruik van technische bijstand, inclusief eventuele maatregelen voor het versterken van de bestuurlijke 
capaciteit  van  de  autoriteiten  die  betrokken  zijn  bij  het  beheer  en  besturen  van  de  programma's  en  de  begunstigden  (in  voorkomend 
geval) (per prioritaire as)
Prioritaire as: 
3 - Bevorderen van werkgelegenheid en ondersteuning arbeidsmobiliteit
NL
87
NL

.
2.A.1 Prioritaire as
Identificatiecode van de prioritaire as
4
Titel van de prioritaire as
Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
 De volledige prioritaire as zal uitsluitend door financieringsinstrumenten worden uitgevoerd
 De volledige prioritaire as zal uitsluitend worden uitgevoerd door financieringsinstrumenten die op EU-niveau zijn opgezet
 De volledige prioritaire as zal aan de hand van door de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling worden uitgevoerd
 Voor het ESF: De gehele prioritaire as is bedoeld voor sociale innovatie of transnationale samenwerking of beide
 For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to operations aimed at reconstruction in response to major or regional natural disasters
 For the ERDF: The entire priority axis is dedicated to SME (Article 39)
2.A.2 Motivering voor het vaststellen van een prioritaire as met betrekking tot meer dan één regiocategorie, thematische doelstelling of fonds 
(waar van toepassing)
2.A.3 Fonds, regiocategorie en berekeningsgrondslag voor steun van de Unie
Fonds
Regiocategorie
Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke 
Regiocategorie voor ultraperifere regio's en noordelijke dunbevolkte regio's (indien 
uitgaven)
van toepassing)
ERDF
Meer 
Totaal
ontwikkeld
2.A.4 Investeringsprioriteit
Identificatiecode van de investeringsprioriteit
9b
Benaming van de investeringsprioriteit
Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden
2.A.5 Specifieke doelstellingen die overeenkomen met de investeringsprioriteit en verwachte resultaten
Identificatiecode 
van 
de  6
specifieke doelstelling
Benaming  van  de  specifieke  
Vestigingsklimaat, het vergroten van het aantal kwalitatief hoogwaardige en toegankelijke werk/bedrijfslocaties.
doelstelling
Resultaten  die  de  lidstaat  met  
Door te investeren in hoogwaardige en toegankelijke werk/en bedrijfslocaties in de GTI gebieden verbeteren de 
steun  van  de  Unie  beoogt  te  werkgelegenheidsmogelijkheden voor achtergestelde groepen in deze gebieden.
bereiken
NL
88
NL

Alle G-4 steden hebben te maken hebben met bovenmatig grote verschillen in de sociaaleconomische situatie tussen de 
verschillende delen van de stad. In het belang van de sociale verhoudingen is het zaak dat deze verschillen niet teveel 
oplopen. De stedelijke structuurvisies zetten daarom in met een brede aanpak van verbetering van woningen, publieke ruimte 
en vestigingsvoorwaarden voor bedrijven. De GTI gebieden verbinden daarbij de wijken met hoge werkloosheid met de 
stadsdelen die mogelijkheden voor werk bieden. De geografische gebieden die hieraan voldoen zijn:
 Amsterdam: Noord, West, Nieuw-West, Oost, Zuid-Oost en Zuid;
 Rotterdam: gebieden van het Nationaal Programma Rotterdam-Zuid en Stadshavens;
 Den Haag: Centrum, Escamp, Scheveningen, Haagse Hout, de stationsgebieden, Laak, Binckhorst;
 Utrecht: Utrecht Noord-West (Zuilen en Ondiep), Overvecht, Kanaleneiland (incl. meubelboulevard), 
Cartesiusgebied, Lage Weide, Merwedekanaalzone, Amsterdamsestraatweg.
De inzet vanuit het EFRO zal geconcentreerd worden op de economische sanering en rehabalitering van de betreffende 
stedelijke gebieden.
Soms liggen deze werkzones aan de randen van de aandachtswijken en in het geval van winkelstraten ook daarbinnen. In 
verschillende gevallen liggen de mogelijkheden voor een economische impuls eerder in de aangrenzende gebieden. Zo biedt 
de Amsterdamse Ringzone (ring rond het economische hart van de stad) belangrijke kansen voor het vestigingen van 
bedrijven die daarmee de werkgelegenheidsmogelijkheden van de zone buiten de ring, waar de sociaal-economische 
problemen concentreren, verhogen. De Rotterdamse stadshavens bieden veel mogelijkheden voor nieuwe bedrijvigheid en 
banen voor de mensen woonachtig in het gebied van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. Den Haag zet in op een 
integrale stedelijke aanpak die de ‘top’economie verbindt met de lokale economie. Daarbij gaan initiatieven die investeren in 
innovatieve sectoren (‘stuwende economie’) hand in hand met initiatieven om wijkeconomie en lokaal ondernemerschap te 
stimuleren. De economische kansen in de wijken liggen met name in de herontwikkeling en realisatie van (kleinschalige) 
werklocaties. De Utrechtse bedrijvenzones die een impuls behoeven zijn in eerste instantie de verouderde bedrijvenzones in 
de ring rond de binnenstad. In de naastgelegen wijken liggen kansen voor verbetering van het vestigingsklimaat door 
NL
89
NL

herontwikkeling en creatie van werklocaties voor nieuwe werkgelegenheid.
Om adequaat in te spelen op de diversiteit van de stedelijke samenleving zullen interventies zich zowel moeten richten op de 
stuwende sectoren van de economie (productie) als de ondersteunende dienstverleners en spin-offs van kennisinstellingen. 
Daarbij hoort ook inspelen op de nieuwe vraag naar ruimte door b.v. wijkzorgcentra, wijkservicepunten en business start-ups 
bij, of de vraag vanuit specifieke stedelijke (top) sectoren om daarmee kansen te benutten in markten/niches met 
mogelijkheden voor banengroei.
NL
90
NL

Tabel 3: Programmaspecifieke resultaatindicatoren per specifieke doelstelling (voor het EFRO en het Cohesiefonds)
Specifieke doelstelling
6 - Vestigingsklimaat, het vergroten van het aantal kwalitatief hoogwaardige en toegankelijke werk/bedrijfslocaties.
ID
Indicator
Meeteenheid
Regiocategorie (indien 
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde 
Gegevensbron
Frequentie van de 
relevant)
(2023)
verslaggeving
9.b
Aantal  bedrijfsvestigingen  in  de  afgebakende  GTI- Bedrijfsvestigingen Meer ontwikkeld
117.055,00
2013
128.761,00
Gemeentelijke 
Tweejaarlijks
gebieden
statistieken
NL
91
NL

2.A.6 In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregel (per investeringsprioriteit)
 2.A.6.1  Beschrijving  van  het  type  en  voorbeelden  van  maatregelen  die  worden  ondersteund,  en  de  verwachte  bijdrage  daarvan  aan  de  specifieke 
doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten 
begunstigden

Investeringsprioriteit
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden
Acties voor specifieke doelstelling 6: Vestigingsklimaat, het vergroten van het aantal kwalitatief hoogwaardige en toegankelijke 
werk/bedrijfslocaties

Nadruk zal liggen op goede vestigingsfactoren. Dit kan door (vernieuwende) bedrijvigheid te stimuleren, aan te trekken of te behouden door in te 
spelen op de veranderende vraag naar werk/bedrijfslocaties (geen winkels). Door fysieke maatregelen gericht op verbetering van de aantrekkelijkheid 
van bestaande werk/bedrijfslocaties. Of door het stimuleren van transformatie van slecht functionerende werk/bedrijfslocaties en door (kleine) maar 
gerichte aanpassingen van bedrijventerreinen
 Doel: Beter benutten van het aanwezige fysieke en sociaaleconomisch potentieel in de stedelijke gebieden.
 Doelgroepen: Het MKB, kennisinstellingen.
 Type instrument: Projectsubsidies en Financieringsinstrumenten.
Voorbeelden van acties
(Her)ontwikkeling werk/bedrijfslocaties met het oog op het realiseren van bedrijvigheid door MKB of sociale bedrijvigheid (bv. wijkontwikkeling 
waarbij bewoners zelf ondernemend de ontwikkeling van voorzieningen in de buurt ter hand nemen), uitbreidings- en/of onderzoekslocaties.
Ondersteunen van de creatieve (ambachts)economie en inspelen op de vestigingsvraag van nieuwe werkgelegenheid.
NL
92
NL

Investeringsprioriteit
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden
Het omzetten van (leegstaande) winkelruimtes en verouderde winkelplinten naar bedrijfsruimten, kantoor of atelier, als onderdeel van een bredere 
transformatieopgave.
 2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties
Investeringsprioriteit
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden
Leidende principes voor de selectie van operaties
De te maken interventies voor duurzame stedelijke ontwikkeling in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht zullen worden uitgewerkt in 
stedelijk vast te stellen uitvoeringsplannen. Deze uitvoeringsplannen verschillen per stad. De middelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling 
worden op basis van subdelegatie aan de G-4 steden, door de colleges van B&W als stedelijke programma-autoriteit zelf beschikt.
Ieder uitvoeringplan omschrijft zowel de economische (EFRO) als de sociale (ESF) aspecten. Programmatisch sluiten de economische en sociale 
opgave bij elkaar aan en versterken elkaar (geïntegreerd). De mogelijke keuze van interventie verschilt per stad, omdat deze afhankelijk is van de 
specifieke problemen, de economische structuur en bestuurlijke keuzes op grond van urgentie.
Voor deze specifieke doelstelling zal inzichtelijk moeten worden gemaakt wat de directe impact op de werkgelegenheid van de investeringen is.
Beoordeling en beheer van aanvragen en projecten vindt plaats binnen de gestelde beleidskaders, met onderkenning van de specifieke economische 
(EFRO) en/of sociale (ESF) aard van aanvragen. Na het opstellen van een technisch advies voor een projectaanvraag – zowel voor EFRO als voor 
ESF - zal per stad een adviesgroep gefundeerd adviseren over de toekenning van middelen voor die projectaanvraag. In die adviesgroep zijn de 
managementautoriteiten EFRO en ESF (Agentschap SZW) als adviserende leden opgenomen. De adviesgroep zal in de kwaliteitsbeoordeling kijken 
in hoeverre een projectvoorstel bijdraagt aan de specifieke doelstelling van het Operationeel Programma, of het gericht is op het oplossen van een 
probleem, de technische haalbaarheid, of de juiste partijen betrokken zijn bij de opzet van het project, of de activiteiten duidelijk beschreven zijn en of 
deze ambitie tonen, en in hoeverre het voorstel realistisch is ten aanzien van het probleem dat het wil aanpakken. Naast de beleidsbeoordeling en de 
NL
93
NL

Investeringsprioriteit
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden
inhoudelijke beoordeling zal er een financieel-technische beoordeling op aspecten als staatssteun, maar ook gelijke kansen plaatsvinden.
De formele verantwoordelijkheid voor toekenning en het beheer van EFRO-subsidies ligt door subdelegatie bij het bestuur van elk van de G4. Voor 
de begeleiding van het proces van indiening, beoordeling, uitvoering en verantwoording van de EFRO-subsidies wordt een stedelijk 
programmabureau ingericht.
De formele verantwoordelijkheid voor toekenning en beheer van ESF-subsidies ligt bij het Agentschap SZW. Voor de advisering van het proces van 
indiening, uitvoering en verantwoording van de ESF projecten wordt een stedelijk ESF steunpunt ingericht.
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden
Er wordt overwogen om een deel van de activiteiten binnen één of meerdere steden via financieringsinstrumenten (leningen, garanties, deelnemingen) 
in te zetten. Tot op heden is er veel onderzoek gedaan, met name in het kader van het Jessica initiatief. Vandaar dat de inzet nog in overweging is. De 
intentie is na goedkeuring van het OP door de Europese Commissie aanvullend de ex-antebeoordeling conform artikel 37 lid 2 van de Verordening 
(EU) 1303/2013 uit te voeren.
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
9b - Steun voor fysieke, economische en sociale sanering van achtergestelde gemeenschappen in stedelijke en plattelandsgebieden
Niet van toepassing  
NL
94
NL

2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per regiocategorie
Tabel 5: Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren (per investeringsprioriteit, voor het ESF uitgesplitst naar regiocategorie en 
indien van toepassing voor het EFRO)
Investeringsprioriteit
9b  -  Steun  voor  fysieke,  economische  en  sociale  sanering  van  achtergestelde  gemeenschappen  in  stedelijke  en 
plattelandsgebieden

ID
Indicator
Meeteenheid
Fonds
Regiocategorie 
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie 
(indien relevant)
van de 
M
W
T
verslaggeving
CO01
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt
Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
50,00
Eigen 
Jaarlijks
gegevensverzameling
CO02
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat subsidies ontvangt
Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
14,00
Eigen 
Jaarlijks
gegevensverzameling
CO03
Productieve  investering:  Aantal  ondernemingen  dat  andere  financiële  steun  dan  Ondernemingen
EFRO
Meer ontwikkeld 
36,00
Eigen 
Jaarlijks
subsidies ontvangt
gegevensverzameling
CO06
Productieve  investering:  Particuliere  investeringen  die  zijn  afgestemd  op  EUR
EFRO
Meer ontwikkeld 
2.586.709,00
Eigen 
Jaarlijks
overheidssteun voor ondernemingen (subsidies)
gegevensverzameling
CO07
Productieve  investering:  Particuliere  investeringen  die  zijn  afgestemd  op  EUR
EFRO
Meer ontwikkeld 
1.724.490,00
Eigen 
Jaarlijks
overheidssteun voor ondernemingen (niet-subsidies)
gegevensverzameling
CO08
Productieve investering: Toename werkgelegenheid in ondersteunde bedrijven
Voltijdequivalenten
EFRO
Meer ontwikkeld 
430,00
Eigen 
Jaarlijks
gegevensverzameling
CO39
Stedelijke  ontwikkeling:  Publieke  of  commerciële  gebouwen  gebouwd  of  Vierkante meter
EFRO
Meer ontwikkeld 
54.000,00
Eigen 
Jaarlijks
gerenoveerd in stedelijke gebieden
gegevensverzameling
2.A.4 Investeringsprioriteit
Identificatiecode van de investeringsprioriteit
9d
Benaming van de investeringsprioriteit
Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
2.A.5 Specifieke doelstellingen die overeenkomen met de investeringsprioriteit en verwachte resultaten
Identificatiecode 
van 
de  7
specifieke doelstelling
Benaming  van  de  specifieke  
Het realiseren van meer strategische betrokkenheid van lokale actoren in de opzet van een lokale strategieën.
doelstelling
Resultaten  die  de  lidstaat  met  
In de Haagse Structuurvisie is Scheveningen gepositioneerd als een strategische locatie waarvan de verdere ontwikkeling 
steun  van  de  Unie  beoogt  te  voor Den Haag van cruciaal belang is. Scheveningen kan voor de stad Den Haag als geheel een aanjager zijn op een groot 
bereiken
aantal terreinen: op economisch gebied door nieuwe functies en toegenomen werkgelegenheid, op sportgebied als dé 
watersportstad van Nederland, op cultureel gebied door nieuwe voorzieningen, op stedenbouwkundig gebied door nieuwe 
vormen van architectuur, op het gebied van milieu en duurzaamheid door innovatieve maatregelen, etc. Door deze 
NL
95
NL

ontwikkelingen kan Scheveningen een significante bijdrage leveren aan de doelstellingen van het Operationeel Programma 
in het algemeen en aan die van de GTI Den Haag in het bijzonder.
Om de werkgelegenheid voor vooral de onderkant van de arbeidsmarkt te versterken zet Den Haag, naast bijvoorbeeld de 
sector rondom de haven en visserij, in op het versterken van haar toeristische aantrekkingskracht. Hier zit in de Haagse 
economische visie de grootste en snelste kans op succes voor deze doelgroep. Scheveningen maakt als één van de twee 
toeristische kerngebieden hier een belangrijk onderdeel van uit. Het zijn uiteindelijk de ondernemers die het economische 
succes van Scheveningen maken, daar de risico’s lopen en geld moeten verdienen en ook voor de noodzakelijke banen 
zorgen. Die ondernemers zijn daarbij sterk afhankelijk van een bereikbare, aantrekkelijke en goed onderhouden openbare 
ruimte. Ze zijn ook afhankelijk van elkaar want alleen sámen maken ze een sterk product dat miljoenen mensen trekt. En ze 
kunnen niet zonder de bewoners, die recht hebben op een leefbare omgeving waar niet alleen de toeristen de dienst 
uitmaken. Een versterking van Scheveningen is dan ook alléén in goede samenwerking mogelijk.
De voorwaarden daartoe zijn op dit moment niet gunstig De ondernemers in Scheveningen zijn niet sterk georganiseerd en 
varen niet allen een gelijke koers. De bewoners en ondernemers in Scheveningen zijn erg betrokken bij hun eigen 
leefomgeving terwijl de relatie met de gemeente soms stroef verloopt, mede omdat er in het verleden dingen mis zijn 
gegaan. Er bestaat een gezond wantrouwen tegen plannen vanuit de gemeente en tegen de veronderstelde bureaucratie.
Vanwege de omvangrijk transitie en de gewenste betrokkenheid daarbij van de verschillende partijen is er voor gekozen de 
Haagse GTI, in het gebied van Scheveningen, te laten ondersteunen vanuit een nog te ontwikkelen stedelijke lokale 
ontwikkelingsstrategie (CLLD). Ondersteunend het belang voor de stad, de ontwikkeling van Scheveningen en de 
economische kans voor ondernemers en banen (voor met name de onderkant van de arbeidsmarkt) is de gedachte ontstaan 
een CLLD de kansen en bedreigingen van het gebied vanuit drie thema’s te laten benaderen: de bad-economie (als functie), 
de economie in het havengebied, en de kwaliteit van de leefomgeving.
Het doel is een verbeterde samenwerking met alle partijen op te zetten en niet langer de indruk te wekken dat plannen ‘door 
ambtenaren vanachter het bureau’ zijn ontworpen. Het initiatief komt hiermee voor een deel direct bij ondernemers, 
bewoners en andere organisaties te liggen wat vervolgens dan ook andere, meer van uit het stadhuis geïnitieerde, initiatieven 
NL
96
NL

en het vertrouwen zal versterken.
NL
97
NL

Tabel 3: Programmaspecifieke resultaatindicatoren per specifieke doelstelling (voor het EFRO en het Cohesiefonds)
Specifieke doelstelling
7 - Het realiseren van meer strategische betrokkenheid van lokale actoren in de opzet van een lokale strategieën.
ID
Indicator
Meeteenheid
Regiocategorie (indien 
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde 
Gegevensbron
Frequentie van de 
relevant)
(2023)
verslaggeving
9.1.2 Deelname 
in 
CLLD 
strategieën 
door  CLLD
Meer ontwikkeld
0,00
2014
10,00
Eigen 
Jaarlijks
private/publieke/maatschappelijke actoren
gegevensverzameling
NL
98
NL

2.A.6 In het kader van de investeringsprioriteit te ondersteunen maatregel (per investeringsprioriteit)
 2.A.6.1  Beschrijving  van  het  type  en  voorbeelden  van  maatregelen  die  worden  ondersteund,  en  de  verwachte  bijdrage  daarvan  aan  de  specifieke 
doelstellingen, met inbegrip van, indien van toepassing, vermelding van de voornaamste doelgroepen, beoogde specifieke grondgebieden en soorten 
begunstigden

Investeringsprioriteit
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
Acties voor specifieke doelstelling 7: Het realiseren van meer strategische betrokkenheid van lokale actoren in de opzet van lokale strategieën
De nadruk zal in eerste instantie liggen op het opzetten van de CLLD structuur inclusief een gedeelde strategie. Daarna zal er langs de (nu voorziene) 
drie actielijnen vanuit de CLLD Scheveningen in projecten worden geïnvesteerd die bijdragen aan die strategie.
Wat betreft de te ondersteunen acties vanuit de CLLD moeten deze bijdragen aan een verbeterd vestigingsklimaat en dus de investeringsbereidheid in 
Scheveningen laten toenemen en/of de arbeidsmarkt voor met name ook de onderkant in Scheveningen helpen verbeteren. De te ondersteunen acties 
vanuit de CLLD zullen dus de inzet op de overige investeringsprioriteiten van de GTI Den Haag versterken.  
De gedeelde strategie zal de volgende elementen bevatten:
1. een definitie van het gebied en de populatie waarop de strategie betrekking heeft;
2. een analyse van de ontwikkelingsbehoeften en mogelijkheden van het gebied, met een analyse van de sterke en zwakke punten, kansen en 
bedreigingen;
3. een beschrijving van de strategie en de doelstellingen ervan, een beschrijving van de geïntegreerde en innovatieve kenmerken van de strategie 
en een hiërarchie van doelstellingen, met meetbare streefdoelen voor outputs of resultaten. Streefdoelen met betrekking tot resultaten kunnen 
in kwantitatieve of kwalitatieve termen worden uitgedrukt. De strategie moet aansluiten bij de desbetreffende programma's van alle betrokken 
ESI-fondsen in kwestie;
4. een beschrijving van het proces om de gemeenschap bij de ontwikkeling van de strategie te betrekken;
5. een actieplan waaruit blijkt hoe de doelstellingen in acties worden omgezet;
6. een beschrijving van de beheer- en toezichtregelingen van de strategie waaruit blijkt dat de plaatselijke actiegroep in staat is de strategie uit te 
NL
99
NL

Investeringsprioriteit
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
voeren en een beschrijving van de specifieke evaluatieregelingen;
7. het financiële plan van de strategie, met de geplande toewijzing uit elk van de betrokken ESI-fondsen.
 2.A.6.2 Richtsnoeren voor keuze van concrete acties
Investeringsprioriteit
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
De op te stellen CLLD sluit aan bij de strategie voor duurzame stedelijke ontwikkeling van Den Haag. De beoordeling van de CLLD zal daarom 
plaatsvinden door de stedelijke adviesgroep die is ingesteld voor de GTI den Haag. De adviesgroep zal in de kwaliteitsbeoordeling kijken in hoeverre 
de CLLD strategie  bijdraagt aan de specifieke doelstelling van het Operationeel Programma, of het gericht is op het oplossen van een probleem, de 
technische haalbaarheid, of de juiste partijen betrokken zijn bij de opzet van het project, of de activiteiten duidelijk beschreven zijn en of deze ambitie 
tonen, in hoeverre het voorstel realistisch is ten aanzien van het probleem dat het wil aanpakken, en of de leidende principes bijdragen tot de juiste 
selectie van operaties. De CLLD zal uiteindelijk worden vastgesteld door de stedelijke programma-autoriteit.
2.A.6.3 Gepland gebruik van financieringsinstrumenten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
Niet van toepassing
2.A.6.4 Gepland gebruik van grote projecten (in voorkomend geval)
Investeringsprioriteit
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
Niet van toepassing  
NL
100
NL

2.A.6.5.Outputindicatoren per investeringsprioriteit en, waar van toepassing, per regiocategorie
Tabel 5: Gemeenschappelijke en programmaspecifieke outputindicatoren (per investeringsprioriteit, voor het ESF uitgesplitst naar regiocategorie en 
indien van toepassing voor het EFRO)
Investeringsprioriteit
9d - Investeringen in de context van vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling
ID
Indicator
Meeteenheid
Fonds
Regiocategorie (indien relevant)
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie van de verslaggeving
M
W
T
4.b
Vanuit het CLLD uitgevoerde projecten
Projecten
EFRO
Meer ontwikkeld 
27,00
Eigen gegevensverzameling
Jaarlijks
2.A.7 Sociale innovatie, transnationale samenwerking en de bijdrage aan thematische doelstellingen 1-7 
Prioritaire as
4  -  Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
Niet van toepassing
2.A.8 Prestatiekader
Tabel 6: Prestatiekader van de prioritaire as (per fonds en, voor het EFRO en het ESF, per regiocategorie)
Prioritaire as
4 -  Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
ID
Soort 
Indicator of belangrijke uitvoeringsstap
Meeteenheid,  waar  van 
Fonds
Regiocategorie
Mijlpaal voor 2018
Uiteindelijke doelstelling 
Gegevensbron
Uitleg over de relevantie van de indicator, in voorkomend geval
indicator
toepassing
(2023)
M
W
T
M
W
T
CO39
O
Stedelijke ontwikkeling: Publieke of commerciële gebouwen gebouwd of gerenoveerd in 
Vierkante meter
EFRO
Meer 
2.700
54.000,00
Eigen 
Beter  benutten  van  het  aanwezige  fysieke  en  sociaaleconomisch 
stedelijke gebieden
ontwikkeld
gegevensverzameling
potentieel in de stedelijke gebieden.
F103
F
Gecertificeerde totale subsidiabele kosten.
Euro
EFRO
Meer 
11640236
43.111.988,00
Eigen 
De  omvang  van  de  gecertificeerde  totale  subsidiabele  kosten  van 
ontwikkeld
gegevensverzameling
subsidieprojecten.
Heeft  het  project  de  vorm  van  een  fonds,  dan  tellen  de  totale 
subsidiabele kosten
KIS4
I
Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt bij gestarte projecten.
Ondernemeingen
EFRO
Meer 
20
50,00
Eigen 
Gericht op ondernemingen.
ontwikkeld
gegevensverzameling
Aanvullende kwalitatieve informatie over het opstellen van het prestatiekader
KIS4: Productieve investering: Aantal ondernemingen dat steun ontvangt bij gestarte projecten.

DEFINITIE
NL
101
NL

Het aantal ondernemingen dat steun ontvangt vanuit het OP, in welke vorm dan ook en ongeacht of de steun staatssteun is of niet. Een onderneming telt 
als “ondersteund” als deze actief en gericht iets uit het project ontvangt dat een substantiële waarde vertegenwoordigt (euro’s, advies, begeleiding, 
matching etc.).   
TOELICHTING
De streefwaarde voor het deel van de prioritaire as dat voorzien is voor subsidies is gebaseerd op de aanname dat een gemiddeld project een  EFRO 
bijdrage kent van 800.000 euro (basis OP 2007-2013). Het aantal projecten is derhalve (21,6mln/2)/800.000 = 14
De streefwaarde voor het deel van de prioritaire as waarvan wordt overwogen gebruik te maken van financieringsinstrumenten is gebaseerd op de 
aanname dat een gemiddeld project een  EFRO bijdrage kent van 300.000 euro (basis OP 2007-2013). Het aantal projecten is derhalve 
(21,6mln/2)/300.000 = 36
Voor de mijlpaal is uitgegaan van alle gestarte projecten. Verwachting is dat 40% van de streefwaarde kan worden behaald in 2018. Gebaseerd op 
gemiddelde projectduur, tijdig afgeven van vergunningen, bestemmingsplanwijzigingen etc.
Output CO39: Openbare of commerciële gebouwen gebouwd of gerenoveerd in stedelijke gebieden.
DEFINITIE
(Her) ontwikkeling van werk/bedrijfslocaties, variërend van bedrijfsterreinen tot individuele werk/bedrijfslocaties. In de subsidieaanvraag dient het aantal 
(her)ontwikkelde m2 te worden onderbouwd.
TOELICHTING
NL
102
NL

De streefwaarde is gebaseerd op een bandbreedte van (her) ontwikkelingskosten tussen de 400 en 1.000 euro/m². Hier is een gemiddelde aangehouden 
van 600 euro/m². Aanname is dat 75% van het prioriteitsbudget hierop zal worden ingezet.Voor de mijlpaal is uitgegaan van de realisatie in alle 
afgeronde projecten. Verwachting is dat 5% van de streefwaarde kan worden behaald. Gebaseerd op gemiddelde projectduur, tijdig afgeven van 
vergunningen en de indicator tellen nadat het project is vastgesteld.
F103 Gecertificeerde totale subsidiabele kosten.
DEFINITIE 
De omvang van de gecertificeerde totale subsidiabele kosten van subsidieprojecten. Heeft het project de vorm van een fonds, dan tellen de totale 
subsidiabele kosten op fondsniveau.
TOELICHTING
De totale subsidiabele kosten zijn gebaseerd op de gecertificeerde kosten zoals opgenomen in de betaalaanvraag. Met het bepalen van de mijlpaal 2018 
worden de jaartranches gevolgd. Eind 2018 moeten conform de “n+3-regel” de jaartranches 2014 en 2015 zijn uitgegeven. Deze jaartranches maken 27% 
van het totale budget uit. Daarom is de mijlpaal 2018  gezet op 27% van de geraamde totale programmaomvang (EFRO en cofinancieringen) in deze 
prioriteit.
 
2.A.9 Categorieën steunverlening
De categorieën steunverlening die overeenkomen met de inhoud van de prioritaire as, op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur, en 
indicatieve uitsplitsing van door de Unie verleende steun.
NL
103
NL

Tabellen 7-11: Categorieën steunverlening
Tabel 7: Dimensie 1: Steunverleningsgebied
Prioritaire as
4 -  Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
072. Zakelijke infrastructuur voor kmo's (met inbegrip van bedrijfs- of industrieterreinen)
15.951.436,00
ERDF
Meer ontwikkeld
073. Ondersteuning van sociale ondernemingen (kmo's)
5.173.440,00
ERDF
Meer ontwikkeld
097. Vanuit de gemeenschap geleide initiatieven voor lokale ontwikkeling in stedelijke en rurale gebieden
431.118,00
Tabel 8: Dimensie 2: Financieringsvorm
Prioritaire as
4 -  Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
ERDF
Meer ontwikkeld
01. Niet-terugvorderbare subsidie
17.355.994,00
ERDF
Meer ontwikkeld
03. Ondersteuning door middel van financieringsinstrumenten: risico- en durfkapitaal of gelijkwaardig
1.200.000,00
ERDF
Meer ontwikkeld
04. Ondersteuning door middel van financieringsinstrumenten: lening of gelijkwaardig
3.000.000,00
Tabel 9: Dimensie 3: Soort gebied
Prioritaire as
4 -  Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
 ERDF
Meer ontwikkeld
01. Grote stedelijke gebieden (dichtbevolkt > 50 000 inwoners)
21.555.994,00
Tabel 10: Dimensie 4: Territoriale verwezenlijkingsmechanismen
Prioritaire as
4 - Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
 ERDF
Meer ontwikkeld
01. Geïntegreerde territoriale investering – stedelijk
21.555.994,00
Tabel 11: Dimensie 6: secundair ESF-thema (alleen ESF en YEI)
Prioritaire as
4 - Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
NL
104
NL

2.A.10 Overzicht van het voorgenomen gebruik van technische bijstand, inclusief eventuele maatregelen voor het versterken van de bestuurlijke 
capaciteit  van  de  autoriteiten  die  betrokken  zijn  bij  het  beheer  en  besturen  van  de  programma's  en  de  begunstigden  (in  voorkomend 
geval) (per prioritaire as)
Prioritaire as: 
4 - Bevorderen van sociale insluiting en bestrijding van armoede
NL
105
NL

.
2.B. BESCHRIJVING VAN DE PRIORITAIRE ASSEN VOOR TECHNISCHE BIJSTAND
2.B.1 Prioritaire as
Identificatiecode van de prioritaire as
5
Titel van de prioritaire as
Technische Bijstand
2.B.2 Motivering voor de vaststelling van een prioritaire as die meer dan één regiocategorie betreft (waar van toepassing)
2.B.3 Fonds en regiocategorie
Fonds
Regiocategorie 
Berekeningsgrondslag (totale subsidiabele uitgaven of subsidiabele publieke uitgaven)
 EFRO
Meer ontwikkeld
Totaal
2.B.4 Specifieke doelstellingen en verwachte resultaten 
ID
Specifieke doelstelling  
Resultaten die de lidstaat met steun van de Unie beoogt te bereiken
8
Optimale  en  correcte  Het Operationeel Programma Kansen voor West II is net als de Kansen voor West I een programma van acht partners, de vier 
uitvoering  Kansen  voor 
West II
provincies en vier grote steden in West Nederland (G4P4). De binnen Landsdeel West in de vorige periode opgebouwde kennis 
en ervaring met deze samenwerkingsvorm wordt zo goed mogelijk benut voor het beheer van het onderhavige Operationeel 
Programma Kansen voor West II. Onder leiding van de stad Rotterdam als Managementautoriteit is en goed 
samenwerkingsmodel voor de G4P4. Daarbij is zijn er wat bijschaafpunten, maar is primair de structuur gelijk aan de vorige 
periode. Uitgangspunt is een efficiënt ingerichte structuur, die voorziet in de bepalingen van de CPR en die effectieve sturing van 
het programma mogelijk maakt. De wijze waarop Landsdeel West de organisatie van het OP inricht, wordt in een later stadium, 
voor de start van de uitvoeringsperiode, gedetailleerd vastgelegd in convenanten en artikel 62 beschrijvingen. Belangrijkste 
wijziging ten opzichte van 2007-2013 is dat er afgesproken is dat de vier managementautoriteiten van de vier landsdelige 
operationele programma's nauw gaan samenwerken en uniformeren. Dat zal leiden tot een gezamenlijk toetsingskader, ICT-
systeem en administratieve organisaties. De uitvoeringsprocedures worden gelijkgeschakeld en zijn volledig digitaal.
Alle partijen van het OP zijn binnen het netwerk van de partners en samenwerkende (belangen) organisaties actief bij het 
verwerven van projecten. Door het stellen van gerichte vragen en het op maat geven van informatie over regelgeving in 
oriënterende gesprekken wordt in een zo vroeg mogelijk stadium nagegaan of de initiatieven passen binnen de doelstellingen van 
het programma. Daarnaast krijgt de aanvrager de informatie die nodig is voor het opstellen van een kwalitatief goede aanvraag.
NL
106
NL

ID
Specifieke doelstelling  
Resultaten die de lidstaat met steun van de Unie beoogt te bereiken
Voor de uitvoering van de GTI’s wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van subdelegatie naar de G4-steden. Hiervoor 
wordt verder gewerkt op basis van de ervaringen opgedaan in het Kansen voor West 2007-2013 programma. De  drie andere G-4 
steden  (Amsterdam, Den Haag en Utrecht) ontvangen van de MA een subdelegatie als bemiddelende instanties. Op deze wijze 
wordt het College van B&W van deze 3 steden aangewezen als lokale Programma-autoriteit voor het GTI. Het GTI Rotterdam 
zal geen aparte organisatiestatus meer hebben, maar direct door de Managementautoriteit worden uitgevoerd. De bemiddelende 
instanties zijn zelf verantwoordelijk voor de doeltreffendheid en deugdelijkheid van de uitvoering en het beheer, controle en het 
toezicht op de voortgang en uitvoering ervan. Voor de uitvoering van deze activiteiten beschikt iedere bemiddelende instantie 
over een eigen programmasecretariaat, dat verantwoording aflegt aan de lokale programma-autoriteiten. De financiële 
eindverantwoordelijkheid blijft bij de MA, het college van B&W van Rotterdam. De MA ziet toe op de correcte uitvoering van de 
globale subsidies en volgt de voorgeschreven procedures in geval van onregelmatigheden.
Kansen voor West II beoogt met haar uitvoering drie specifieke doelen:
1.  Optimale en tijdige inzet van de beschikbare middelen aan projecten die maximaal bijdragen aan de geformuleerde 
doelstellingen.
2. Een optimale benutting van de beschikbare middelen waarbij het realisatieresultaat zo is dat de N+3 norm ruim wordt gehaald 
en op het einde van de programmaperiode de 100% realisatie wordt gehaald.
3. Het controleren van de correcte besteding van de middelen.
NL
107
NL

2.B.5 Resultaatindicatoren
Tabel 12: Programmaspecifieke resultaatindicatoren (per specifieke doelstelling) (voor het EFRO/ESF/Cohesiefonds)
Prioritaire as 
8 - Optimale en correcte uitvoering Kansen voor West II
ID
Indicator
Meeteenheid
Uitgangswaarde
Referentiejaar
Streefwaarde (2023)
Gegevensbron
Frequentie van de verslaggeving
M
W
T
M
W
T
2.B.6 Te ondersteunen acties en de verwachte bijdrage daarvan aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen (per prioritaire as)
2.B.6.1. Een beschrijving van de te ondersteunen maatregelen en hun verwachte bijdrage aan de specifieke doelstellingen
Prioritaire as
5 - Technische Bijstand
De belangrijkste activiteiten, die worden uitgevoerd met de technische bijstand betreffen.
1.    Het ontwikkelen en toepassen van een goed systeem van projectselectie.
2.    Adequate en tijdige controles op de tussentijdse verantwoording van de middelenbesteding.
3.    Het correct afwikkelen van de eindverslagen en afrekeningen van de projecten en daarmee definitief vast stellen van de subsidies.
Het grootste deel van de medewerkers zullen bezig zijn met deze 3 hoofdprocessen van beoordelen en controleren van aanvragen en 
verantwoordingen.
Andere acties zijn:
1. Het algemene programmamanagement omvattende ondermeer programmabeheer, communicatie, jaarverslaglegging, secretariaat van het CvT 
en budgetbewaking.
NL
108
NL

Prioritaire as
5 - Technische Bijstand
2. Communicatie met en voor de begunstigden en het grote publiek, zoals open kijkdagen en voorlichtingsdagen organiseren alsmede een 
startdag.
3. Het overleg met de Certificeringsautoriteit en de Auditautoriteit en eventueel het verzorgen van de verweren.
4. Afstemming en overleg voor synergie in de uitvoering en op de inhoud van de programma’s met: de andere EFRO managementautoriteiten; 
Ministeries; uitvoerders van andere Europese programma’s en van aanpalende nationale en regionale programma’s.
5. Evaluaties over de effectiviteit van het programma.
6. Training en opleiding in samenwerking met de andere Operationele Programma’s.
Voor de uitvoering van de structuurfondsen zijn de volgende ambities/verbeteringen uitgangspunt:
1.   Afgesproken is dat er uniform gewerkt gaat worden tussen de vier MA’s. Inmiddels zijn hiertoe de stappen gezet voor een gezamenlijke Artikel 
124 beschrijving,. Gezamenlijke procedures, een gelijk systeem van projectselectie en een gezamenlijk ICT systeem. De uniformering en 
kennisuitwisseling heeft een kwaliteitverbetering tot doel.
2.   Er wordt een onafhankelijker systeem van projectselectie opgezet.
3.   Er worden betere preventieve procedures en normen afgesproken om foutkansen op onregelmatige uitgaven te verkleinen. Daartoe zijn nieuwe 
processen opgezet en hierin heeft de CA een preventieve extra taak om discrepantie in normtoepassing te voorkomen.
2.B.6.2 Outputindicatoren die naar verwachting aan de resultaten bijdragen 
Tabel 13: Outputindicatoren (per prioritaire as) (voor het EFRO/ESF/Cohesiefonds)
Prioritaire as
5 - Technische Bijstand
ID
Indicator (naam van de indicator)
Meeteenheid
Streefwaarde (2023) (facultatief)
Gegevensbron
M
W
T
NL
109
NL

5.a
Gezamenlijk ICT systeem met de andere MA's
ICT systeem
1,00
Eigen gegevensverzameling
5.b
Gezamenlijke werkinstructies met de andere MA's t.b.v. de begunstigden
Werkinstructies
7,00
Eigen gegevensverzameling
5.c
Werkgelegenheid Technische Bijstand
FTE
Eigen gegevensverzameling
5.d
Communicatieplan
Plan
1,00
Eigen gegevensverzameling
5.e
Evaluatieplan
Plan
1,00
Eigen gegevensverzameling
5.f
Website
Website
1,00
Eigen gegevensverzameling
5.g
Jaarverslagen
Verslagen
7,00
Eigen gegevensverzameling
5.h
Publieksevenementen
Evenementen
7,00
Eigen gegevensverzameling
2.A.7 Categorieën steunverlening (per prioritaire as)
Desbetreffende categorieën steunverlening op basis van een door de Commissie vastgestelde nomenclatuur, en een indicatieve verdeling van de door de 
Unie verleende steun.
Tabellen 14-16: Categorieën steunverlening
Tabel 14: Dimensie 1: Steunverleningsgebied
Prioritaire as
5 - Technische Bijstand
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
 EFRO
Meer ontwikkeld
121. Voorbereiding, uitvoering, toezicht en inspectie
6.834.494,00  
 EFRO
Meer ontwikkeld
122. Evaluatie en onderzoeken
379.694,00  
 EFRO
Meer ontwikkeld
123. Informatie en communicatie
379.694,00  
Tabel 15: Dimensie 2: Financieringsvorm
Prioritaire as
5 - Technische Bijstand
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
   EFRO
Meer ontwikkeld
01. Niet-terugvorderbare subsidie
7.593.882,00
Tabel 16: Dimensie 3: Soort gebied
Prioritaire as
5 - Technische Bijstand
Fonds
Regiocategorie
Code
Bedrag in EUR
EFRO
Meer ontwikkeld
01. Grote stedelijke gebieden (dichtbevolkt > 50 000 inwoners)
7.593.882,00 
NL
110
NL

3. FINANCIERINGSPLAN
3.1 Financiële toewijzing uit elk fonds en de bedragen voor de prestatiereserve
Tabel 17
Fonds Regiocategori
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Totaal
e
Belangrijkst
Prestatiereserv
Belangrijkst
Prestatiereserv
Belangrijkst
Prestatiereserv
Belangrijkst
Prestatiereserv
Belangrijkst
Prestatiereserv
Belangrijkst
Prestatiereserv
Belangrijkst
Prestatiereserv
Belangrijkst
Prestatiereserv
e toewijzing
e
e toewijzing
e
e toewijzing
e
e toewijzing
e
e toewijzing
e
e toewijzing
e
e toewijzing
e
e toewijzing
e
EFRO
Meer ontwikkeld
24.003.347,00
1.532.129,00
24.483.900,00
1.562.802,00
24.974.006,00
1.594.085,00
25.473.818,00
1.625.988,00
25.983.617,00
1.658.529,00
26.503.601,00
1.691.719,00
27.033.945,00
1.725.571,00
178.456.234,00
11.390.823,00
Totaal 
24.003.347,00
1.532.129,00
24.483.900,00
1.562.802,00
24.974.006,00
1.594.085,00
25.473.818,00
1.625.988,00
25.983.617,00
1.658.529,00
26.503.601,00
1.691.719,00
27.033.945,00
1.725.571,00
178.456.234,00
11.390.823,00
 
3.2. Totaal financieel krediet per fonds en nationale medefinanciering (EUR)

Tabel 18a: Financieringsplan
Prioritaire  Fonds
Regiocategorie
Grondslag voor de berekening 
Door de Unie 
Nationale 
Indicatieve uitsplitsing van nationale 
Totale 
Medefinancieringspercentage
Bijdragen 
Belangrijkste toewijzing 
Prestatiereserve
Prestatiereserve 
as
van de steun van de Unie
verleende 
bijdrage
bijdrage
financiering
(f)  = (a) / (e) (2)
van de 
als deel van de 
(Totale subsidiabele kosten of 
steun
(b) = (c) + 
(e) = (a) + 
EIB (g)
totale steun van 
publieke subsidiabele kosten)
(a)
(d)
(b)
de Unie
Nationale 
Nationale 
Door de Unie 
Nationale 
Door de 
Nationale 
(l) = (j) / (a) * 
overheidsfinanciering
particuliere 
verleende steun 
bijdrage
Unie 
bijdrage 
100
(c )
financiering
(h) = (a) - (j)
 (i) = (b) –  verleende  (k) = (b) * 
(d) (1)
(k) 
steun 
((j) / (a)
(j)
1
EFRO
Meer ontwikkeld
Totaal 
112.586.899,00
194.137.994,00
96.331.477,00
97.806.517,00
306.724.893,00
36,7061498983%
105.550.218,00
182.004.370,00
7.036.681,00
12.133.624,00
6,25%
2
EFRO
Meer ontwikkeld
Totaal 
36.450.635,00
54.676.952,00
27.338.476,00
27.338.476,00
91.127.587,00
39,9995612745%
34.172.470,00
51.259.642,00
2.278.165,00
3.417.310,00
6,25%
3
EFRO
Meer ontwikkeld
Totaal 
11.659.647,00
11.659.647,00
10.493.582,00
1.166.065,00
23.319.294,00
50,0000000000%
10.930.919,00
10.930.919,00
728.728,00
728.728,00
6,25%
4
EFRO
Meer ontwikkeld
Totaal 
21.555.994,00
21.555.994,00
17.244.795,00
4.311.199,00
43.111.988,00
50,0000000000%
20.208.745,00
20.208.745,00
1.347.249,00
1.347.249,00
6,25%
5
EFRO
Meer ontwikkeld
Totaal 
7.593.882,00
7.593.882,00
7.593.882,00
0,00
15.187.764,00
50,0000000000%
7.593.882,00
7.593.882,00
Totaal
EFRO
Meer ontwikkeld
189.847.057,00
289.624.469,00
159.002.212,00
130.622.257,00
479.471.526,00
39,5950638787%
178.456.234,00
271.997.558,00
11.390.823,00
17.626.911,00
6,00%
Totaal-generaal
189.847.057,00
289.624.469,00
159.002.212,00
130.622.257,00
479.471.526,00
39,5950638787%
0,00
178.456.234,00
271.997.558,00
11.390.823,00
17.626.911,00
(1) Alleen invullen als de prioritaire assen in totale kosten zijn uitgedrukt.
(2) Dit percentage mag worden afgerond op het dichtstbijliggende gehele getal in de tabel. Het voor terugbetalingen gebruikte exacte percentage 
is de verhouding (f).
Tabel 18c: Uitsplitsing van het financieringsplan per prioritaire as, fonds, regiocategorie en thematische doelstelling
Prioritaire as
Fonds
Regiocategorie
Thematische doelstelling
Door de Unie 
Nationale 
Totale 
verleende steun
bijdrage
financiering
 Versterken 
van 
onderzoek, 
technologische  EFRO
Meer 
Versterking van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie
112.586.899,00
194.137.994,00
306.724.893,00 
ontwikkeling en innovatie
ontwikkeld
NL
111
NL

Prioritaire as
Fonds
Regiocategorie
Thematische doelstelling
Door de Unie 
Nationale 
Totale 
verleende steun
bijdrage
financiering
 Ondersteuning  van  de  omschakeling  naar  een  EFRO
Meer 
Ondersteuning  van  de  overgang  naar  een  koolstofarme  economie  in 
36.450.635,00
54.676.952,00
91.127.587,00 
koolstofarme economie in alle sectoren
ontwikkeld
alle bedrijfstakken
 Bevorderen  van  werkgelegenheid  en  ondersteuning  EFRO
Meer 
Bevordering 
van 
duurzame 
en 
kwalitatief 
hoogstaande 
11.659.647,00
11.659.647,00
23.319.294,00 
arbeidsmobiliteit
ontwikkeld
werkgelegenheid en ondersteuning van arbeidsmobiliteit
 Bevorderen  van  sociale  insluiting  en  bestrijding  van  EFRO
Meer 
Bevordering  van  sociale  inclusie,  bestrijding  van  armoede  en  iedere 
21.555.994,00
21.555.994,00
43.111.988,00 
armoede
ontwikkeld
vorm van discriminatie
 Totaal
182.253.175,00
282.030.587,00
464.283.762,00 
Tabel 19: Indicatief bedrag van de steun dat voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering moet worden gebruikt
Prioritaire 
Indicatief bedrag van de steun dat voor doelstellingen op het gebied van klimaatverandering moet worden 
Deel van de totale toewijzing aan het operationele 
as
gebruikt (EUR)
programma (%)
 2
36.450.635,00
19,20% 
 Totaal
36.450.635,00
19,20% 
NL
112
NL

4. GEÏNTEGREERDE AANPAK VAN TERRITORIALE ONTWIKKELING
Beschrijving van de geïntegreerde aanpak van territoriale ontwikkeling, waarbij rekening 
wordt gehouden met de inhoud en doelstellingen van het operationele programma wat de 
partnerschapsovereenkomst  betreft,  en  wordt  getoond  op  welke  wijze  het  operationele 
programma  bijdraagt  aan  het  halen  van  de  doelstellingen  ervan  en  de  verwachte 
resultaten
 
Duurzame Stedelijke Ontwikkeling Kansen voor West II
De G-4 kennen een aantal fysieke, sociale en economische knelpunten die een duurzame 
groei in de weg staan. Bovendien bestaan er grote verschillen in de sociaaleconomische 
situatie tussen delen van de stad. Bovenop de kansen die steden bieden voor innovatie en 
verduurzaming van de economie wordt een extra inspanning gevraagd om een dreigende 
tweedeling tegen te gaan. De steden hebben lange termijn ontwikkelingsvisies[1] waarin 
deze ontwikkelingen integraal worden aangepakt. Op deelonderwerpen (bv economische 
agenda) of gebiedsgericht (bv Nationaal Programma Rotterdam Zuid) is dit concreter 
uitgewerkt.
Ontwikkelingspotentieel
De G-4 richt de economische focus op het creëren van duurzame ‘toegevoegde waarde’: 
meer banen, hogere omzet, meer innovatiekracht en toenemend concurrentievermogen. 
Marktinitiatieven en investeringen worden gestimuleerd en gefaciliteerd. Prioriteit gaat 
naar het versterken van economische brandpunten, ruimte geven voor bedrijvigheid, 
stimuleren en faciliteren van kansrijk ondernemerschap. Stimuleren van de stuwende 
(kennis-) economie en de verzorgende economie is van het grootste belang. De sociale 
focus ligt op het verbeteren van de arbeidsmarktmogelijkheden van werkzoekenden, door 
vraaggerichte talentontwikkeling en verbetering van de aansluiting onderwijs-
arbeidsmarkt.
In te zetten middelen op duurzame stedelijke ontwikkeling
Gezien de uitdagingen worden alle beschikbare middelen voor de prioritaire assen 3 en 4 
ingezet voor duurzame stedelijke ontwikkeling in West Nederland. De uitvoering van 
deze middelen wordt gesubdelegeerd naar de G-4 steden en samengebracht in GTIs. 
Gezien de integraliteit van de stedelijke programma’s hebben ook investeringen van de 
prioritaire assen 1 en 2 raakvlakken met de stedelijke programma’s. Waar dit het geval is 
worden deze middelen ook naar de GTIs gesubdelegeerd. Daarvoor blijft wel gelden dat 
de specifieke doelstellingen van de prioriteiten en de projectselectie door middel van de 
ten behoeve van de prioritaire as ingestelde deskundigencommissie leidend zijn. De 
formele toekenning en beheer is echter gesubdelegeerd aan de betreffende steden.
Naar verwachting zullen de prioritaire assen als volgt aan de duurzame stedelijke 
ontwikkeling bijdragen (zie ook de bijlage Figuren):
 PA 3 bevordering van werkgelegenheid     € 11.659.647   = 26%.
NL
113
NL

 PA 4 bevordering van sociale insluiting     € 21.555.994   = 47%.
 PA 1 innovatie                                                   €  5.285.342    = 12%.
 PA 2 koolstofarme economie                        €  7.062.310    = 16%.
Hiermee wordt een kwart van Kansen voor West II ingezet voor duurzame stedelijke 
ontwikkeling (10% van de nationale EFRO middelen).
Synergie van de fondsen wordt bereikt door de gelijktijdige inzet van 5% van de 
nationale ESF middelen in de prioritaire as Bevordering van werkgelegenheid en 
ondersteuning arbeidsmobiliteit. Cofinanciering vindt plaats met lokale en nationale 
middelen en door private partijen. Vanuit de G-4 steden wordt een zo breed mogelijke 
basis gelegd voor inhoudelijke borging en beschikbaarheid van cofinanciering.
 
 
[1]       Zie Structuurvisie Amsterdam 2040, Stadsvisie Rotterdam. Ruimtelijke 
ontwikkelingsstrategie 2030, Structuurvisie Den Haag 2020 'Wéreldstad aan Zee', en 
Structuurvisie Utrecht 2015-2030. . Deze visies vormen een geïntegreerde aanpak van de 
economische, sociale, ecologische, klimatologische en demografische uitdagingen van de 
betreffende stad.
 
4.1 Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (in voorkomend geval)
De  aanpak  ten  aanzien  van  het  gebruik  van  instrumenten  voor  een  vanuit  de 
gemeenschap  geleide  lokale  ontwikkeling  en  de  beginselen  voor  het  aanwijzen  van  de 
gebieden waar zij zullen worden toegepast
In Kansen voor West is nog geen ervaring met het toepassen van ‘community led local 
development’ (CLLD) in het EFRO. Binnen één of meer van de G-4 steden kan het 
binnen de strategie van de GTI evenwel een interessant instrument blijken om lokale 
partners te mobiliseren in het ontwikkelen van specifieke lokale oplossingen. Daarom 
wordt als proef met verschillende vertegenwoordigers met sociaal-economische belangen 
in Scheveningen onderzocht hoe het CLLD instrument vanuit EFRO geïmplementeerd 
kan worden in Den Haag. Om deze reden is Specifieke Doelstelling 7 in dit OP 
opgenomen. Tijdens de verdere uitwerking zal ook onderzocht worden of synergie met 
de andere ESI fondsen tot de mogelijkheden behoort.
NL
114
NL

4.2 Geïntegreerde acties voor duurzame stadsontwikkeling (in voorkomend geval)
Indien van toepassing, het indicatieve bedrag aan EFRO-steun voor geïntegreerde acties 
voor duurzame stedelijke ontwikkeling, uit te voeren overeenkomstig artikel 7, lid 2, van 
Verordening  (EU)  nr.  1301/2013  en  de  indicatieve  toewijzing  van  ESF-steun  voor 
geïntegreerde acties.
De G-4 zet in de komende jaren in op een gebiedsgerichte aanpak voor sociale en 
economische investeringen. Steden gaan beter gebruik maken van hun economisch 
potentieel om alle delen van de stad mee te nemen in hun economische ontwikkeling. De 
kern van de geïntegreerde benadering is dat door inzet van meerdere partijen in diverse 
domeinen bedreigingen worden omgebogen en kansen gegrepen bijdragend aan 
partnerschappen voor slimme, duurzame en inclusieve groei.
Zowel Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht stellen elk een eigen op de 
specifieke omstandigheden uitgewerkt uitvoeringsplan voor geïntegreerde duurzame 
stedelijke ontwikkeling vast.
De precieze keuze van inzet verschilt per stad en is afhankelijk van de problematiek, de 
economische structuur en bestuurlijke keuzes op grond van urgentie. De zwaartepunten 
van de G-4 steden zijn evenwel als volgt gedefinieerd:
 Amsterdam richt zich op het stedelijk economisch en innovatiebeleid, 
arbeidsmarkt en onderwijs, en wonen en leefomgeving. Daarbij zijn 
ondernemerschap, nieuwe bedrijvigheid en aantrekken en vasthouden van talent 
(op alle niveaus) van belang. De focus van investeringen richt zich op het gebied 
binnen en buiten de ringzone. De sociaal-economisch zwakkere groepen wonen 
steeds meer buiten de ringzone van de stad en de mensen met kansen in het 
gebied binnen de ringzone, met de ringzone zelf als overgangsgebied. 
Transformatie van gebouwen en experimenten in de openbare ruimte bieden 
mogelijkheden voor het versterken van wijkcentra, buurteconomie en andere 
sociaal-economische ontwikkelingen. De Ringzone kan als overgangsgebied een 
belangrijke functie vervullen voor het vestigingen van bedrijven en daarmee de 
werkgelegenheidskansen voor de zone buiten de ring verhogen.
 Rotterdam richt zich op aansluiting bij het Nationaal Programma Rotterdam Zuid 
(NPRZ) en het Stadshavensgebied waarin de partners gezamenlijk werken om de 
stedelijke economie, opleidingsniveau en arbeidsparticipatie te verbeteren. Het 
focus gebied van het NPRZ kent een cumulatie van sociaal –economische 
problemen. De oude haventerreinen in het stadshavensgebied beiden daarentegen 
grote kansen voor nieuwe bedrijvigheid en daarmee voor de inwoners van Zuid. 
De focus van investeringen richt zich daarmee primair op het NPRZ gebied en 
daar waar de positieve resultaten in belangrijke mate betrekking hebben op dit 
gebied;
 Den Haag kent een redelijk over de stad gespreide werkloosheid. Desalniettemin 
komen de hoogste werkloosheidspercentages voor in de wijken die rond de 
economische kerngebieden liggen. De inzet van Den Haag is er daarom op gericht 
het internationale karakter van de stad verder te versterken door zorg te dragen 
voor aansluiting van de betreffende wijken op de economsiche kerngebieden van 
de stad;
 Utrecht richt zich op het versterken, verduurzamen en innoveren van de stedelijke 
(kennis)economie. Door ondernemerschap en werkgelegenheid te stimuleren, het 
inzetten van talent en toekomstbestendige werklocaties te ontwikkelen die 
NL
115
NL

aansluiten bij de prioriteiten voor economische ontwikkeling. De focus van deze 
investeringen richt zich vooral op: 
o Sociaal-economische zwakkere wijken
o Verouderde bedrijvenzones in de ring rond de oude binnenstad.
o Energietransitie in wijken.
 
NL
116
NL

Tabel  20:  Geïntegreerde  acties  voor  duurzame  stedelijke  ontwikkeling  — 
indicatieve bedragen aan EFRO- en ESF-steun

Fonds
EFRO- en ESF-steun 
Deel van de totale toewijzing van middelen 
(indicatief) (EUR)
aan het programma
Totaal EFRO
45.563.293,00
24,00%
TOTAAL 
45.563.293,00
24,00%
EFRO+ESF 
4.3 Geïntegreerde territoriale investeringen (in voorkomend geval)
De  aanpak  voor  het  gebruik  van  geïntegreerde  territoriale  investeringen  (zoals 
gedefinieerd in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1303/2013) in andere gevallen dan 
die welke onder punt 4.2 vallen, en de indicatieve financiële toewijzing daarvoor uit elke 
prioritaire as.
Niet van toepassing.
Tabel  21:  Indicatieve  financiële  toewijzing  aan  geïntegreerde  territoriale 
investeringen,  anders  dan  de  onder  punt  4.2  genoemde  gevallen  
(geaggregeerd 
bedrag)
Prioritaire as
Fonds
Indicatieve financiële toewijzing (steun van de Unie) (EUR)
Totaal
0,00
4.4  De  regelingen  voor  interregionale  en  transnationale  acties  binnen  de 
operationele  programma's  waarvan  de  begunstigden  in  ten  minste  één  andere 
lidstaat gevestigd zijn; 
(in voorkomend geval)
Binnen het operationeel programma worden geen acties voorzien met begunstigden die 
zijn gevestigd in een andere lidstaat. Wanneer zich potentiële acties aandienen die 
bijdragen aan de doelstellingen van het programma en die voldoen aan de selectiecriteria, 
dan zijn dergelijke acties niet uitgesloten. Het maximum van 15% van het budget (voor 
begunstigden buiten het programmagebied) wordt daarbij in acht genomen.
4.5  Bijdrage  aan  de  geplande  maatregelen  op  grond  van  het  programma  voor 
macroregionale  en  zeegebiedstrategieën,  afhankelijk  van  de  behoeften  van  het 
programmagebied, zoals aangegeven door de lidstaat 
(in voorkomend geval)
(Indien  de  lidstaten  en  regio's  deelnemen  aan  macroregionale  strategieën  en 
zeegebiedstrategieën). 
Niet van toepassing
NL
117
NL

5. SPECIFIEKE BEHOEFTEN VAN DE GEOGRAFISCHE GEBIEDEN DIE HET 
HARDST DOOR ARMOEDE WORDEN GETROFFEN OF DOELGROEPEN DIE 
HET  GROOTSTE  RISICO  LOPEN  OP  DISCRIMINATIE  OF  SOCIALE 
UITSLUITING 
(IN VOORKOMEND GEVAL)
5.1 
Geografische 
gebieden 
die 
het 
hardst 
door 
armoede 
worden 
getroffen/doelgroepen  die  het  grootste  risico  lopen  op  discriminatie  of  sociale 
uitsluiting
Niet van toepassing
5.2  Strategie  voor  de  aanpak  van  de  specifieke  behoeften  van  de  geografische 
gebieden  die  het  hardst  door  armoede  worden  getroffen/doelgroepen  die  het 
grootste  risico  lopen  op  discriminatie  of  sociale  uitsluiting,  en,  indien  relevant,  de 
bijdrage  aan  de  in  de  partnerschapsovereenkomst  vastgestelde  geïntegreerde 
aanpak
Niet van toepassing
NL
118
NL

Tabel  22:  Acties  voor  de  aanpak  van  specifieke  behoeften  van  de  geografische  gebieden  die  het  hardst  door  armoede  worden 
getroffen/doelgroepen die het grootste risico lopen op discriminatie of sociale uitsluiting

Doelgroep/geografisch 
Belangrijkste soorten voorgenomen maatregel als onderdeel van 
Prioritaire 
Fonds Regiocategorie Investeringsprioriteit
gebied
geïntegreerde benadering
as
NL
119
NL

6.  SPECIFICIEKE  BEHOEFTEN  VAN  DE  GEOGRAFISCHE  GEBIEDEN  DIE 
KAMPEN  MET  ERNSTIGE  EN  PERMANENTE  NATUURLIJKE  OF 
DEMOGRAFISCHE BELEMMERINGEN 
(IN VOORKOMEND GEVAL)
Niet van toepassing
NL
120
NL

7. AUTORITEITEN EN INSTANTIES DIE VERANTWOORDELIJK ZIJN VOOR 
BEHEER,  CONTROLE  EN  AUDIT,  EN  DE  ROL  VAN  DE  RELEVANTE 
PARTNERS

7.1 Relevante autoriteiten en instanties
Tabel 23: Betrokken autoriteiten en instanties
Autoriteit/instantie
Naam van autoriteit/instantie, 
Naam van de persoon die voor de 
en afdeling of eenheid
autoriteit/instantie 
verantwoordelijk is (functie of 
ambt)
Beheerautoriteit
Het  College  van  Burgemeester  Vertegenwoordigd 
door 
de 
en Wethouders van de Gemeente  verantwoordelijk 
wethouder 
Rotterdam
Werkgelegenheid en economie
Certificeringsautoriteit
Rijksdienst  voor  ondernemend  De  heer  E.  J.  de  Hilster  (Manager 
Nederland
Certificeringsautoriteit)
Auditautoriteit
Ministerie 
van 
Financiën- De  heer  P.J.J.  Vlasveld,  hoof 
Auditdienst Rijk
Auditautoriteit
Instantie 
waaraan 
de  Managementautoriteit 
West- Stadsontwikkeling,  Hoofd  afdeling 
Commissie  de  betalingen  zal  Nederland
SIF
verrichten
7.2 Betrokkenheid van de relevante partners
7.2.1  Maatregelen  die  zijn  genomen  om  de  relevante  partners  te  betrekken  bij  de 
voorbereiding  van  het  operationele  programma  en  de  rol  van  deze  partners  bij  de 
uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van het programma
Coördinatie van de voorbereiding
Kansen voor West II is een gezamenlijk operationeel programma (OP) van de vier 
Randstadprovincies (P4: Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Flevoland) en de vier 
grote steden (G-4: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) in nauwe 
samenwerking met hun regionale en lokale partners (zie voor het overzicht van de 
geraadpleegde partners sectie 12.3). Het programma borduurt in die hoedanigheid voort 
op het programma Kansen voor West 2007-2013. De Managementautoriteit (MA), zijnde 
de gemeente Rotterdam, voerde samen met de acht bovengenoemde partijen de 
coördinatie van de voorbereiding van het nieuwe OP. Deze coördinatie vond plaats in het 
gezamenlijk bestuurlijk overleg (BO) Partners Kansen voor West. Dit BO stond onder 
leiding van de MA. De uitwerking van het OP vond plaats in vier ambtelijke 
werkgroepen (innovatie, koolstofarme economie, duurzame stedelijke ontwikkeling en 
uitvoeringsstructuur), die via een overkoepelend ambtelijk overleg rapporteerden aan BO 
Partners Kansen voor West. De middelgrote steden in West-Nederland waren ambtelijk 
nauw betrokken bij de werkgroepen waarin het OP is opgesteld.
Vanaf de start van de voorbereidingen zijn ook de verschillende sociaal, economische en 
maatschappelijke partners betrokken geweest. De algemene afstemming heeft 
plaatsgevonden in de reguliere CvTs van Kansen voor West. Vanuit het CvT zijn de 
nodige initiatieven ondernomen om de achterban bij de voorbereidingen te betrekken. Dit 
was met name erg succesvol onder de ondernemers en kennisinstellingen, in eerste 
instantie bij het opstellen van de RIS3 maar ook in de ‘doorvertaling’ van de RIS3 naar 
het OP. Bij de uitwerking van de specifieke prioritaire assen en de GTIs zijn de relevante 
(lokale) partners (ook) separaat geconsulteerd (zie hiervoor de toelichting bij de drie 
werkgroepen).
NL
121
NL

Werkgroep Innovatie
Kennis, Innovatie en Ondernemerschap vormt de grootste prioriteit binnen het OP 
Kansen voor West 2007-2013. De voorbereiding van het OP kan niet los worden gezien 
van het opstellen van de regionale innovatiestrategie voor slimme specialisatie (RIS3) 
voor West-Nederland. Met de eerste besprekingen in P4 en G-4 verband over de RIS3 in 
april 2011 is eigenlijk ook de voorbereiding van het nieuwe OP van start gegaan. De 
voorbereiding van de RIS3 is geruisloos in de voorbereiding van het OP overgegaan, 
maar daadwerkelijk is de voorbereiding van het OP begin 2012 van start gegaan.
De RIS3 is gebaseerd op regionale visies en agenda’s die in nauwe samenwerking met 
regionale en lokale partners van de quadrupel helix tot stand zijn gekomen. Deze partners 
zijn tevens gevraagd hun input te geven voor de RIS3 en het OP EFRO om tot een 
consistent proces te komen en de RIS3 goed te laten aansluiten op de al met hen 
ontwikkelde economische visies en agenda’s. In het kader van de voorbereiding van de 
RIS3 zijn hiervoor verschillende consultatieronden gehouden:
 Voorjaar 2012: specifieke consultatiebijeenkomsten per doelgroep en telefonische 
enquête onder eindbegunstigden van het OP 2007-2013.
 Najaar 2012: gesprekken met ministeries en vertegenwoordigers topsectoren.
 Eerste kwartaal 2013: brede internetconsultatie met respons vanuit alle 
doelgroepen.
De universiteiten in West-Nederland hebben n.a.v. de consultatiebijeenkomst over de 
RIS3 in maart 2012 een gezamenlijk document opgesteld met input voor de RIS3 en het 
OP. Op basis van dit document heeft er in september 2012 een apart ambtelijk overleg 
plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de P4 en G-4 en de universiteiten ter 
nadere bespreking.
Op 25 april 2013 is er een expert consultatie gehouden over de inzet binnen de prioriteit 
innovatie (thema valorisatie). Op 6 mei 2013 is er een expert consultatie georganiseerd 
over het thema kapitaal binnen de prioriteit innovatie. Voor deze consultaties zijn ook de 
milieu- en relevante belangenorganisaties uitgenodigd, en hebben enkele ook actief 
deelgenomen.
In het BO Partners Kansen voor West van 16 mei 2013 hebben de provincies en grote 
steden bestuurlijk de investeringsprioriteit en specifieke doelstellingen voor innovatie 
vastgesteld (zie sectie 2). Deze keuzes zijn begin juni 2013 via een open 
internetconsultatie via de website Kansen voor West aan de relevante partners 
voorgelegd.
Werkgroep Koolstofarme economie
In het BO EFRO van 21 maart 2013 is ook de landelijke afspraak gemaakt om per OP de 
verplichting van de EU te vervullen om (minimaal) 20% van het EFRO-budget te 
investeren in koolstofarme economie. De vraag is wel welke investeringen op dit vlak 
NL
122
NL

prioriteit hebben, in het bijzonder in het dichtbevolkte West-Nederland? Deze vraag is 
voorgelegd aan stakeholders uit de energiesector, woningcorporaties, banken en 
overheden. Hiervoor is in april 2013 een aparte consultatiebijeenkomst georganiseerd. 
Gedurende het gehele voorbereidingsproces van het OP is er vanuit de provincies en 
grote steden regelmatig contact geweest met regionale en lokale stakeholders op 
individuele basis en in de voorbereiding van het nationale Energie Akkoord. Hierbij zijn 
ook de milieu- en relevante belangenorganisaties geconsulteerd, en hebben enkele ook 
actief bijgedragen.
Werkgroep Duurzame stedelijke ontwikkeling
In het BO EFRO 2014-2020 van 21 maart 2013 is overeengekomen dat West-Nederland 
in haar OP de nationale verplichting tot de inzet van minimaal 5% van het EFRO-budget 
op duurzame stedelijke ontwikkeling voor haar rekening neemt. Door dit besluit kunnen 
Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht hun lopende gesubdelegeerde stedelijke 
programma’s in de nieuwe programmaperiode voortzetten. De vier stedelijke 
programma’s van de G-4 worden uitgevoerd via het instrument van de Geïntegreerde 
Territoriale Investering (GTI), opgesteld met behulp van lokale partners en vastgesteld 
door de Colleges van B&W.
Deze GTIs bouwen voort op de stedelijke visies (zoals opgenomen in sectie 4) die met 
grote groepen stakeholders in meerdere consultatierondes tot stand zijn gekomen. Bij de 
initiële uitwerking van de specifieke GTIs zijn de partners (kennis- en 
onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties, bedrijven, etc) geconsulteerd en 
betrokken.
Afronding Opstellen Operationeel Programma
De resultaten van al deze werkzaamheden en consultaties resulteerden in de eerste 100% 
versie van het OP dat op 1 september 2013 is besproken in het Bestuurlijk Overleg G-4 
P4. Na instemming van dit BO is het OP vrijgegeven voor een laatste internetconsultatie 
van de partners. Deze vond plaats in de maand oktober en resulteerde in voornamelijk 
positieve reacties. Slechts een enkele geconsulteerde partner pleitte voor meer middelen 
voor één specifieke doelgroep.
Toegevoegde waarde partnerschap
Door de grote nadruk op innovatie waarvan de doelen voor een belangrijk deel door het 
bedrijfsleven en de kennisinstellingen gerealiseerd zullen moeten worden, zij  de 
bijdragen van deze partners cruciaal voor het welslagen van het programma. Los van de 
gebruikelijke roep om meer focus op de eigen bedrijfstak, is veel waardevolle input voor 
concrete acties ontvangen waarmee de focus van de prioritaire assen nader zijn 
aangescherpt. Opmerkelijk was ook de input van de universiteiten die tbv de RIS3 en het 
OP voor het eerst een gezamenlijke agenda hadden ontwikkeld. Nog voor het programma 
gestart is, zijn daarmee al belangrijke resultaten geboekt. Met de partners die relevant 
zijn voor de duurzame stedelijke ontwikkeling in de vier steden zijn de mogelijke 
investeringsprioriteiten en acties bottom-up verkend. Dat heeft echter geresulteerd in een 
NL
123
NL

tamelijk breed pallet waar de partners zelf geen nadere keuze konden maken en 
uiteindelijk alsnog een meet top-down kader is voorgeschreven. Bij de specifieke 
uitwerking van de GTIs in stedelijke uitvoeringsprogramma’s worden de relevante 
actoren betrokken.
Om de partners de gelegenheid te geven daadwerkelijk aan de vorming van het 
programma bij te dragen, dienden zij al in een vroegtijdig stadium te worden betrokken. 
In dat stadium waren nog niet alle vereisten uitgekristalliseerd. Hoewel er vanuit de MA 
aan het nodige verwachtingenmanagement is gedaan, is er bij de partners toch de nodige 
teleurstelling over de vaststelling van het programma bijna een jaar na hun bijdragen 
eraan en de op ‘aanbeveling’ van de Europese Commissie aangebrachte wijzigingen 
zonder dat zij daar enige invloed op hadden.
Rol van de relevante partners in de uitvoering, monitoring en evaluatie van het 
operationele programma

Nadat bij Kansen voor West II de stakeholders en partners uitgebreid betrokken zijn bij 
de voorbereiding van de programmering zal die betrokkenheid als gevolg van artikel 5 
van de Verordening (EU) 1303/2013 en de Uitvoeringsverordening (EU) 215/2014, ook 
in het verdere verloop en bij de implementatie van Kansen voor West II worden 
vormgegeven. Dat zal gebeuren langs de volgende lijnen.
Samenstelling van het Comité van Toezicht
Het Comité van Toezicht (CvT) zal een brede en afgewogen samenstelling kennen met 
een ruime vertegenwoordiging van de regionale en lokale overheden, sociale en 
economische partners. De volgende partijen maken deel uit van het CvT:
1. Alle G4 en P4 partners zijn vertegenwoordigd en zullen roulerend elk 1 jaar 
voorzitter zijn van het CvT, dit met uitzondering van Rotterdam. Rotterdam zal 
vanwege haar positie als Managementautoriteit het voorzitterschap niet bekleden. 
Dit in lijn met het positioneringsdocument van de Europese Commissie over de 
ontwikkelingen van de partnerschapsovereenkomst en de programma’s in 
Nederland voor de periode 2014-2020.
2. Namens de Europese Commissie zal er adviserend een lid van het EC zijn. Het 
Rijk is vertegenwoordigd door de Ministeries van Economische Zaken, vanwege 
hun lidstaatverantwoordelijkheid voor EFRO en door het Ministerie van 
Binnenlandse Zaken vanwege hun beleidsverantwoordelijkheid voor het stedelijk 
beleid, gezien de bijzonder posities van de G4 steden.
3. De MA is adviserend lid en secretaris van het CvT.
4. Het CvT zal vanuit de stakeholders/partners aangevuld worden met: 
o Twee vertegenwoordigers namens de werkgevers: de directeur van VNO 
west en vanwege de sterke aandacht voor het MKB in de programmering 
van MKB Nederlands tevens een vertegenwoordiger;
o Twee vertegenwoordigers vanuit onderwijs/kennisinstellingen; naast de 
VSNU (Universiteiten) ook de HBO/MBO lijn.
o De FNV namens de werknemersorganisaties.
o De milieufederatie.
NL
124
NL

o Een vertegenwoordiger van de G32 steden.
o Een vertegenwoordiger van een Gelijke Rechten/Gender organisatie.
Betrokkenheid CvT
Het breed samengestelde CvT zal betrokken zijn bij de formele voortgangsrapporten in 
2017 en 2019 over het programma alsmede bij de evaluaties. Tevens zal het CvT 
regelmatig op de hoogte worden gehouden van relevante ontwikkelingen op enkele 
specifieke thema’s, met name waar het betreft de horizontale principes van duurzame 
ontwikkeling, gelijek kansen en non-discriminatie en gelijkheid tussen mannen en 
vrouwen.Net als in de huidige periode zal een enthousiasmerende rol van het CvT naar 
haar achterbannen bijdragen aan een goede projectpijplijn, zeker in de startperiode. De 
managementautoriteit zal zorgdragen voor voldoende kennis en deskundigheid bij de 
stakeholders om hun rol adequaat te kunnen invullen middels een goede starttraining en 
opfrisworkshops en specifieke rapportages.
Projectselectie
Zoals aangegeven zal de projectselectie op een andere wijze vorm worden gegeven. 
Daarmee wordt invulling gegeven aan de uitvoeringsbepaling, die stelt dat stakeholders 
en betrokkenen geen rol mogen spelen bij de beoordeling van projectaanvragen. 
Kortheidshalve verwijzen we naar de hoofdstukken van de prioritaire assen voor de 
beschrijving van het systeem van projectselectie. De stakeholders en het CvT spelen wel 
een uitdrukkelijke rol bij de inrichting van de expertgroepen.
Alle  stakeholders, ook de niet CvT leden, kunnen kandidaten op een groslijst laten 
plaatsen. Dat wil zeggen niet alleen de G4P4 maar ook de andere stakeholders zoals de 
Universiteiten en Hogescholen, Unie van Waterschappen, VNO/NCW etc. Hiertoe zal 
het profiel en de kandideringswijze breed bekend worden gemaakt aan de stakeholders. 
Het CvT zal uit haar midden een selectiecommissie instellen, die de kandidaten 
beoordeeld en een voorstel doet aan het voltallige CvT.
De expertgroepen bevatten geen vertegenwoordigers die zitting hebben namens een 
koepel- en of belangenorganisatie, of welke andere partij die een breder belang 
vertegenwoordigt. Er is dan ook geen vervanger voor deze vertegenwoordigers. Ieder zit 
op eigen titel in de expertgroep op basis van gezag en inhoudelijk expertise.
De expertgroepen kennen een evenwichtige verhouding tussen leden uit het bedrijfsleven 
en leden uit de wetenschaps- en onderwijswereld; kennisinstellingen. Er is sprake van 
een evenwichtige opbouw naar leeftijd en geslacht. Indien er onverhoopt een project 
voorligt, waar de expert direct of indirect bij betrokken is, wordt hij/zij uitgesloten van de 
beoordeling.
De MA zal effectieve en proportionele maatregelen voor anti-fraude opnemen en 
daarmee gezamenlijk optrekken met de andere MA’s. Procedures staan dan ook 
beschreven in de artikel 124 beschrijving. Essentiële onderdelen zijn het opstellen van 
anti-fraude beleid (inclusief maatregelen bij het opdoen van risico’s en ter mitigering 
NL
125
NL

daarvan), aanstellen van een anti-fraude functionaris en een grondige risicoanalyse aan de 
hand van het EC systeem Arachne van toekomstige subsidieontvangers.
7.2.2. Globale subsidies (voor de ESF, indien van toepassing)
7.2.3  Toewijzing  van  een  bedrag  voor  capaciteitsopbouw  (voor  de  ESF,  indien  van 
toepassing)
NL
126
NL

8.  COÖRDINATIE  TUSSEN  DE  FONDSEN,  HET  ELFPO,  HET  EFMZV  EN 
ANDERE  FINANCIERINGSINSTRUMENTEN  VAN  DE  UNIE  EN  DE 
LIDSTATEN, EN MET DE EIB
De  mechanismen  die  zorgen  voor  coördinatie  tussen  de  fondsen,  het  Europees 
Landbouwfonds  voor  plattelandsontwikkeling  (Elfpo),  het  Europees  Fonds  voor 
maritieme zaken en visserij (EFMZV) en andere financieringsinstrumenten van de Unie 
en de lidstaten, alsook met de Europese Investeringsbank (EIB), rekening houdend met 
de in het gemeenschappelijk strategisch kader neergelegde ter zake relevante bepalingen.
West-Nederland benadertsynergie pragmatisch en projectmatig benaderen vanuit de 
inhoudelijke thema’s,  direct gelinked met de Europa 2020 strategie.
I           INNOVATIE
De inzet van West-Nederland op het thema innovatie vindt zijn basis in de slimme 
specialisatie strategie (RIS3). Een belangrijk uitgangspunt is het verbinden en optimaal 
benutten van de verschillende beschikbare (financiële) instrumenten. Ten eerste is dat het 
nationale topsectorenbeleid en met name de instrumenten voor het MKB. Aanvullend 
speelt het Nationaal Techniekpact een belangrijke rol om de arbeidsmarkt beter aan te 
laten sluiten op de technische eisen uit de topsectoren. De inzet van het OP ESF 2014-
2020 biedt daarbij aanknopingspunten om een extra impuls te geven de kennis en 
vaardigheden van met name achterblijvende. Tenslotte zal aansluiting worden gezocht bij 
de mogelijkheden van de Europese kennisprogramma’s. De inzet van het EFRO is er 
vooral op gericht die initiatieven te ondersteunen waarvoor geen nationale middelen 
beschikbaar zijn en waar een meerwaarde gecreëerd kan worden.
I.1        Topsectorenbeleid
In 2011 is een nieuw bedrijvenbeleid ingezet om vernieuwingskracht en ondernemerszin 
maximaal ruimte te geven. Uitgangspunt is dat de overheid niet stuurt met regels en 
subsidies, maar Nederlandse bedrijven de ruimte krijgen om te ondernemen, te 
investeren, te innoveren en te exporteren. Het nieuwe beleid betekent (i) minder subsidies 
in ruil voor lagere belastingen, (ii) minder en eenvoudiger regels, (iii) ruimere toegang tot 
bedrijfsfinanciering, (iv) betere benutting van de kennisinfrastructuur door het 
bedrijfsleven, en (v) betere aansluiting van fiscaliteit, onderwijs en diplomatie op de 
behoefte van het bedrijfsleven. In 2013 heeft intensieve afstemming plaatsgevonden 
tussen het bedrijfslevenbeleid en de ESI-fondsen in Nederland. Waar mogelijk wordt 
aangesloten bij investeringen in de topsectoren, met als extra oriëntatie het MKB. Het 
ministerie van EZ verkent met de partners in West-Nederland de mogelijkheid om 
regionale en nationale financiële regelingen af te stemmen met de inzet van het EFRO. 
Een uitgebreide beschrijving van het nationale topsectorenbeleid en de wijze hoe dit in 
West-Nederland tot stand gaat komen is uitgewerkt in de RIS3 voor West Nederland (zie 
bijlage III).
I.2        Nationaal Techniekpact
Om in de toekomst het voorziene tekort aan technici tegen te gaan en daarmee onder 
meer de topsectoren voldoende uitzicht op gekwalificeerd personeel te bieden is het 
NL
127
NL

nationale Techniekpact gelanceerd. Het betreft hier niet zozeer een nieuw programma 
maar een bundeling en versnelling van bestaande programma's. Het pact richt zich op:
 kiezen voor techniek, gericht op scholen.
 leren in de techniek, teneinde technici banen in de techniek te laten vervullen.
 werken in de techniek, door technici te behouden en te herscholen.
Deze actielijnen vertonen veel raakvlakken met prioritaire as 3 van het EFRO.
Het Techniekpact is gesloten tussen onderwijsinstellingen, werkgevers, werknemers, 
jongeren, topsectoren, regio's en Rijk. De nadruk ligt op de samenwerking tussen 
onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en werknemers. De regie komt te liggen bij de vijf 
landsdelen van de topsectoren. De Noordvleugel omvat daar de provincies Noord-
Holland, Utrecht en Flevoland. De Zuidwestvleugel naast de provincie Zuid-Holland 
(waar de regie ligt), de provincies Zeeland en West Noord-Brabant. De uitwerking van 
deze deelpacten sluit goed aan bij RIS3.
I.3        Europees Sociaal Fonds 2014-2020
Op basis van de nationale omstandigheden en de landenspecifieke aanbevelingen is de 
belangrijkste uitdaging van het ESF voor de periode 2014-2020 het verhogen van de 
arbeidsdeelname. Het grootste deel van de middelen (ongeveer 70%) zal worden ingezet 
op ‘actieve inclusie’ door re-integratie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. 
Daarnaast komt ongeveer 20% van de middelen beschikbaar voor ‘actief en gezond 
ouder worden’ ter bevordering van de werkgelegenheid en ondersteuning van de 
arbeidsmarktmobiliteit. Door deze agenda deels en additioneel te benutten voor de 
intersectorale scholing en werk-naar-werk trajecten kan een extra impuls worden gegeven 
aan de human capital agenda van de topsectoren. Doordat de verantwoordelijkheid voor 
de uitvoering deels bij de arbeidsmarktregio’s komt te liggen, wordt het op regionaal 
niveau mogelijk aansluitende arrangementen voor te bereiden.
I.4        Europees Landbouw Fonds voor Plattelandsontwikkeling 2014-2020
Het POP3 programma biedt verschillende aanknopingspunten voor synergie met het 
EFRO OP West-Nederland, met name bij de in West zeer sterk aanwezige topsectoren 
AgroFood en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen. In beide programma's zijn deze sectoren 
benoemd als kansrijke sectoren en is een kader opgenomen waarbinnen de innovatie 
opgaven verder verkend en uitgewerkt kunnen worden. Deze mogelijkheden kunnen in 
projecten verder vorm krijgen door in te zetten op acties zoals valorisatie of uitrol 
waarbij niet alleen de agrarische bedrijven zijn betrokken, maar ook (telers)-
kennisinstellingen, de verwerkende industrie en de verdere keten. Doordat de provincies 
in beide programma’s een belangrijke rol vervullen kan op pragmatische wijze en door 
regelmatige afstemming tussen de provinciale programmacoördinatoren worden 
gestreefd naar inhoudelijk goede synergieprojecten. De vraag welke projectactiviteiten, 
door welk fonds bekostigd zullen worden, zal dienstbaar zijn aan de inhoud en afhangen 
van de mogelijkheden binnen beide operationele programma’s.
NL
128
NL

I.5        Horizon 2020 en de KICs
In aanvulling op de algemene synergie zoals beschreven in de 
partnerschapsovereenkomst biedt het Horizon 2020 programma op verschillende thema’s 
belangrijke aanknopingspunten voor het EFRO programma Kansen voor West. Waar de 
Horizon 2020 programma’s nieuwe kennis kan ontwikkelen en door middel van 
demonstratieprojecten kan testen, biedt EFRO goede mogelijkheden de valorisatie van 
deze kennis door het MKB te verbeteren. Hierbij zal nadrukkelijk aansluiting worden 
gezocht bij de reeds bestaande KICs in West-Nederland, maar met name bij de vijf 
nieuwe KICS die in de periode 2014-2020 worden opgezet en die sterk aansluiten bij de 
in West-Nederland aanwezige kennis.
Daarbij moet wel voorop worden gesteld dat de beoordeling van de Horizon 2020 
aanvragen en het opstellen van de KIC partnerschappen op basis van kwaliteitscriteria 
plaatsvindt en niet op basis van het regionale afwegingskader van het EFRO. Door de 
goede samenwerking met de universiteiten en hogescholen in West-Nederland wordt 
evenwel op voorhand ingezet om tot een goede synergie te komen. Daarnaast zullen de 
programmapartners van OP West en de RvO als nationaal contactpunt voor Horizon 
2020 samenwerken op de volgende punten:
 Algemene onderlinge kennisuitwisseling (o.a. door snuffelstages).
 Afstemming van mogelijkheden van Horizon 2020 projecten naar het EFRO maar 
omgekeerd ook de verkenning van mogelijkheden van EFRO projecten voor 
Horizon 2020 aanvragen.
 Samenwerking op expertniveaus bijvoorbeeld bij de instellingen van expert 
comités.
I.6        Europees Investerings Fonds
Waar mogelijk sluit de inzet op innovatie en kredietverstrekking van West-Nederland aan 
bij de mogelijkheden van het Europees Investerings Fonds dat in Nederland wordt 
uitgevoerd middels de 'ABN Amro Groei & Innovatielening' en speciaal is bedoeld voor 
bedoeld voor snel groeiende en innovatieve MKB-bedrijven.
 
II          KOOLSTOFARME ECONOMIE
De inzet van West-Nederland is geconcentreerd op duurzame energie en energie 
efficiëntie. Op beide thema’s loopt Nederland sterk achter op de Europa 2020 
doelstellingen, maar liggen er ook volop kansen de komende jaren een grote stap vooruit 
te maken. Waar mogelijk wordt aangesloten bij de kennisontwikkeling die in de 
topsectoren wordt opgedaan. Aangezien de constatering is dat vooral de implementatie 
van de maatregelen achterblijft, zet het OP West-Nederland vooral in op een slimme 
uitrol. Daar ligt een grote kans voor synergie met het Nationaal Energieakkoord. Tevens 
liggen er kansen tot synergie met het hiervoor uitgewerkte Nationaal Techniekpact en het 
NL
129
NL

ESF waar het gaat om het opleiden van vakmensen voor het installeren en onderhouden 
van de nieuw en/of grootschalig toegepaste instrumenten. In bijlage IV is een overzicht 
opgenomen van de door de overheden in West-Nederland voorziene acties.
II.1       Nationaal Energieakkoord voor duurzame groei 
Eind 2013 zullen de verschillende partners een door de Sociaal Economische Raad 
voorbereid akkoord sluiten over duurzame groei. De inzet van dit akkoord is een CO2 
reductie van 80-95% in 2050 ten opzichte van 1990 en een realisatie van 16% 
hernieuwbare energie in 2023. Daarmee worden de Europese doelen (ruim) worden 
gehaald, en moet Nederland in de top 10 van de Clean Tech Ranking uitkomen.
Het Energieakkoord gaat uit van burgers die investeren in energiebesparende maatregelen 
in de gebouwde omgeving en in kleinschalige energieopwekking zoals zonne-energie. 
Met het bedrijfsleven worden bedrijfsspecifieke afspraken voor energiebesparing 
gemaakt. Het Energieakkoord zal worden gefinancierd door belastingmaatregelen, een 
financieringsinstrument voor energiebesparing in de gebouwde omgeving en 
institutionele beleggers.
In het opstellen van het programma is rekening gehouden met het Energieakkoord 
teneinde overlapping te voorkomen. Dat wordt bereikt door het EFRO in te zetten op de 
voor het Energieakkoord noodzakelijke vraagbundeling waarin het akkoord zelf niet 
voorziet. Ook wordt EFRO aangewend voor zaken waarin het Energieakkoord niet 
voorziet. In de projectbeoordeling zal nadrukkelijk worden gekeken of synergie haalbaar 
is en overlap kan worden voorkomen.
II.2       Europese Investerings Bank
Voorbouwend op de ervaringen met het Jessica initiatief waarmee in Den Haag en 
Rotterdam fondsen voor energieprojecten in de stedelijke omgeving zijn opgezet, vindt 
overleg plaats met de EIB om de mogelijkheden voor een grootschaliger inzet van 
financieringsinstrumenten in de fondsenperiode 2014-2020 te verkennen. Naast 
kennisoverdracht, behoort ook de participatie van de EIB bij voldoende omvang van het 
fonds nadrukkelijk tot de mogelijkheden.
III         DUURZAME STEDELIJKE ONTWIKKELING
De inzet van het OP West-Nederland op duurzame stedelijke ontwikkeling in de steden 
Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht sluit aan bij de stedelijke 
ontwikkelingsstrategieën die door de vier individuele steden zijn uitgewerkt. Daarbij 
wordt gestreefd naar een additionele impuls vanuit het EFRO op de eigen en landelijke 
middelen. Op hoofdlijnen liggen de synergie mogelijkheden vooral bij het ESF en via de 
gedeeltelijke inzet van de stedelijke programma’s op koolstofarm en innovatie bij de 
onder deze thema’s benoemde synergiemogelijkheden. Aanvullend wordt de mogelijk 
onderzocht voor synergie met het EFMZV.
NL
130
NL

III.1       Europees Sociaal Fonds 2014-2020
Binnen het Operationeel Programma ESF is 5% van de middelen gereserveerd voor de 
G-4 steden als tweede pijler van Geïntegreerde Territoriale Investeringen voor duurzame 
stedelijke ontwikkeling. Deze middelen kunnen worden ingezet additioneel aan de twee 
andere prioriteiten van het ESF, voorzien in een specifieke behoefte van de G-4 steden en 
bieden de mogelijkheid om te komen tot geïntegreerde programma’s. Waar relevant 
kunnen middelen uit de twee andere ESF prioriteiten ook worden ingezet in de G-4 
steden en kan een aanvullende synergie worden nagestreefd.
III.2       Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij
Onderzocht wordt of delen van het programma voor duurzame stedelijke ontwikkeling 
van Scheveningen met het EFMZV een lokaal programma voor CLLD kan worden 
ontwikkeld. In de uitwerking van het EFMZV is hiertoe nog geen besluit genomen.
IV         Overige EU programma’s
IV.1      INTERREG
Door de beperkte hoeveelheid buitengrenzen (in vergelijking tot de andere drie 
landsdelen), profiteert West-Nederland in de periode 2007-2013 slechts in zeer beperkte 
mate vanuit het Interreg A programma. Met de uitbreiding van het plangebied voor het 
Twee Zeeënprogramma ontstaan substantiële mogelijkheden voor synergie.. Daarin zijn 
met name de thema’s innovatie en koolstofarme economie interessant om 
grensoverschrijdende verbindingen te leggen.. Daarbij valt te denken aan de 
mogelijkheden voor een grensoverschrijdende inzet op de bio based economy met 
Zeeland en Vlaanderen. Ook de Interreg B programma’s voor Noordzee en Noordwest 
Europa worden gekenmerkt door een sterke focus op innovatie, koolstofarme economie 
en klimaat en duurzaamheid. Ook hier liggen nadrukkelijke mogelijkheden voor 
grensoverschrijdende projecten in het verlengde van het OP West-Nederland. Interreg C 
kan worden benut voor projecten gericht op de internationale kennisuitwisseling en 
netwerkvorming. De managementautoriteit zal deze mogelijkheden periodiek afstemmen 
met nationale vertegenwoordigers (van de partners in West-Nederland) in de betreffende 
Interreg programma’s.
IV.2      Innovatieve acties
Binnen het EFRO is een budgetlijn gecreëerd voor de financiering van innovatieve acties 
voor duurzame stedelijke ontwikkeling. Waar de acties aansluiten bij de inzet van het OP 
voor West-Nederland zullen projecten worden voorbereid die voortbouwen op de 
ervaringen binnen de programma’s voor duurzame stedelijke ontwikkeling van de G4 
steden of projecten die zijn gericht op het ontwikkelen van nieuwe instrumenten en het 
uitwisselen van ervaringen daaromtrent.
IV.3      COSME en LIFE
NL
131
NL

In relatie tot de prioriteiten innovatie en koolstofarme economie kunnen ook de Europese 
programma’s COSME en LIFE raakvlakken met het OP hebben. Naar verwachting zal 
het hier om relatief weinig projecten gaan. Waar projectvoorstellen eerder in aanmerking 
komen voor deze twee programma’s dan zullen projectaanvragers hierover geïnformeerd 
worden. Hierbij wordt de kennis van de provinciale en gemeentelijke 
subsidiecoördinatoren benut, zodat de samenhang tussen EFRO en deze programma’s de 
vereiste aandacht krijgt.
NL
132
NL

9. EX-ANTEVOORWAARDEN
9.1 Ex-antevoorwaarden
Informatie  over  de  beoordeling  van  de  toepasbaarheid  en  de  eerbiediging  van  de  ex-
antevoorwaarden (facultatief).
Voor het programma is met name de ex-ante conditionaliteit voor Innovatie (slimme 
specialisatie strategie) rechtstreeks van toepassing.
De ex-ante conditionaliteit voor Koolstofarme economie - 4.3 Acties zijn uitgevoerd ter 
bevordering van de productie en distributie van hernieuwbare energiebronnen - 
wordt vervuld op nationaal niveau door de omzetting van EU wet- en regelgeving en 
door de afspraken in het regeerakkoord en de uitwerking ervan in het nationale energie 
akkoord. Deze zijn, net als de horizontale ex-ante conditionaliteiten in de 
Partnerschapsovereenkomst gedefinieerd en in dit programma overgenomen.
De ex-ante conditionaliteiten voor de prioritaire assen 8 en 9 zijn van toepassing op het 
ESF en niet specifiek relevant voor het EFRO.
Tabel 24: Toepasselijke voorafgaande voorwaarden en beoordeling of eraan wordt 
voldaan

Voorafgaande voorwaarden
Prioritaire assen 
Aan ex-
waarop de 
antevoorwaarde 
voorwaarde van 
voldaan 
toepassing is
(ja/nee/deels)
T.01.1  -    Onderzoek  en  innovatie:  Het  bestaan  van  een  1  -  Versterken  van  Ja
nationale  of  regionale  slimme  specialisatiestrategie,  in  onderzoek, 
lijn  met  het  Nationaal  Hervormingsprogramma,  om  technologische 
krediet  te  leveren  aan  particuliere  onderzoeks-  en  ontwikkeling 
en 
innovatiekosten, die voldoen aan de kenmerken van goed  innovatie
presterende nationale of regionale O&I-systemen.
T.04.3  -    Er  zijn  maatregelen  genomen  om  de  productie  2  -  Ondersteuning  van  Ja
en  distributie  van  hernieuwbare  energiebronnen  te  de  omschakeling  naar 
bevorderen.
een 
koolstofarme 
economie 
in 
alle 
sectoren
T.09.1 -  Het bestaan en de uitvoering van een nationaal  4  -  Bevorderen  van  Ja
strategisch beleidskader voor armoedebestrijding, gericht  sociale  insluiting  en 
op  de  actieve  inclusie  van  personen  die  van  de  bestrijding 
van 
arbeidsmarkt  zijn  uitgesloten,  in  het  licht  van  de  armoede
richtsnoeren voor werkgelegenheid.
G.1 -  Het bestaan van de administratieve capaciteit voor  1  -  Versterken  van  Ja
de 
uitvoering 
en 
toepassing 
van 
de 
anti- onderzoek, 
discriminatiewetgeving  van  de  Unie  en  beleid  op  het  technologische 
gebied van ESI-fondsen.
ontwikkeling 
en 
innovatie
2  -  Ondersteuning  van 
de  omschakeling  naar 
een 
koolstofarme 
economie 
in 
alle 
sectoren
3  -  Bevorderen  van 
werkgelegenheid 
en 
ondersteuning 
arbeidsmobiliteit
4  -  Bevorderen  van 
sociale  insluiting  en 
NL
133
NL

Voorafgaande voorwaarden
Prioritaire assen 
Aan ex-
waarop de 
antevoorwaarde 
voorwaarde van 
voldaan 
toepassing is
(ja/nee/deels)
bestrijding 
van 
armoede
G.2 -  Het bestaan van de administratieve capaciteit voor  1  -  Versterken  van  Ja
de  uitvoering  en  toepassing  van  de  wetgeving  inzake  onderzoek, 
gendergelijkheid van de Unie en beleid op het gebied van  technologische 
ESI-fondsen.
ontwikkeling 
en 
innovatie
2  -  Ondersteuning  van 
de  omschakeling  naar 
een 
koolstofarme 
economie 
in 
alle 
sectoren
3  -  Bevorderen  van 
werkgelegenheid 
en 
ondersteuning 
arbeidsmobiliteit
4  -  Bevorderen  van 
sociale  insluiting  en 
bestrijding 
van 
armoede
G.3 -  Het bestaan van de administratieve capaciteit voor  1  -  Versterken  van  Ja
de  uitvoering  en  toepassing  van  het  VN-Verdrag  inzake  onderzoek, 
de rechten van personen met een handicap (UNCRPD) op  technologische 
het  gebied  van  ESI-fondsen  in  overeenstemming  met  ontwikkeling 
en 
Besluit van de Raad 2010/48/EG.
innovatie
2  -  Ondersteuning  van 
de  omschakeling  naar 
een 
koolstofarme 
economie 
in 
alle 
sectoren
3  -  Bevorderen  van 
werkgelegenheid 
en 
ondersteuning 
arbeidsmobiliteit
4  -  Bevorderen  van 
sociale  insluiting  en 
bestrijding 
van 
armoede
G.4  -    Het  bestaan  van  regelingen  voor  de  doelmatige  1  -  Versterken  van  Ja
toepassing 
van 
de 
EU-wetgeving 
inzake  onderzoek, 
overheidsopdrachten op het gebied van ESI-fondsen.
technologische 
ontwikkeling 
en 
innovatie
2  -  Ondersteuning  van 
de  omschakeling  naar 
een 
koolstofarme 
economie 
in 
alle 
sectoren
3  -  Bevorderen  van 
werkgelegenheid 
en 
ondersteuning 
arbeidsmobiliteit
4  -  Bevorderen  van 
sociale  insluiting  en 
bestrijding 
van 
armoede
G.5  -    Het  bestaan  van  regelingen  voor  de  doelmatige  1  -  Versterken  van  Ja
toepassing van de regels van de Unie voor overheidssteun  onderzoek, 
op het gebied van ESI-fondsen.
technologische 
NL
134
NL

Voorafgaande voorwaarden
Prioritaire assen 
Aan ex-
waarop de 
antevoorwaarde 
voorwaarde van 
voldaan 
toepassing is
(ja/nee/deels)
ontwikkeling 
en 
innovatie
2  -  Ondersteuning  van 
de  omschakeling  naar 
een 
koolstofarme 
economie 
in 
alle 
sectoren
3  -  Bevorderen  van 
werkgelegenheid 
en 
ondersteuning 
arbeidsmobiliteit
4  -  Bevorderen  van 
sociale  insluiting  en 
bestrijding 
van 
armoede
G.6  -    Het  bestaan  van  regelingen  voor  de  doelmatige  1  -  Versterken  van  Ja
toepassing  van  de  EU-milieuwetgeving  met  betrekking  onderzoek, 
tot MEB en SMB.
technologische 
ontwikkeling 
en 
innovatie
2  -  Ondersteuning  van 
de  omschakeling  naar 
een 
koolstofarme 
economie 
in 
alle 
sectoren
3  -  Bevorderen  van 
werkgelegenheid 
en 
ondersteuning 
arbeidsmobiliteit
4  -  Bevorderen  van 
sociale  insluiting  en 
bestrijding 
van 
armoede
G.7  -    Het  bestaan  van  een  statistische  basis  voor  1  -  Versterken  van  Ten dele
evaluaties  om  de  doeltreffendheid  en  het  effect  van  de  onderzoek, 
programma's te beoordelen. Het bestaan van een systeem  technologische 
van  resultaatindicatoren,  die  nodig  zijn  om  de  ontwikkeling 
en 
maatregelen  die  het  meest  effectief  bijdragen  aan  de  innovatie
gewenste resultaten te selecteren, de vooruitgang naar de  2  -  Ondersteuning  van 
resultaten te bewaken en de impact te evalueren.
de  omschakeling  naar 
een 
koolstofarme 
economie 
in 
alle 
sectoren
3  -  Bevorderen  van 
werkgelegenheid 
en 
ondersteuning 
arbeidsmobiliteit
4  -  Bevorderen  van 
sociale  insluiting  en 
bestrijding 
van 
armoede
NL
135
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
T.01.1 
-   1 - Er bestaat een 
Ja
De RIS3 van West-Nederland is opgenomen in de bijlagen van dit OP 
Er is een RIS3 opgesteld 
Onderzoek 
en  nationale 
of 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
innovatie: 
Het  regionale  slimme 
Nederland 2014-2020
bestaan  van  een  specialisatiestrate
nationale 
of  gie die:
regionale 
slimme 
specialisatiestrat
egie,  in  lijn  met 
het 
Nationaal 
Hervormingspro
gramma, 
om 
krediet 
te 
leveren 
aan 
particuliere 
onderzoeks-  en 
innovatiekosten, 
die  voldoen  aan 
de 
kenmerken 
van 
goed 
presterende 
nationale 
of 
regionale  O&I-
systemen.
T.01.1 
-   2  -  is  gebaseerd 
Ja
De RIS3 van West-Nederland bevat een uitgebreide analyse die de basis  Voor  de  RIS3  is  gebruik  gemaakt  van 
Onderzoek 
en  op  een  SWOT-
legt  voor  het  concentreren  van  de  middelen  op  de  meest  kansrijke  uitgebreide (onafhankelijke) analyses 
innovatie: 
Het  analyse 
of 
topsectoren. 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
bestaan  van  een  soortgelijke 
Nederland 2014-2020
nationale 
of  analyse  om  de 
regionale 
middelen 
te 
NL
136
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
slimme 
concentreren  op 
specialisatiestrat
een beperkt aantal 
egie,  in  lijn  met  prioriteiten  voor 
het 
Nationaal  onderzoek 
en 
Hervormingspro
innovatie;
gramma, 
om 
krediet 
te 
leveren 
aan 
particuliere 
onderzoeks-  en 
innovatiekosten, 
die  voldoen  aan 
de 
kenmerken 
van 
goed 
presterende 
nationale 
of 
regionale  O&I-
systemen.
T.01.1 
-   3  -  maatregelen 
Ja
H6 van de RIS3 geeft inzicht in de maatreglen voor O&I investeringen in  De geformuleerde maatregelen zijn gericht 
Onderzoek 
en  schetst 
om 
West Nederland. 
op  het  vergroten  van  de  innovatiekracht 
innovatie: 
Het  particuliere  OTO-
dmv  een  toenomen  van  de  private 
bestaan  van  een  investeringen  te 
bijdragen aan R&D. 
nationale 
of  stimuleren;
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
regionale 
Nederland 2014-2020
slimme 
specialisatiestrat
egie,  in  lijn  met 
het 
Nationaal 
Hervormingspro
gramma, 
om 
NL
137
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
krediet 
te 
leveren 
aan 
particuliere 
onderzoeks-  en 
innovatiekosten, 
die  voldoen  aan 
de 
kenmerken 
van 
goed 
presterende 
nationale 
of 
regionale  O&I-
systemen.
T.01.1 
-   4 

een 
Ja
De RIS3 heeft een specifiek hoofdstuk over de monitoring gedurende de  PO tekst p 66 
Onderzoek 
en  bewakingssystee
periode van het OP 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
innovatie: 
Het  m bevat.
Nederland 2014-2020
bestaan  van  een 
nationale 
of 
regionale 
slimme 
specialisatiestrat
egie,  in  lijn  met 
het 
Nationaal 
Hervormingspro
gramma, 
om 
krediet 
te 
leveren 
aan 
particuliere 
onderzoeks-  en 
innovatiekosten, 
die  voldoen  aan 
NL
138
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
de 
kenmerken 
van 
goed 
presterende 
nationale 
of 
regionale  O&I-
systemen.
T.01.1 
-   5 - Er is een kader 
Ja
De  RIS3  voor  West-Nederland  bevat  een  bijlage  met  instrumenten  en  In de RIS3 voor West-Nederland zijn naast 
Onderzoek 
en  goedgekeurd 
financiële kaders topsectorenbeleid. 
de  nationale  middelen  voor  O&I  ook  de 
innovatie: 
Het  waarin 
regionale  en  lokale  middelen  inzichtelijk 
bestaan  van  een  beschikbare 
gemaakt. 
nationale 
of  budgettaire 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
regionale 
middelen 
voor 
Nederland 2014-2020
slimme 
onderzoek 
en 
specialisatiestrat
innovatie  wordt 
egie,  in  lijn  met  geschetst.
het 
Nationaal 
Hervormingspro
gramma, 
om 
krediet 
te 
leveren 
aan 
particuliere 
onderzoeks-  en 
innovatiekosten, 
die  voldoen  aan 
de 
kenmerken 
van 
goed 
presterende 
nationale 
of 
regionale  O&I-
systemen.
NL
139
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
T.04.3  -    Er  zijn  1  -  Transparante 
Ja
Elektriciteitswet 
(raadpleegbaar 
via  NL  stimuleert  productie  hernieuwbare 
maatregelen 
steunregelingen, 
http://wetten.overheid.nl/BWBR0009755/geldigheidsdatum_17-12-2013)  energie - 14% duurzame energie in 2020.
genomen  om  de  voorrang 
bij 
Meer 
informatie 
over 
de 
SDE+ 
is 
te 
vinden 
op  http://wetten.overheid.nl/BWBR0009755/g
productie 
en  netwerktoegang 
eldigheidsdatum_17-12-2013 
voorrang 
distributie 
van  of  gegarandeerde 
http://www.rvo.nl/subsidiesregelingen/stimuleringduurzame-
duurzame elektriciteit Subsidiereg. (SDE+) 
hernieuwbare 
toegang 
en 
energieproductie-sde. 
uitrol  hernieuwbare  energie.  Verschil 
energiebronnen 
voorrang 
bij 
kostprijs.  In  2011-2012  974  proj.  26  Pj). 
te bevorderen.
verzending, 
Subsidie  voor  productie  hernieuwbare 
evenals 
elektriciteit/warmte/gas 
door 
zon-
standaardregels 
nepanelen, windmolens, geothermie, mest-
met betrekking tot 
covergisting,  allesvergisting,  biomassa 
het  dragen  en 
WKK's,  biomassa  vergisting  riool-  en 
delen 
van 
de 
afvalwaterslib. www.agentschapnl.nl/SDE 
kosten 
van 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
technische 
Nederland 2014-2020
aanpassingen 

regels 
die 
openbaar 
zijn 
gemaakt  -  zijn 
aanwezig 
in 
overeenstemming 
met artikel 14, lid 
1, artikel 16, lid 2, 
en  16,  lid  3,  van 
Richtlijn 
2009/28/EG  van 
het 
Europees 
Parlement  en  de 
Raad.
NL
140
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
T.04.3  -    Er  zijn  2  -  Een  lidstaat 
Ja
Zie 
http://ec.europa.eu/energy/renewables/reports/reports_en.htm 
en  NL  stimuleert  productie  hernieuwbare 
maatregelen 
heeft 
een 
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-
energie - 14% duur-zame energie in 2020.
genomen  om  de  nationaal 
enpublicaties/rapporten/2010/06/23/rapport-nationaalactieplan-voor-
http://wetten.overheid.nl/BWBR0009755/g
productie 
en  actieplan 
voor 
eldigheidsdatum_17-12-2013 
voorrang 
distributie 
van  hernieuwbare 
energie-uit-hernieuwbare-bronnen.html. Voortgangsrapportage 2013 is te  duurzame elektriciteit Subsidiereg. (SDE+) 
hernieuwbare 
energie 
raadplegen 
via 
http://www.rijksoverheid.nl/documenten- uitrol  hernieuwbare  energie.  Verschil 
energiebronnen 
aangenomen  dat 
enpublicaties/rapporten/2013/10/30/rapportage-2013-prognose-
kostprijs.  In  2011-2012  974  proj.  26  Pj). 
te bevorderen.
in 
hernieuwbare-energie.html 
Subsidie  voor  productie  hernieuwbare 
overeenstemming 
elektriciteit/warmte/gas 
door 
zon-
is  met  artikel  4 
nepanelen, windmolens, geothermie, mest-
van 
Richtlijn 
covergisting,  allesvergisting,  biomassa 
2009/28/EG.
WKK's,  biomassa  vergisting  riool-  en 
afvalwaterslib. www.agentschapnl.nl/SDE 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
Nederland 2014-2020
T.09.1  -    Het  1 - Er bestaat een 
Ja
Zie  voor  meer  informatie  SCP-rapport  “Uit  de  armoede  werken”  uit  Hoewel  het  EFRO  niet  is  gericht  op  de 
bestaan  en  de  nationaal 
2010, het Nationaal Hervormingsprogramma 2013, de Nationaal Sociale  voor deze ex ante conditionaliteit bedoelde 
uitvoering  van  strategisch 
Rapportage  (Kamerstuk  33.000  XVI,  nummer  69),  enkele  Tweede  investeringen  is  Nederland  van  opvatting 
een 
nationaal  beleidskader  voor 
dat is voldaan aan de geldende criteria 
strategisch 
armoedebestrijdin
Kamerbrieven  (Kamerstukken  2012-2013  24515,  nummers  265  en  269,  Nederland heeft een relatief sterke positie 
beleidskader 
g, 
gericht 
op 
raadpleegbaar  via  https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24515- inzake 
sociale 
inclusie. 
De 
voor 
actieve  inclusie, 
269). 
werkgelegenheid 
is 
hoog, 
en 
het 
armoedebestrijdi
dat:
werkloosheidspercentage  en  de  kans  op 
ng, gericht op de 
armoede zijn relatief laag. De Nederlandse 
actieve  inclusie 
actieve-inclusie  strategie  bestrijkt  daarom 
van personen die 
een  breed  terrein  gebaseerd  op  drie  pijlers 
van 
de 
(adequate 
inkomensondersteuning, 
arbeidsmarkt 
stimuleren  arbeidsparticipatie  en  toegang 
zijn  uitgesloten, 
tot hoogwaardige diensten). Participatie op 
NL
141
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
in  het  licht  van 
de arbeidsmarkt wordt gezien als de sleutel 
de  richtsnoeren 
tot het voorkomen van armoede en sociale 
voor 
uitsluiting. Daarom richten de Nederlandse 
werkgelegenheid
strategieën  zich  op  het  vergroten  van  de 
.
werkgelegenheid  en  inzetbaarheid.  Zie 
voor  meer  informatie  onder  meer  het  SCP 
rapport “Uit de armoede werken” uit 2010, 
het  Nationaal  Hervormingsprogramma 
2013 en de Nationaal Sociale Rapportage. 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
Nederland 2014-2020
T.09.1  -    Het  2  -  voldoende 
Ja
zie  Armoedesignalement  2013,  (Sociaal  Cultureel  Planbureau  en  het  Jaarlijks presenteren het SCPen het CBS in 
bestaan  en  de  wetenschappelijk
Centraal Bureau voor de Statistiek; ISBN 9789037706895). Kinderen in  het  Armoedesignalement  de  meest  actuele 
uitvoering  van  e  basis  geeft  om 
armoede  in  Nederland”  (2013)  van  de  Kinderombudsmand  en  gegevens  over  (de  kans  op)  armoede  in 
een 
nationaal  het  beleid  voor 
Nederland.
strategisch 
armoedebestrijdin
“Huishoudens  in  de  rode  cijfers  2012”  van  onderzoeksbureau  Panteia,  Uit  de  meest  recente  cijfers  blijkt  dat  de 
beleidskader 
g uit te werken en 
januari 2013 (bijlage bij Kamerstuk 24515 nummer 254). 
kans  op  armoede  in  2012  is  toegenomen, 
voor 
toezicht te houden 
net  als  in  2011.  Belangrijkste  reden  voor 
armoedebestrijdi
op 
de 
het toenemen van de (kans op) armoede en 
ng, gericht op de  ontwikkeling;
het risico op schulden lijkt de economische 
actieve  inclusie 
crisis. Ondanks de stijging ligt de kans op 
van personen die 
armoede  overigens  nog  steeds  onder  het 
van 
de 
niveau  van  2005.  Dit  is  een  teken  van  de 
arbeidsmarkt 
sterkte  van  het  Nederlandse  sociale 
zijn  uitgesloten, 
zekerheidsstelsel.  De  verwachtingen  voor 
in  het  licht  van 
2013 en 2014 zijn positiever: er wordt een 
de  richtsnoeren 
afzwakking van de toename in 2013 en een 
voor 
stabilisatie in 2014 verwacht, zie tevens de 
werkgelegenheid
rapporten  waarin  cijfers  over  armoede 
NL
142
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
.
onder  kinderen  zijn  opgenomen  en  de 
achtergrond  van  de  schuldenproblematiek 
bij 
huishoudens 
wordt 
geschetst: 
“Kinderen  in  armoede  in  Nederland” 
(2013)  van  de  Kinderombudsmand  en 
“Huishoudens in de rode cijfers 2012” van 
Panteia. 
Zie verder de PO NL 2014-2020
T.09.1  -    Het  3  -  maatregelen 
Ja
Zie onder punt 1 
De  Nederlandse  actieve-inclusiestrategie 
bestaan  en  de  bevat 
ter 
bestrijkt  een  breed  terrein  gebaseerd  op 
uitvoering  van  ondersteuning van 
drie 
pijlers 
(adequate 
een 
nationaal  de 
inkomensondersteuning, 
stimuleren 
strategisch 
verwezenlijking 
arbeidsparticipatie 
en 
toegang 
tot 
beleidskader 
van 
de 
hoogwaardige diensten). Participatie op de 
voor 
doelstelling  voor 
arbeidsmarkt wordt gezien als de sleutel tot 
armoedebestrijdi
nationale armoede 
het  voorkomen  van  armoede  en  sociale 
ng, gericht op de  en 
sociale 
uitsluiting. Daarom richten de Nederlandse 
actieve  inclusie  uitsluiting  (zoals 
strategieën  zich  op  het  vergroten  van  de 
van personen die  gedefinieerd 
in 
werkgelegenheid en inzetbaarheid. 
van 
de  het 
nationaal 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
arbeidsmarkt 
hervormingsprogr
Nederland 2014-2020
zijn  uitgesloten,  amma), 
in  het  licht  van  waaronder 
het 
de  richtsnoeren  bevorderen 
van 
voor 
duurzame 
en 
werkgelegenheid
kwalitatief 
.
hoogwaardige 
werkgelegenheid 
voor  mensen  met 
NL
143
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
het  hoogste  risico 
op 
sociale 
uitsluiting, 
met 
inbegrip 
van 
mensen 
uit 
gemarginaliseerde 
gemeenschappen;
T.09.1  -    Het  4 

Ja
Niet van toepassing 
De  belangrijkste  stakeholders  zijn  de 
bestaan  en  de  belanghebbenden 
gemeentelijke  overheden.  Zij  staan  het 
uitvoering  van  betrekt  bij  de 
dichtste bij de burger en hebben een grote 
een 
nationaal  bestrijding 
van 
mate  van  vrijheid  in  het  ontwerp  en 
strategisch 
armoede;
uitvoering van hun lokale beleid gericht op 
beleidskader 
actieve  inclusie.  Ook  maatschappelijke 
voor 
organisaties  en  maatschappelijk  betrokken 
armoedebestrijdi
ondernemers  worden  bij  de  vormgeving 
ng, gericht op de 
van het beleid betrokken. Een deel van de 
actieve  inclusie 
intensiveringsmiddelen is beschikbaar voor 
van personen die 
maatschappelijke organisaties 
van 
de 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
arbeidsmarkt 
Nederland 2014-2020
zijn  uitgesloten, 
in  het  licht  van 
de  richtsnoeren 
voor 
werkgelegenheid
.
T.09.1  -    Het  5  -  afhankelijk 
Ja
Wmo, http://wetten.overheid.nl/BWBR0020031 TK-stukken 30.597, nrs.  Het nationale beleid in het sociale domein 
bestaan  en  de  van 
de 
296, 
368 
en 
380,  is om mensen zoveel en zolang mogelijk in 
uitvoering  van  geïdentificeerde 
(http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail.jsp?i
staat  te  stellen  in  hun  eigen  huis  en 
een 
nationaal  behoeften, 
omgeving  te  blijven  wonen.  Het  beleid  in 
NL
144
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
strategisch 
maatregelen bevat 
d=2013Z21365&did=2013D44040). 
het  sociale  domein  is  mede  om  die  reden 
beleidskader 
voor  de  overgang 
gedecentraliseerd  naar  gemeenten.  De 
voor 
van  institutionele 
WWB,  maar  met  name  de  Wet 
armoedebestrijdi
naar 
zorg 
op 
maatschappelijke  ondersteuning  (WMO) 
ng, gericht op de  lokaal niveau;
bevat mogelijkheden om leefvoorzieningen 
actieve  inclusie 
(aanpassingen  in  en  rondom  het  huis, 
van personen die 
gehandicaptenvervoer)  te  regelen,  zodat 
van 
de 
mensen  zolang  mogelijk  zelfstandig 
arbeidsmarkt 
kunnen  blijven  wonen.  Het  kan  gaan  om 
zijn  uitgesloten, 
ouderen,  gehandicapten  of  mensen  met 
in  het  licht  van 
psychische 
problemen. 
Zij 
krijgen 
de  richtsnoeren 
bijvoorbeeld  huishoudelijke  hulp  of  een 
voor 
rolstoel.  Gemeenten  voeren  de  WMO  uit. 
werkgelegenheid
Zij  bepalen  zelf  op  welke  manier  ze  dat 
.
doen.  Vanaf  2015  gaan  gemeenten  ook 
taken  uitvoeren  die  nu  nog  onder  de 
Algemene  Wet  Bijzondere  Ziektekosten 
(AWBZ) vallen teneinde beter in te kunnen 
spelen  op  lokale  omstandigheden  en  de 
zorgbehoeften. 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
Nederland 2014-2020
T.09.1  -    Het  6  -  Desgevraagd 
Ja
Decembercirculaire 
gemeentefonds 
2013,  In  het  kader  van  de  Investeringsprioriteit 
bestaan  en  de  en 
indien 
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/ 
Actieve  Inclusie  zijn  centrumgemeenten 
uitvoering  van  gerechtvaardigd, 
circulaires/2013/12/09/decembercirculairegemeentefonds-2013.html 
als 
voornaamste 
stakeholders 
de 
een 
nationaal  zullen 
de 
belangrijkste aanvragers van ESFprojecten.
strategisch 
belanghebbenden 
De  managementautoriteit  (het  Agentschap 
beleidskader 
worden 
SZW)  zal  een  specifieke  accountstructuur 
voor 
ondersteund 
bij 
opzetten  om  de  gemeentelijke  aanvragers 
NL
145
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
armoedebestrijdi
het  indienen  van 
te  ondersteunen  bij  hun  projectaanvraag. 
ng, gericht op de  projectaanvragen 
Daarnaast hebben de 35 centrumgemeenten 
actieve  inclusie  en 
bij 
de 
elk een bijdrage ontvangen (€ 100.000) ter 
van personen die  uitvoering  en  het 
voorbereiding  van  aanvragersrol  in  de 
van 
de  beheer  van  de 
nieuwe periode 2014-2020 
arbeidsmarkt 
gekozen 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
zijn  uitgesloten,  projecten.
Nederland 2014-2020
in  het  licht  van 
de  richtsnoeren 
voor 
werkgelegenheid
.
G.1  -    Het  1  -  Regelingen  in 
Ja
De  algemene  ex  ante  conditionaliteiten  anti  discriminatie,  gelijkheid  en 
bestaan  van  de  overeenstemming 
toegankelijkheid  zijn  in  Nederland  geborgd  in  regelgeving  buiten  de 
administratieve 
met 
het 
Operationele  Pro-gramma’s.  Bij  de  uit-voering  van  de  OP’s  wordt  deze 
capaciteit  voor  institutionele  en 
de  uitvoering  en  juridische  kader 
Unie- en nationale regelgeving nageleefd. Zie de part-nerschapsovereen-
toepassing  van  van  de  lidstaten 
komst voor nadere informatie. 
de 
anti- voor 
de 
discriminatiewet
betrokkenheid 
geving  van  de  van  de  instanties 
Unie  en  beleid  die 
op  het  gebied  verantwoordelijk 
van 
ESI- zijn 
voor 
de 
fondsen.
bevordering  van 
gelijke 
behandeling  van 
alle  personen  bij 
de  voorbereiding 
en  uitvoering  van 
NL
146
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
programma's, 
waaronder 
het 
verstrekken  van 
advies  over  de 
gelijkheid  in  ESI-
fondsgerelateerde 
activiteiten.
G.1  -    Het  2  -  Regelingen 
Ja
De  algemene  ex  ante  conditionaliteiten  anti  discriminatie,  gelijkheid  en 
bestaan  van  de  voor  de  opleiding 
toegankelijkheid  zijn  in  Nederland  geborgd  in  regelgeving  buiten  de 
administratieve 
van  het  personeel 
Operationele  Programma’s.  Bij  de  uitvoering  van  de  OP’s  wordt  deze 
capaciteit  voor  van  de  instanties 
de  uitvoering  en  die betrokken zijn 
Unie- 
en 
nationale 
regelgeving 
nageleefd. 
Zie 
de 
toepassing  van  bij  het  beheer  en 
partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie. 
de 
anti- de controle van de 
discriminatiewet
ESI-fondsen,  op 
geving  van  de  het  gebied  van 
Unie  en  beleid  antidiscriminatie
op  het  gebied  wetgeving  en  -
van 
ESI- beleid in de Unie.
fondsen.
G.2  -    Het  1  -  Regelingen  in 
Ja
De  algemene  ex  ante  conditionaliteiten  anti  discriminatie,  gelijkheid  en 
bestaan  van  de  overeenstemming 
toegankelijkheid  zijn  in  Nederland  geborgd  in  regelgeving  buiten  de 
administratieve 
met 
het 
Operationele  Programma’s.  Bij  de  uitvoering  van  de  OP’s  wordt  deze 
capaciteit  voor  institutionele  en 
de  uitvoering  en  juridische  kader 
Unie- 
en 
nationale 
regelgeving 
nageleefd. 
Zie 
de 
toepassing  van  van  de  lidstaten 
partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie. 
de 
wetgeving  voor 
de 
inzake 
betrokkenheid 
gendergelijkheid  van  de  instanties 
van  de  Unie  en  die 
NL
147
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
beleid  op  het  verantwoordelijk 
gebied  van  ESI- zijn 
voor 
fondsen.
gendergelijkheid 
bij 
de 
voorbereiding  en 
uitvoering 
van 
programma's, 
waaronder 
het 
verstrekken  van 
advies  over  de 
gelijkheid  in  ESI-
fondsgerelateerde 
activiteiten.
G.2  -    Het  2  -  Regelingen 
Ja
De  algemene  ex  ante  conditionaliteiten  anti  discriminatie,  gelijkheid  en 
bestaan  van  de  voor  de  opleiding 
toegankelijkheid  zijn  in  Nederland  geborgd  in  regelgeving  buiten  de 
administratieve 
van  het  personeel 
Operationele  Programma’s.  Bij  de  uitvoering  van  de  OP’s  wordt  deze 
capaciteit  voor  van  de  instanties 
de  uitvoering  en  die betrokken zijn 
Unie- 
en 
nationale 
regelgeving 
nageleefd. 
Zie 
de 
toepassing  van  bij  het  beheer  en 
partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie. 
de 
wetgeving  de controle van de 
inzake 
ESI-fondsen,  op 
gendergelijkheid  het  gebied  van 
van  de  Unie  en  wetgeving 
en 
beleid  op  het  beleid  van  de 
gebied  van  ESI- Unie 
voor 
fondsen.
gendergelijkheid 
en 
gendermainstrea
ming.
NL
148
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
G.3  -    Het  1  -  Regelingen  in 
Ja
De  algemene  ex  ante  conditionaliteiten  anti  discriminatie,  gelijkheid  en 
bestaan  van  de  overeenstemming 
toegankelijkheid  zijn  in  Nederland  geborgd  in  regelgeving  buiten  de 
administratieve 
met 
het 
Operationele  Programma’s.  Bij  de  uitvoering  van  de  OP’s  wordt  deze 
capaciteit  voor  institutionele  en 
de  uitvoering  en  juridische  kader 
Unie- 
en 
nationale 
regelgeving 
nageleefd. 
Zie 
de 
toepassing  van  van  de  lidstaten 
partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie. 
het  VN-Verdrag  voor 
de 
inzake 
de  raadpleging 
en 
rechten 
van  betrokkenheid 
personen 
met  van  de  instanties 
een 
handicap  die belast zijn met 
(UNCRPD)  op  de  bescherming 
het  gebied  van  van  de  rechten 
ESI-fondsen  in  van  personen  met 
overeenstemmin
een  handicap  of 
g  met  Besluit  representatieve 
van  de  Raad  organisaties  van 
2010/48/EG.
personen  met  een 
handicap 
en 
andere 
belanghebbenden, 
bij 
de 
voorbereiding  en 
uitvoering 
van 
programma's.
G.3  -    Het  2  -  Regelingen 
Ja
De  algemene  ex  ante  conditionaliteiten  anti  discriminatie,  gelijkheid  en 
bestaan  van  de  voor  de  opleiding 
toegankelijkheid  zijn  in  Nederland  geborgd  in  regelgeving  buiten  de 
administratieve 
van  het  personeel 
Operationele  Programma’s.  Bij  de  uitvoering  van  de  OP’s  wordt  deze 
capaciteit  voor  van 
de 
de  uitvoering  en  autoriteiten 
die 
Unie- 
en 
nationale 
regelgeving 
nageleefd. 
Zie 
de 
NL
149
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
toepassing  van  betrokken  zijn  bij 
partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie. 
het  VN-Verdrag  het  beheer  en  de 
inzake 
de  controle  van  de 
rechten 
van  ESI-fondsen 
op 
personen 
met  het gebied van het 
een 
handicap  toepasselijke 
(UNCRPD)  op  nationale  en  EU-
het  gebied  van  recht  en  -beleid 
ESI-fondsen  in  voor 
overeenstemmin
arbeidsongeschikt
g  met  Besluit  heid, met inbegrip 
van  de  Raad  van 
de 
2010/48/EG.
toegankelijkheid 
en  de  praktische 
toepassing  van  de 
UNCRPD,  zoals 
weerspiegeld  in 
de  Unie  en  de 
nationale 
wetgeving, 
in 
voorkomend 
geval.
G.3  -    Het  3 - Regelingen ter 
Ja
De  algemene  ex  ante  conditionaliteiten  anti  discriminatie,  gelijkheid  en 
bestaan  van  de  waarborging  van 
toegankelijkheid  zijn  in  Nederland  geborgd  in  regelgeving  buiten  de 
administratieve 
toezicht  op  de 
Operationele  Programma’s.  Bij  de  uitvoering  van  de  OP’s  wordt  deze 
capaciteit  voor  uitvoering 
van 
de  uitvoering  en  artikel  9  van  de 
Unie- 
en 
nationale 
regelgeving 
nageleefd. 
Zie 
de 
toepassing  van  UNCRPD 
in 
partnerschapsovereenkomst voor nadere informatie. 
het  VN-Verdrag  verband  met  de 
inzake 
de  ESI-fondsen,  bij 
NL
150
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
rechten 
van  de  voorbereiding 
personen 
met  en  uitvoering  van 
een 
handicap  de programma's.
(UNCRPD)  op 
het  gebied  van 
ESI-fondsen  in 
overeenstemmin
g  met  Besluit 
van  de  Raad 
2010/48/EG.
G.4  -    Het  1  -  Regelingen 
Ja
Aanbestedingswet  2012  wetten.overheid.nl/BWBR0032919  Algemene  De  Europese  aanbestedingsrichtlijnen  zijn 
bestaan 
van  voor 
de 
wet 
bestuursrecht 
wetten.overheid.nl/BWBR0005537 
Grondwet  in  Nederland  geïmplementeerd  via  de 
regelingen  voor  doelmatige 
wetten.overheid.nl/BWBR0001840  nader  geregeld  in  de  Algemene  wet  Aanbestedingswet  2012  en  onderliggende 
de 
doelmatige  toepassing  van  de 
nationale  regelgeving,  waaronder  het 
toepassing  van  EU-regels 
voor 
bestuursrecht 
wetten.overheid.nl/BWBR0005537 
Gemeentewet  Aanbestedingsbesluit.
de 
EU- overheidsopdrach
hoofdstuk 
XVII 
wetten.overheid.nl/BWBR0005416/volledig  Naleving 
is 
via 
deze 
wetgeving 
ten 
via 
de 
Provinciewet  hoofdstuk  XVIII  wetten.overheid.nl/BWBR0005645  implementatieregelgeving  geborgd  en  kan 
inzake 
geëigende 
Waterschapswet Titel V wetten.overheid.nl/BWBR0005108/volledig Wet  worden  afgedwongen  bij  de  nationale 
overheidsopdrac
mechanismen.
Naleving 
Europese 
regelgeving 
publieke 
entiteiten  rechter. Ook kan de Autoriteit Consument 
hten 
op 
het 
en  Markt  een  bestuurlijke  boete  opleggen, 
gebied  van  ESI-
wetten.overheid.nl/BWBR0031640 
indien de rechter afziet van vernietiging.
fondsen.
De 
Aanbestedingswet 
2012 
biedt 
ondernemers  en  aanbestedende  diensten 
een  laagdrempelig  instrument  voor  het 
oplossen van geschillen met betrekking tot 
aanbestedingsprocedures. 
Op  het  niveau  van  de  rijksoverheid  kan 
worden ingegrepen, indien lagere publieke 
entiteiten 
niet 
voldoen 
aan 
aanbestedingsverplichtingen,  op  basis  van 
NL
151
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
de Grondwet, Algemene wet bestuursrecht, 
Gemeentewet, 
Provinciewet 
en 
Waterschapswet.
Met  de  Wet  NErpe  wordt  een  algemeen 
vangnet  ter  borging  van  de  naleving  van 
Europese 
regelgeving 
inclusief 
aanbestedingsrichtlijnen.
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
NL
G.4  -    Het  2 - Regelingen die 
Ja
(Aanbestedingswet  2012),  Staatsblad  2012,  542,  raadpleegbaar  via:  Een 
aantal 
algemene 
bestaan 
van  voor  transparante 
wetten.overheid.nl/BWBR0032203/volledig/).  Gids  Proportionaliteit  aanbestedingsrechtelijke  beginselen  is 
regelingen  voor  aanbestedingspro
(Staatscourant 
2013, 
nr. 
3075, 
raadpleegbaar 
via:  expliciet 
gecodificeerd 
in 
de 
de 
doelmatige  cedures zorgen.
Aanbestedingswet  2012.  In  de  Gids 
toepassing  van 
zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt- 2013-3075.html) 
Proportionaliteit    wordt  invulling  gegeven 
de 
EU-
aan het proportionaliteitsbeginsel.
wetgeving 
Deze  beginselen  zijn  ook  van  toepassing 
inzake 
op  aanbestedingen  onder  de  Europese 
overheidsopdrac
drempelwaarden.  Voor  aanbestedingen 
hten 
op 
het 
boven  de  drempel  wordt  verplicht  gebruik 
gebied  van  ESI-
gemaakt  van  het  elektronisch  systeem 
fondsen.
TenderNed. 
Tbv  het  EFRO  werkt  de  werkgroep 
Aanbesteden  aan  het  aanpassen  van  het 
protocol 
aanbesteden, 
inclusief 
de 
bijbehorende 
checklist 
aanbesteden 
overheidsopdrachten. Tevens werken de de 
vier  (beoogde)  managementautoriteiten 
obv  het  Convenant  Uitvoeringsorganisatie 
NL
152
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
2014- 2020 nauw samen op het gebied van 
ICT en standaard checklisten. 
Tot  slot  ziet  de  auditautoriteit  jaarlijks,  in 
het  kader  van  de  toets  op  de  management 
&  control-systemen,  bij  alle  ESI-fondsen 
toe op een effectieve en uniforme invulling 
en naleving van deze toetsingen. 
Zie  verder  partnerschapsovereenkomst  NL 
2014-2020
G.4  -    Het  3  -  Regelingen 
Ja
Er  wordt  voorlichting  met  betrekking  tot  aanbesteding  gegeven  door  de  Er  wordt  voorlichting  met  betrekking  tot 
bestaan 
van  voor  opleiding  en 
Rijksoverheid 
(www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/aanbesteden),  aanbesteding 
gegeven 
door 
de 
regelingen  voor  informatieverspre
PIANOo  Expertisecentrum  Aanbesteden  (www.pianoo.nl)  en  Europa  Rijksoverheid,  PIANOo  Expertisecentrum 
de 
doelmatige  iding  ten  behoeve 
Aanbesteden en Europa Decentraal. 
toepassing  van  van  personeel  dat 
Decentraal (www.europadecentraal.nl). 
De  managementautoriteit  zorgt  voor 
de 
EU- bij 
de 
voldoende  capaciteit  en  een  adequaat 
wetgeving 
tenuitvoerlegging 
kennisniveau binnen de organisatie over de 
inzake 
van 
de 
ESI-
regelgeving  omtrent  overheidsopdrachten. 
overheidsopdrac
fondsen 
Tussen de managementautoriteiten van het 
hten 
op 
het  betrokken is.
EFRO  vindt  kennisdeling  plaats,  onder 
gebied  van  ESI-
meer  via  het  Programma  Managers 
fondsen.
Overleg,  de  financiële  werkgroep  en  de 
werkgroep  aanbesteden,  waaraan  de  vier 
managementautoriteiten, 
de 
certificeringsautoriteit en de auditautoriteit 
deelnemen.
De auditautoriteit ziet jaarlijks, in het kader 
van  de  toets  op  de  management-  en 
controlsystemen,  toe  op  een  effectieve  en 
NL
153
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
uniforme invulling en naleving van de van 
toepassing  zijnde  regelingen,  inclusief 
aspecten  als  administratieve  capaciteit  en 
training. 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
Nederland 2014-2020
G.4  -    Het  4  -  Regelingen 
Ja
Niet van toepassing 
Zoals  eerder  aangegeven  draagt  de 
bestaan 
van  om 
de 
managementautoriteit zorg voor voldoende 
regelingen  voor  administratieve 
capaciteit  en  kennisniveau  binnen  de 
de 
doelmatige  capaciteit  voor  de 
organisatie  voor  de  uitvoering  en 
toepassing  van  tenuitvoerlegging 
toepassing  van  Uniewetgeving  inzake 
de 
EU- en  toepassing  van 
overheidsopdrachten,  en  beoordeelt  de 
wetgeving 
de  regels  van  de 
auditautoriteit in het kader van de jaarlijkse 
inzake 
Unie 
inzake 
toets  op  de  management-  en  control-
overheidsopdrac
overheidsopdrach
systemen  op  een  effectieve  en  uniforme 
hten 
op 
het  ten 
te 
invulling  en  naleving,  inclusief  aspecten 
gebied  van  ESI- waarborgen.
als  administratieve  capaciteit  en  training. 
fondsen.
Daarnaast 
vindt, 
zoals 
hierboven 
kennisdeling 
plaats 
via 
diverse 
werkgroepen  en  bijeenkomsten,  waarbij 
tevens experts aanwezig zijn. 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
Nederland 2014-2020
G.5  -    Het  1  -  Regelingen 
Ja
Kaderwet 
EZ-subsidies 
 wetten.overheid.nl/BWBR0007919  Er bestaat in Nederland geen algemene wet 
bestaan 
van  voor 
de 
Uitvoeringswet 
EFRO 
zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33735- waarin toepassing van de staatssteunregels 
regelingen  voor  doelmatige 
2.html 
Interdepartementale 
afspraken 
inzake 
staatssteun  is  geregeld.  De  Europese  regelgeving  met 
de 
doelmatige  toepassing  van  de 
betrekking  tot  staatssteun  (inclusief  de 
toepassing  van  staatssteunregels 
www.rijksoverheid.nl/documenten-
uitleg van het Hof van) werkt rechtstreeks 
NL
154
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
de  regels  van  de  van de Unie.
enpublicaties/besluiten/2006/02/14/interdepartementaleafspraken-inzake-
in de Nederlandse rechtsorde door en heeft 
Unie 
voor 
staatssteun.html En de wetgeving opgenomen onder punt 1. 
voorrang  op  nationaal  recht.  Voor  zover 
overheidssteun 
publieke  entiteiten  op  grond  van  de 
op  het  gebied 
staatssteunregels  verplicht  zijn  aan  deze 
van 
ESI-
regels  toepassing  te  geven,  zijn  zij  op 
fondsen.
grond  van  Europees  recht  derhalve 
rechtstreeks 
verplicht 
te 
handelen 
overeenkomstig de staatssteunregels. 
De  staatssteunverplichtingen  zijn  nader 
geborgd  in  nationale  subsidieregelgeving, 
de  nationale  uitvoeringsregelgeving  met 
betrekking  tot  EFRO  en  de  aanvullende 
verplichtingen  die  opgelegd  kunnen 
worden  door  bestuursorganen  in  de 
individuele  
subsidieverleningsbeschikkingen 
ten 
behoeve  van  de  naleving  van  de 
staatssteunregels  (hierbij  kan  bijvoorbeeld 
gedacht 
worden 
aan 
een 
anti-
cumulatieverplichting). 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
Nederland 2014-2020
G.5  -    Het  2  -  Regelingen 
Ja
Voorts wordt voorlichting met betrekking tot staatssteun gegeven door de  De MA zorgt voor voldoende capaciteit en 
bestaan 
van  voor  opleiding  en 
Rijksoverheid 
(www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/staatssteun) 
en  kennisniveau  over  staatssteun  binnen  de 
regelingen  voor  informatieverspre
Europa Decentraal (www.europadecentraal.nl). 
organisatie.  Tussen  de  MAs  van  EFRO 
de 
doelmatige  iding  ten  behoeve 
vindt  kennisdeling  plaats  onder  meer  via 
toepassing  van  van  personeel  dat 
het  Programma  Managers  Overleg  en  de 
de  regels  van  de  bij 
de 
financiële werkgroep, waaraan ook, de CA 
Unie 
voor  tenuitvoerlegging 
en de AA deelnemen. Daarnaast is binnen 
NL
155
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
overheidssteun 
van 
de 
ESI-
het Ministerie van Economische Zaken het 
op  het  gebied  fondsen 
Centraal Overleg Staatssteun ingesteld. 
van 
ESI- betrokken is.
De AA ziet in het kader van de toets op de 
fondsen.
management-  en  control-systemen,  toe  op 
een  effectieve  en  uniforme  invulling  en 
naleving van de toetsingen door de MAs en 
het  betaalorgaan,  inclusief  aspecten  als 
administratieve capaciteit en training.
Voorts  wordt  voorlichting  met  betrekking 
tot 
staatssteun 
gegeven 
door 
de 
Rijksoverheid  en  Europa  Decentraal.  Ook 
het 
hierboven 
reeds 
genoemde 
Interdepartementaal  Steun  Overleg  heeft 
een  rol  in  het  kader  van  kennisoverdracht 
en  informatie-uitwisseling  aan  centrale  en 
decentrale overheden. 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
Nederland 2014-2020
G.5  -    Het  3  -  Regelingen 
Ja
Niet van toepassing 
De MA zorgt voor voldoende capaciteit en 
bestaan 
van  om 
de 
kennisniveau  over  staatssteun  binnen  de 
regelingen  voor  administratieve 
organisatie.  Tussen  de  MAs  van  EFRO 
de 
doelmatige  capaciteit  voor  de 
vindt  kennisdeling  plaats  onder  meer  via 
toepassing  van  tenuitvoerlegging 
het  Programma  Managers  Overleg  en  de 
de  regels  van  de  en  toepassing  van 
financiële werkgroep, waaraan ook, de CA 
Unie 
voor  de  regels  van  de 
en de AA deelnemen. Daarnaast is binnen 
overheidssteun 
Unie 
inzake 
het Ministerie van Economische Zaken het 
op  het  gebied  staatssteun 
te 
Centraal Overleg Staatssteun ingesteld. 
van 
ESI- waarborgen.
De AA ziet in het kader van de toets op de 
fondsen.
management-  en  control-systemen,  toe  op 
NL
156
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
een  effectieve  en  uniforme  invulling  en 
naleving van de toetsingen door de MAs en 
het  betaalorgaan,  inclusief  aspecten  als 
administratieve capaciteit en training.
Voorts  wordt  voorlichting  met  betrekking 
tot 
staatssteun 
gegeven 
door 
de 
Rijksoverheid  en  Europa  Decentraal.  Ook 
het 
hierboven 
reeds 
genoemde 
Interdepartementaal  Steun  Overleg  heeft 
een  rol  in  het  kader  van  kennisoverdracht 
en  informatie-uitwisseling  aan  centrale  en 
decentrale overheden. 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
Nederland 2014-2020
G.6  -    Het  1  -  Regelingen 
Ja
Wet 
milieubeheer 
(hoofdstuk 
7, 
raadpleegbaar 
via  De  richtlijn  (2001/42/EEG)  is  in  de 
bestaan 
van  voor 
de 
http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245) 
en 
het 
Besluit  Nederlandse  wetgeving  opgenomen  als 
regelingen  voor  doelmatige 
milieueffectrapportage 
(raadpleegbaar 
via  onderdeel van de Wet milieubeheer.
de 
doelmatige  toepassing 
van 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
toepassing  van  Richtlijn 
http://wetten.overheid.nl/BWBR0006788). 
Nederland 2014-2020
de 
EU- 2011/92/EU  van 
milieuwetgeving  het 
Europees 
met  betrekking  Parlement  en  de 
tot  MEB  en  Raad  (MEB)  en 
SMB.
van 
Richtlijn 
2001/42/EG  van 
het 
Europees 
Parlement  en  de 
Raad (SMEB).
NL
157
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
G.6  -    Het  2  -  Regelingen 
Ja
Wet 
milieubeheer 
(hoofdstuk 
11a, 
raadpleegbaar 
via  In  Nederland  worden  er  periodiek  ESI 
bestaan 
van  voor  opleiding  en 
http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245)  schept  het  kader  voor  de  fonds 
brede 
technische 
sessies 
regelingen  voor  informatieverspre
kwaliteit  van  werkzaamheden  en  integriteit  van  degenen  die  deze  georganiseerd  over  uitvoeringsrelevante 
de 
doelmatige  iding  ten  behoeve 
issues. 
Ook 
de 
verplichtingen 
toepassing  van  van  personeel  dat 
werkzaamheden uitvoeren. 
voortvloeiend 
uit 
de 
strategische 
de 
EU- bij 
de 
milieubeoordeling  kunnen  hier,  indien 
milieuwetgeving  tenuitvoerlegging 
gewenst,  worden  geagendeerd  door 
met  betrekking  van  de  MEB-  en 
betrokken partijen en fondsen. 
tot  MEB  en  SMEB-richtlijnen 
Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
SMB.
betrokken is.
Nederland 2014-2020
G.6  -    Het  3  -  Regelingen 
Ja
Wet 
milieubeheer 
(hoofdstuk 
11a, 
raadpleegbaar 
via  Zie de tekst onder het voorgaande punt 
bestaan 
van  om 
een 
http://wetten.overheid.nl/BWBR0003245)  schept  het  kader  voor  de  Zie  verder  de  partnerschapsovereenkomst 
regelingen  voor  toereikende 
kwaliteit  van  werkzaamheden  en  integriteit  van  degenen  die  deze  Nederland 2014-2020
de 
doelmatige  administratieve 
toepassing  van  capaciteit 
te 
werkzaamheden uitvoeren. 
de 
EU- waarborgen.
milieuwetgeving 
met  betrekking 
tot  MEB  en 
SMB.
G.7  -    Het  1  -  Regelingen 
Ja
http://wetten.overheid.nl/BWBR0016060 
www.cbs.nl  Het Centraal Bureau voor de Statistiek is in 
bestaan  van  een  voor  de  tijdige 
http://statline.cbs.nl/statweb/.  Zie  onderdeel  2A  van  het  Operationeel  Nederland  verantwoordelijk  voor  het 
statistische  basis  verzameling 
en 
Programma  en  de  separate  beschrijving  conform  Verordening  (EU)  verzamelen  en  verwerken  van  gegevens. 
voor  evaluaties  aggregatie  van  de 
Op  basis  hiervan  worden  statistieken 
om 
de  statistische 
215/2014, artikel 4, lid 3 (bijlage). 
gepubliceerd  en  benut  door  beleidsmakers 
doeltreffendheid  gegevens  met  de 
en voor wetenschappelijk onderzoek.
en het effect van  volgende 
Via www.cbs.nl zijn de publicaties van het 
de  programma's  elementen: 
de 
CBS  toegankelijk.  Ook  worden  op  deze 
te 
beoordelen.  identificatie  van 
site  Nationale  kerncijfers  per  thema 
NL
158
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
Het  bestaan  van  bronnen 
en 
gepresenteerd. 
een  systeem  van  mechanismen 
Om  te  beschikken  over  eenduidige 
resultaatindicato
voor  statistische 
regionale  (economische)  cijfers  in  de 
ren,  die  nodig  validering.
komende  programmaperiode,  om  de 
zijn 
om 
de 
nulsituatie en de voortgang goed te kunnen 
maatregelen  die 
meten  hebben  de  4  EFRO  MAs  een 
het 
meest 
(gezamenlijke)  opdracht  aan  het  Centraal 
effectief 
Bureau  voor  de  Statistiek  verstrekt  om 
bijdragen  aan  de 
adequate statistische te verzamelen.
gewenste 
Verder  is  per  resultaat-  en  outputindicator 
resultaten 
te 
beschreven  welke  gegevensbron  wordt 
selecteren, 
de 
gebruikt  en  met  welke  frequentie  de 
vooruitgang naar 
gegevens  worden  verzameld.  Naast 
de  resultaten  te 
gebruik  van  het  Centraal  Bureau  voor  de 
bewaken  en  de 
Statistiek  en  de  Community  Innovation 
impact 
te 
Survey  (CIS)  worden  gegevens  door  de 
evalueren.
MA verzameld.
G.7  -    Het  2  -  Regelingen 
Ja
http://wetten.overheid.nl/BWBR0016060 
www.cbs.nl  Zie onder het vorige punt.
bestaan  van  een  voor  de  tijdige 
http://statline.cbs.nl/statweb/.  Zie  onderdeel  2A  van  het  Operationeel  Deze  gegevens  zullen  regelmatig  worden 
statistische  basis  verzameling 
en 
Programma  en  de  separate  beschrijving  conform  Verordening  (EU)  gepubliceerd  in  de  uitvoeringsverslagen 
voor  evaluaties  aggregatie  van  de 
van  het  programma  en  de  website 
om 
de  statistische 
215/2014, artikel 4, lid 3 (bijlage). 
www.kansenvoorwest.nl
doeltreffendheid  gegevens  met  de 
en het effect van  volgende 
de  programma's  elementen: 
te 
beoordelen.  regelingen  voor 
Het  bestaan  van  publicatie 
en 
een  systeem  van  openbare 
resultaatindicato
toegankelijkheid 
NL
159
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
ren,  die  nodig  van 
de 
zijn 
om 
de  geaggregeerde 
maatregelen  die  gegevens.
het 
meest 
effectief 
bijdragen  aan  de 
gewenste 
resultaten 
te 
selecteren, 
de 
vooruitgang naar 
de  resultaten  te 
bewaken  en  de 
impact 
te 
evalueren.
G.7  -    Het  3 

Een 
Ja
Zie  onderdeel  2A  van  het  Operationeel  Programma  en  de  separate  De  basis  voor  de  meting  van  effectiviteit 
bestaan  van  een  doeltreffend 
beschrijving  conform  Verordening  (EU)  215/2014,  artikel  4,  lid  3  en 
impact 
aan 
de 
hand 
van 
statistische  basis  systeem 
van 
(bijlage).   
resultaatindicato-ren, is opgesteld in nauwe 
voor  evaluaties  resultaatindicator
samenwerking met de ex-ante evaluator en 
om 
de  en,  waaronder  de 
gebaseerd  op  de  interventielogica  van  het 
doeltreffendheid  selectie 
van 
OP.  Door  mid-del  van  de  principes  voor 
en het effect van  resultaatindicator
selectie van con-crete acties, waarborgt de 
de  programma's  en 
voor 
elk 
MA  dat  uitsluitend  projecten  worden 
te 
beoordelen.  programma,  met 
gesteund  die  bijdragen  aan  de  beoogde 
Het  bestaan  van  informatie 
over 
resultaten van het OP.
een  systeem  van  de 
resultaatindicato
verantwoording 
ren,  die  nodig  voor de keuze van 
zijn 
om 
de  beleidsinitiatieven 
maatregelen  die  die 
door 
het 
het 
meest  programma 
NL
160
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
effectief 
worden 
bijdragen  aan  de  gefinancierd.
gewenste 
resultaten 
te 
selecteren, 
de 
vooruitgang naar 
de  resultaten  te 
bewaken  en  de 
impact 
te 
evalueren.
G.7  -    Het  4 

Een 
Nee
Zie  onderdeel  2A  van  het  Operationeel  Programma  en  de  separate  Zie toelichting bij G7, punt 3.
bestaan  van  een  doeltreffend 
beschrijving  conform  Verordening  (EU)  215/2014,  artikel  4,  lid  3  Hier  heeft  ook  uitvoerig  overleg  over 
statistische  basis  systeem 
van 
(bijlage). 
plaatsgevonden 
met 
de 
Europese 
voor  evaluaties  resultaatindicator
Commissie 
teneinde 
de 
indicatoren 
om 
de  en,  waaronder  de 
voldoende responsief te maken.
doeltreffendheid  vaststelling 
van 
Voor  de  op  te  zetten  fondsen  binnen  SD2 
en het effect van  doelstellingen 
zullen de vereiste ex-antebeoordelingen de 
de  programma's  voor 
deze 
uitgangs-  en  streefwaarden  van  de 
te 
beoordelen.  indicatoren.
resultaatindicator  opleveren.  Zie  hiervoor 
Het  bestaan  van 
het actieplan in tabel 25.
een  systeem  van 
Het bestaan van een statistische basis voor 
resultaatindicato
evaluaties  om  de  doeltreffendheid  en  het 
ren,  die  nodig 
effect  van  de  programma’s  te  beoordelen. 
zijn 
om 
de 
Het  bestaan  van  een  systeem  van 
maatregelen  die 
resultaatindicatoren,  die  nodig  zijn  om  de 
het 
meest 
maatregelen  die  het  meest  effectief 
effectief 
bijdragen  aan  de  gewenste  resultaten  te 
bijdragen  aan  de 
selecteren,  de  vooruitgang  naar  de 
gewenste 
resultaten  te  bewaken  en  de    impact  te 
resultaten 
te 
evalueren.
NL
161
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
selecteren, 
de 
vooruitgang naar 
de  resultaten  te 
bewaken  en  de 
impact 
te 
evalueren.
G.7  -    Het  5 

Een 
Ja
Zie  onderdeel  2A  van  het  Operationeel  Programma  en  de  separate  Zie toelichting bij G7, punt 3.
bestaan  van  een  doeltreffend 
beschrijving  conform  Verordening  (EU)  215/2014,  artikel  4,  lid  3 
statistische  basis  systeem 
van 
(bijlage). 
voor  evaluaties  resultaatindicator
om 
de  en,  waaronder  de 
doeltreffendheid  consistentie  van 
en het effect van  elke  indicator  aan 
de  programma's  de 
volgende 
te 
beoordelen.  vereisten: 
Het  bestaan  van  robuustheid 
en 
een  systeem  van  statistische 
resultaatindicato
validering, 
een 
ren,  die  nodig  duidelijke 
zijn 
om 
de  normatieve 
maatregelen  die  interpretatie, 
het 
meest  responsiviteit  ten 
effectief 
opzichte 
van 
bijdragen  aan  de  beleid, 
tijdige 
gewenste 
verzameling  van 
resultaten 
te  gegevens.
selecteren, 
de 
vooruitgang naar 
de  resultaten  te 
bewaken  en  de 
NL
162
NL

Voorafgaande 
Criteria
Aan 
Referentie
Toelichting
voorwaarden
criter
ia 
volda
an 
(Ja/N
ee)
impact 
te 
evalueren.
G.7  -    Het  6  -  Procedures 
Ja
Zie  onderdeel  2A  van  het  Operationeel  Programma  en  de  separate  Tussen  de  vier  landsdelen  is  afgesproken 
bestaan  van  een  worden 
beschrijving  conform  Verordening  (EU)  215/2014,  artikel  4,  lid  3  dat  er  een  uniforme  gedragslijn  wordt 
statistische  basis  vastgesteld  om  te 
(bijlage). 
opgesteld  voor  de  omgang  met  de 
voor  evaluaties  waarborgen 
dat 
indicatoren.
om 
de  voor  alle  uit  het 
De  gedragslijn  zal  een  lijst  omvatten  met 
doeltreffendheid  programma 
uitgewerkte  definities,  beschrijven  welke 
en het effect van  gefinancierde 
vereiste  aan  welke  begunstigde  worden 
de  programma's  concrete 
acties 
gesteld  tav  het  registreren,  beoordelen  en 
te 
beoordelen.  een  doeltreffend 
indienen  van  indicatorengegevens  bij 
Het  bestaan  van  systeem 
van 
aanvraag,  voortgang  en  eindafrekening  en 
een  systeem  van  indicatoren  wordt 
aangeven  welke  bewijsstukken  hierbij 
resultaatindicato
vastgesteld.
dienen  te  worden  vergaard  en  bewaard, 
ren,  die  nodig 
zodat  cf  art  72  Vo  1303/2013  een 
zijn 
om 
de 
toereikend  controlespoor  ontstaat.  Verder 
maatregelen  die 
zal 
het 
gezamenlijke 
ICT 
het 
meest 
registratiesysteem  van  de  vier  landsdelen 
effectief 
zo 
worden 
ingericht 
dat 
bijdragen  aan  de 
indicatorenwaarden  betrouwbaar  worden 
gewenste 
vastgelegd (streefwaarden en realisaties) en 
resultaten 
te 
dat de beoordeling van de indicatoren door 
selecteren, 
de 
de  beheersautoriiteit  inzichtelijk  wordt 
vooruitgang naar 
gemaakt.
de  resultaten  te 
bewaken  en  de 
impact 
te 
evalueren.
NL
163
NL

9.2 Beschrijving van de maatregelen om aan ex-antevoorwaarden te voldoen, verantwoordelijke instanties en tijdschema
Tabel 25: Acties om te voldoen aan de toepasselijke algemene voorafgaande voorwaarden
Algemene voorafgaande voorwaarde
Criteria die niet worden 
Te nemen maatregelen
Deadline 
Verantwoordelijke 
nageleefd
(datum)
instanties
G.7 - Het bestaan van een statistische basis voor evaluaties om de  4 - Een doeltreffend systeem van  Voor de fondsen waarvan het bedoeling 
1-jan-
Managementautoriteit
doeltreffendheid en het effect van de programma's te beoordelen.  resultaatindicatoren,  waaronder  is  dat  ze  de  activiteiten  onder 
2016
Het bestaan van een systeem van resultaatindicatoren, die nodig  de vaststelling van doelstellingen  Strategische  doelstelling  2  mogelijk 
zijn  om  de  maatregelen  die  het  meest  effectief  bijdragen  aan  de  voor deze indicatoren.
maken,  zullen  de  vereiste  ex-ante 
gewenste  resultaten  te  selecteren,  de  vooruitgang  naar  de 
beoordelingen  de  uitgangswaarde  en 
resultaten te bewaken en de impact te evalueren.
streefwaarde opleveren.
Tabel 26: Acties om te voldoen aan de toepasselijke thematische voorafgaande voorwaarden 
Thematische ex-antevoorwaarde
Criteria die niet worden nageleefd
Te nemen maatregelen
Deadline (datum)
Verantwoordelijke instanties
NL
164
NL

10.  VERMINDERING  VAN  DE  ADMINISTRATIEVE  LASTEN  VOOR 
BEGUNSTIGDEN
Samenvatting van de beoordeling van de administratieve lasten voor de begunstigden en 
waar  nodig  van  de  geplande  acties,  vergezeld  van  een  indicatief  tijdschema  om  de 
administratieve lasten te verminderen.
Kansen voor West is sterk voorstander van het reduceren van de administratieve lasten en 
de uitvoeringskosten van het Cohesiebeleid. Nederland heeft daarom de voorstellen van 
Europese Commissie in de verordeningen die hier op gericht zijn omarmd.
Aan het Nederlandse parlement werd door de staatssecretaris van Economische Zaken 
toegezegd de impact van de concept Europese structuurfondsverordeningen 2014-2020 
op de administratieve lasten en uitvoeringskosten in Nederland te onderzoeken. Voor de 
resultaten en inhoud verwijzen wij naar de Partnerschapovereenkomst. Dit onderzoek is 
in juni 2012 naar het Nederlandse parlement gezonden. De Europese Commissie en de 
lidstaten zijn tevens over de uitkomsten van het onderzoek geïnformeerd. Namens alle 
decentrale organisatie en alle uitvoeringsorganen EFRO zat de Managementautoriteit van 
Kansen voor West in de onderzoekscommissie. Tevens heeft deze geparticipeerd in de 
Taskforce Simplificatie van de Europese Commissie, die het nodige voorwerk voor de 
verordeningen deed. Binnen Kansen voor West is in de programmaperiode 2007-2013 
veel aandacht besteed aan administratieve lastendruk en bij elk project daarop apart 
geëvalueerd.
Dit geeft samen met het landelijk onderzoek het volgende beeld. Er zijn twee elementen 
oorzaak van veruit het grootste deel van de verantwoordingslast voor begunstigden. De 
verantwoording van loonkosten en de aanbestedingswetgeving. Het laatste ligt niet in de 
invloedsfeer van Kansen voor West. Binnenkort worden de nieuwe Europese richtlijnen 
verwacht. De vraag is op de recent door het Nederlandse Parlement aanvaarde 
Aanbestedingswet (geldig vanaf 1 april 2013) echter geen verzwaring van die richtlijnen 
inhoud.
Loonkosten
Bij de evaluaties van projecten in de periode 2007-2013 is gebleken dat verreweg de 
meeste administratieve lasten verlichting voor begunstigden is te bereiken door voor 
loonkosten, inclusief overhead verdergaande ‘simplified costs’ toe te passen. Vanuit de 
programma’s van de periode 2007-2013 was reeds door de werkgroep Flatrates en 
SUC’s, waar alle fondsen bij waren betrokken, geanalyseerd welke ‘simplified costs’ op 
dat terrein mogelijk zijn. Conclusie van die werkgroep was dat forse administratieve 
lasten verlichting wordt bereikt door uit te gaan van brutoloonkosten met een vaste 
opslag voor de werkgeverslasten met vervolgens de flatrate van 15% voor overhead. 
Tevens beveelde de werkgroep aan om ook voor de in Nederland gebruikelijke IKS 
(Integraal Kostorijs Systeem) als SUC voor de structuurfondsen te gebruiken. Kansen 
voor West ondersteunt deze aanbevelingen en zorgt er met de andere 
managementautoriteiten en het Ministerie voor dat het gebruik daarvan wordt 
opgenomen in de relevante Ministeriële regeling en het toetsingskader.
Begunstigden kunnen kiezen zussen de flat rate en IKS en kunnen niet meer kiezen voor 
veel complexere methoden. Grote verbetering voor de loonkosten is ook dat in de 
verordening is opgenomen dat tarieven die voor een bepaald Europees programma zijn 
NL
165
NL

goedgekeurd (Horizon 2020 bijvoorbeeld) ook voor anderen gebruikt kunnen worden 
(EFRO bijvoorbeeld). Hier gaat een enorme lastendruk vanuit die ook qua imago Europa 
een positieve impuls zal geven.
ICT
In de programmaperiode 2007-2013 werkte Kansen voor West al volledig digitaal en is 
het ICT syteem door de EC als een van de best practices opgenomen qua e-cohesion 
level.
Voor e-cohesion is relevant dat de vier (beoogde) Managementautoriteiten afgesproken 
hebben in 2014-2020 met één ICT systeem te gaan werken. Kansen voor West zal er 
voor waken dat dit geen daling van het e-cohesion level tot gevolg heeft voor West.
Uniformisering uitvoering 
Naast invoering van één ICT systeem hebben de vier Managementautoriteiten afspraken 
over samenwerking en uniformering van werkwijze vastgelegd in een convenant. Deze 
afspraken betreffen onder meer:
 Optimaal gebruik maken van de simplificatiemogelijkheden van de 
verordeningen.
 Uniforme criteria en procedures voor uitvoering van de Operationele 
Programma’s en selectie van de projecten.
 Geen aanvullende eisen en voorwaarden bovenop de relevante wettelijke 
regelingen.
 Gelijkschakeling van de aanvraagprocedures, wijze en hoogte van 
bevoorschotting en de verantwoordingsprocedure tussentijds en aan het einde van 
het project.
De verwachting is dat hiermee ook de administratieve lasten voor begunstigden en de 
uitvoeringskosten van betrokken overheden/autoriteiten in positieve zin gediend zijn.
Waar de verantwoordelijkheid bij de MAs ligt, zullen deze maatregelen met de start van 
het programma worden uitgevoerd. Gedurende de looptijd zal de MA zich verder actief 
inzetten om verdere vereenvoudigen bij de andere autoriteiten te bepleiten.
De MA zal aan de voorwaarden van E-governance en electronische uitwisseling in het 
kader van e-cohesion voldoen vanaf het begin van het programma, ook in het oude 
programma voldeed ze al aal het hoogste niveau (level 5) van e-cohesion. Voorts heeft 
MA West een voortrekkersrol vervuld bij de vereenvoudiging van de regelgeving, die 
landelijk gaat gelden en wordt vastgelegd in een gezamenlijke Ministeriële regeling. Met 
heldere formats en voorlichting zal ook aan de vereenvoudiging van de verantwoording 
worden gewerkt.
NL
166
NL

11. HORIZONTALE BEGINSELEN
11.1 Duurzame ontwikkeling
Beschrijving van specifieke maatregelen om bij de selectie van concrete acties rekening 
te houden met milieubeschermingseisen, efficiënt gebruik van hulpbronnen, matiging van 
en  aanpassing  aan  de  klimaatverandering,  rampenbestendigheid  en  risicopreventie  en 
risicobeheer.
Het Operationeel Programma Kansen voor West II zal worden uitgevoerd conform de 
Europese beginselen omtrent horizontale onderwerpen als gelijkheid tussen man en 
vrouw, het non-discriminatie beginsel, het beginsel van duurzame ontwikkeling en 
rekening houden met de toegankelijkheid voor gehandicapten. Dat wil zeggen dat er in 
de te financieren acties, alsmede vanuit het beheer van de programma’s, wordt uitgegaan 
van duurzaamheid, een gelijke positie van man en vrouw, er geen discriminatie wordt 
toegepast en dat er rekening gehouden wordt met de toegankelijkheid voor 
gehandicapten.
Om toezicht te houden op de uitvoering van de horizontale onderwerpen binnen het 
programma, wordt in het Comité van Toezicht een vertegenwoordiging opgenomen van 
een instantie die tot taak heeft de sociale inclusie, gendergelijkheoid en non-discriminatie 
te bevorderen.
Duurzame ontwikkeling
Duurzame ontwikkeling in relatie tot de leefomgeving komt nadrukkelijk terug binnen 
het Operationeel Programma. Specifiek in de  inzet op innovatiebevordering (thema 1) en 
de overgang naar een koolstofarme economie (thema 4).
Thema 1: Innovatie vormt de sleutel tot slimme en duurzame groei (Europa 2020 
strategie). Door de focus op cross-overs tussen topsectoren, draagt innovatiebevordering 
niet alleen bij aan de uitdaging van een innovatiebevorderend ondernemingsklimaat, 
maar kan binnen dit thema ook worden bijgedragen aan een grotere eco-efficiëntie en 
daarmee aan de uitdaging om de (grondstof) efficiëntie en productiviteit te versterken. 
Innovatie binnen en met de (inter)nationale topclusters in Nederland op het gebied van 
hightech systems en materialen, water, chemie, agrofood, tuinbouw, energie en biobased 
economy kan ook bijdragen aan verhoging van eco-efficiëntie en groei van het aandeel 
hernieuwbare energie.
Thema 4: Met de inzet op de overgang naar een koolstofarme economie wordt 
nadrukkelijk  ingezet op duurzame energieproductie en energie-efficiëntie. De introductie 
van vernieuwende technieken en processen, evenals het naar de praktijk brengen van 
‘state of the art’ bestaande technieken (slimme uitrol), is een noodzakelijke voorwaarde 
voor het bereiken van de gestelde energie- en CO2 doelen in Nederland. De maatregelen 
in de koolstofarme economie hebben een groot potentieel voor CO2 reductie door de 
introductie van innovatieve technieken en instrumenten voor duurzame 
energieopwekking, opslag, distributie en besparing.De focus van het  EFRO ligt op de 
gebouwde omgeving die goed is voor circa 40% van de totale energieconsumptie in 
Nederland (Topsector Energie, TKI EnerGO, 2013). Het gaat daarbij om de gebouwde 
omgeving in brede zin: het gebouw en daaraan gekoppelde energiesysteem.
NL
167
NL

Beoordeling projecten: Om een doeltreffende en doelmatige besteding van de 
beschikbare EFRO middelen te garanderen, worden projectinitiatieven die aanspraak 
willen maken op deze middelen door een beoordelingscommissiedeskundigencommissie 
objectief beoordeeld aan de hand van een toetsingskader dat door het Comité van 
Toezicht zal worden vastgesteld bij de start van het programma. Een beoordeling op 
duurzame ontwikkeling maakt hier expliciet onderdeel van uit. Daarbij wordt gekeken 
hoe het project rekening houdt met de volgende vijf punten:
1.         Efficiënt gebruik van hulpbronnen.
2.         Milieumaatregelen.
3.         Klimaatadaptatie en mitigatie.
4.         Herstelvermogen voor rampen.
5.         Risicopreventie en beheer.
11.2 Gelijke kansen en non-discriminatie
Beschrijving  van  specifieke  maatregelen  om  bij  de  voorbereiding,  het  ontwerp  en  de 
uitvoering van het operationele programma, en met name wat de toegang tot financiering 
betreft,  gelijke  kansen  te  bevorderen  en  discriminatie  op  grond  van  geslacht,  ras  of 
etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te 
voorkomen,  rekening  houdend  met  de  behoeften  van  de  verschillende  doelgroepen  die 
risico  lopen  op  dergelijke  discriminatie,  met  name  de  eis  om  de  toegankelijkheid  voor 
personen met een handicap te waarborgen.
Een van de landenspecifieke aanbevelingen betreft het stimuleren van de 
arbeidsparticipatie, onder andere van ouderen, mensen met een handicap en migranten. 
De Nederlandse regelgeving met betrekking tot het non-discriminatieprincipe draagt bij 
aan de toegankelijkheid van de arbeidsmarkt voor deze groeperingen.
In algemene zin wordt bij de voorbereiding, ontwikkeling en uitvoering van de 
operationele programma’s gelijke kansen en non-discriminatie gewaarborgd door Artikel 
1 van de Grondwet en de uitwerking ervan in de Algemene wet gelijke behandeling. De 
laatste voorziet er in dat er gelijke behandeling is en bescherming tegen discriminatie op 
grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht nationaliteit, 
hetero- of homoseksuele geaardheid of burgerlijke staat. Voorts verbiedt de Wet gelijke 
behandeling op grond van handicap of chronische ziekte, het maken van direct en 
indirect onderscheid tussen mensen op grond van handicap of chronische ziekte. De Wet 
gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid verbiedt het maken van onderscheid 
op grond van leeftijd.
Elke burger heeft het recht om indien men zich ongelijk behandeld of gediscrimineerd 
voelt, een klacht hierover in te dienen bij het College voor de Rechten van de Mens. Het 
College start een onderzoek en geeft een niet- bindend oordeel. Dit is een kosteloze 
procedure. Zie voor informatie hierover: www.mensenrechten.nl. Er kan ook een 
NL
168
NL

procedure wegens discriminatie worden gestart bij de rechter. Het oordeel van de rechter 
is wel bindend. Sommige vormen van discriminatie zijn ook strafrechtelijk strafbaar 
gesteld.
Nederland heeft samen met veel andere landen op 30 maart 2007 het VN verdrag 
ondertekend op het gebied van waarborgen van toegankelijkheid voor gehandicapten 
voor ieder bedrijf dat diensten of goederen aanbiedt (naast verplichting voor openbare 
gebouwen).
Voor de binding van het Koninkrijk aan het verdrag dient het verdrag geratificeerd te 
worden. In het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ van oktober 2012 is afgesproken: 
“Nederland zal het Verdrag van de Verenigde Naties voor de rechten van gehandicapten 
ratificeren, onder voorwaarde dat hieruit volgende verplichtingen geleidelijk ten uitvoer 
kunnen worden gebracht”. Het doel van het verdrag is onder meer ‘het volledig genot 
door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden 
op voet van gelijkheid te bevorderen, te beschermen en te waarborgen, en de eerbiediging 
van hun inherente waardigheid te bevorderen. Recent zijn de conceptwetsvoorstellen ter 
consultatie voorgelegd die nodig zijn om het VN-verdrag inzake rechten van personen 
met een handicap (hierna: het verdrag) te kunnen ratificeren:
 conceptwetsvoorstel tot goedkeuring van het verdrag, en
 conceptwetsvoorstel tot uitvoering van het verdrag.
Na de publieke consultatie biedt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de 
wetsvoorstellen voor accordering aan de Ministerraad aan en vraagt om instemming met 
een adviesaanvraag aan de Raad van State met het oog op de aanbieding aan de TK 
(uiterlijk 1 januari 2014). Daarna volgt behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede 
en Eerste Kamer en naar verwachting aanname ervan. Met de behandeling in de Kamers 
zal tenminste een jaar gemoeid zijn.
Het programma, en de projecten die daaronder vallen, zal conform de Europees 
geformuleerde beginselen omtrent deze zogenaamde horizontale issues worden 
uitgevoerd. Dat wil zeggen dat er in de acties gefinancierd vanuit dit programma, 
alsmede vanuit het beheer van het programma, geen discriminatie wordt toegepast en dat 
er rekening gehouden wordt met de toegankelijkheid voor gehandicapten waarbij geen 
beperkingen bestaan t.a.v. de toegankelijkheid tot de beschikbare middelen. Projecten die 
strijdig zijn met de principes van gelijke behandeling en non-discriminatie komen niet 
voor medefinanciering in aanmerking. Het ambitieniveau van het programma is om net 
als in Kansen voor West geen limiteringen op te leggen aan toegang tot het programma. 
Dus geen enkele begunstigde wordt uitgesloten op basis van geslacht, leeftijd, afkomst, 
ras en  belangrijk organisatievorm of omvang.
NL
169
NL

11.3 Gelijkheid van mannen en vrouwen
Beschrijving van de bijdrage van het operationele programma aan de bevordering van de 
gelijkheid  van  mannen  en  vrouwen  en,  indien  van  toepassing,  de  regelingen  om  de 
integratie van het genderperspectief in het operationele programma en in concrete acties 
te waarborgen.
Een van de landenspecifieke aanbevelingen betreft het stimuleren van de 
arbeidsparticipatie, van ondermeer vrouwen. De Nederlandse regelgeving met betrekking 
tot de gelijkheid van mannen en vrouwen draagt bij aan de toegankelijkheid van de 
arbeidsmarkt voor deze groeperingen.
Voor de waarborging van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen wordt verwezen naar 
dezelfde wetgeving en instituten als die voor de waarborging van gelijke kansen en non-
discriminatie.
Het programma, en de projecten die daaronder vallen,  zal conform de Europees 
geformuleerde beginselen omtrent deze zogenaamde horizontale issues worden 
uitgevoerd. Dat wil zeggen dat er in de acties gefinancierd vanuit dit programma, 
alsmede vanuit het beheer van het programma, wordt uitgegaan van een gelijke positie 
van man en vrouw waarbij geen beperkingen bestaan t.a.v. de toegankelijkheid tot de 
beschikbare middelen. Projecten die strijdig zijn met deze principes van gelijkheid tussen 
mannen en vrouwen komen niet voor medefinanciering in aanmerking.
NL
170
NL

12. AFZONDERLIJKE ELEMENTEN
12.1 Grote projecten die tijdens de programmeringsperiode uitgevoerd moeten worden
Tabel 27: Lijst van grote projecten
Project
Geplande datum van 
Geplande start van de 
Geplande datum van 
Prioritaire 
kennisgeving/indiening (jaar, 
uitvoering (jaar, 
voltooiing (jaar, 
assen/investeringsprioriteiten
kwartaal)
kwartaal)
kwartaal)
12.2 Prestatiekader van het operationele programma
Tabel 28: Prestatiekader per fonds en regiocategorie (overzichtstabel)
Prioritaire as
Fonds
Regiocategorie
Indicator of belangrijke 
Meeteenheid, 
Mijlpaal voor 2018
Uiteindelijke 
uitvoeringsstap
waar van 
doelstelling (2023)
toepassing
M
W
T
M
W
T
1  -  Versterken  van 
EFRO
Meer ontwikkeld
Productieve  investering:  Aantal 
Ondernemingen
20
370,00
onderzoek, 
ondernemingen dat steun ontvangt
technologische 
ontwikkeling 
en 
innovatie
1  -  Versterken  van 
EFRO
Meer ontwikkeld
Gecertificeerde  totale  subsidiabele 
Euro
82815721
306.724.893,00
onderzoek, 
kosten  voor  het  versterken  van 
technologische 
onderzoek, 
technologische 
ontwikkeling 
en 
ontwikkeling en innovatie.
innovatie
1  -  Versterken  van 
EFRO
Meer ontwikkeld
Productieve  in-vestering:  Aantal 
Ondernemingen
111
370,00
onderzoek, 
ondernemingen  dat  steun  ontvangt 
technologische 
bij gestarte projecten.
ontwikkeling 
en 
innovatie
2 - Ondersteuning van 
EFRO
Meer ontwikkeld
Gecertificeerde  totale  subsidiabele 
Euro
24604448
91.127.587,00
de  omschakeling  naar 
kosten  in  de  toepassing  van 
een 
koolstofarme 
hernieuwbare    energie  en  energie 
economie 
in 
alle 
efficiëntie in bestaande bouw (4a en 
sectoren
4c)
2 - Ondersteuning van 
EFRO
Meer ontwikkeld
Aantal 
acties 
gericht 
op 
Acties
48
120,00
de  omschakeling  naar 
procesondersteuning, 
een 
koolstofarme 
vraagbundeling  en  business  case 
economie 
in 
alle 
ontwikkeling  voor  hernieuwbare 
sectoren
energie in gestarte projecten
2 - Ondersteuning van 
EFRO
Meer ontwikkeld
Aantal 
acties 
gericht 
op 
Acties
6
120,00
de  omschakeling  naar 
procesondersteuning, 
een 
koolstofarme 
vraagbundeling  en  business  case 
economie 
in 
alle 
ontwikkeling  voor  hernieuwbare 
sectoren
energie
2 - Ondersteuning van 
EFRO
Meer ontwikkeld
Aantal stimuleringsprojecten gericht 
Stimuleringsprojecten
4
12,00
de  omschakeling  naar 
op energie efficiëntie
een 
koolstofarme 
economie 
in 
alle 
sectoren
3  -  Bevorderen  van 
EFRO
Meer ontwikkeld
Gecertificeerde  totale  subsidiabele 
Euro
6296209
23.319.294,00
werkgelegenheid 
en 
kosten.
ondersteuning 
arbeidsmobiliteit
3  -  Bevorderen  van 
EFRO
Meer ontwikkeld
Aantal 
samenwerkingsverbanden 
Samenwerkingsverbanden
7
23,00
werkgelegenheid 
en 
gericht  op  het  verkleinen  van  de 
ondersteuning 
mismatch  op  de  arbeidsmarkt, 
arbeidsmobiliteit
tussen 
kennisinstellingen 
en 
bedrijfsleven  en/of  overheid  bij 
gestarte projecten.
3  -  Bevorderen  van 
EFRO
Meer ontwikkeld
Aantal 
samenwerkingsverbanden 
Samenwerkingsverbanden
1
23,00
werkgelegenheid 
en 
gericht  op  het  verkleinen  van  de 
ondersteuning 
mismatch  op  de  arbeidsmarkt, 
arbeidsmobiliteit
tussen 
kennisinstellingen 
en 
bedrijfsleven en/of overheid.
4  -  Bevorderen  van 
EFRO
Meer ontwikkeld
Stedelijke ontwikkeling: Publieke of 
Vierkante meter
2.700
54.000,00
sociale  insluiting  en 
commerciële gebouwen gebouwd of 
bestrijding 
van 
gerenoveerd in stedelijke gebieden
armoede
4  -  Bevorderen  van 
EFRO
Meer ontwikkeld
Gecertificeerde  totale  subsidiabele 
Euro
11640236
43.111.988,00
sociale  insluiting  en 
kosten.
bestrijding 
van 
armoede
4  -  Bevorderen  van 
EFRO
Meer ontwikkeld
Productieve  investering:  Aantal 
Ondernemeingen
20
50,00
sociale  insluiting  en 
ondernemingen  dat  steun  ontvangt 
bestrijding 
van 
bij gestarte projecten.
armoede
12.3 Bij de voorbereiding van het programma betrokken partners
In totaal zijn ruim 900 unieke adressen aangeschreven voor de consultaties in de verschillende stadia van 
voorbereiding in Kansen voor West II. Het betreft alle organisaties die zijn betrokken bij het Kansen voor 
West programma in de periode 2007-2013 en voor de nieuwe prioriteiten relevante partijen. Ook hebben 
diverse organisaties zich aangemeld om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen en mogelijkheden 
van het nieuwe programma. In de afsluitende consultaties zijn alle personen nogmaals aangeschreven. 
Omdat de opsomming te omvangrijk is, is de onderstaande lijst beperkt tot de 356 verschillende unieke 
NL
171
NL

organisaties waartoe de respondenten behoorden. Deze is onderverdeeld in verschillende categorieën om 
de toegankelijkheid te vereenvoudigen. De vetgedrukte organisaties hebben actief bijgedragen in de 
verschillende fasen van het consultatieproces.
Overheden
Gemeenten: Alblasserdam, Alkmaar, AlmereAlphen aan den RijnAmersfoortAmsterdam
BarendrechtBoskoop, Capelle aan den IJssel, DelftDen HaagDen HelderDordrecht, Dronten, 
Goeree-Overflakkee, Haarlem, HaarlemmermeerHeerhugowaard, HilversumLeidenLelystad, 
Midden-Delfland, Nieuwegein, NoordoostpolderNoordwijk, Papendrecht, Pijnacker Nootdorp, 
Rijnwoude, RotterdamSchiedam, Stichtse Vecht, UtrechtVeenendaal, Velsen, Vlaardingen
Voorschoten, Westland, Woerden, WoudenbergZaanstad, Zeist, Zoetermeer, Zuidplas
Regio (samenwerking, ontwikkelingsmaatschappijen etc): Amsterdam Economic BoardAmsterdam 
Innovation Motor
Economic Board UtrechtHaaglandenHolland RijnlandHoogheemraadschap 
de Stichtse Rijnlanden
, Hoogheemraadschap Delfland, Invest in Utrecht, Ontwikkelingsbedrijf NHN, 
OmalaOMFLregio Alkmaar/NHNROM DrechtstedenStadsregio Amsterdam, Stadsregio 
Rotterdam, Stadshavens Rotterdam, Taskforce Innovatie regio UtrechtThe Hague Security Delta
Waterschap Zuiderzeeland
Provincies: FlevolandNoord-HollandUtrecht, Zuid-Holland
Rijksoverheid; Agentschap NLministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Dienst 
Landelijke Gebieden, ministerie van Economische Zaken, ministerie van Infrastructuur en Milieu, 
ministerie van Justitie – Nederlands forensisch Instituut, ministerie van Sociale Zaken, RVOB, 
Rijkswaterstaat, Syntens, Topteams van het topsectorenbeleid
Woningbouwcorporaties en vastgoedbeheer
Centrada, Ceres Projecten, Eigenhaard, Emmaus Utrecht, Ons Doel, PWS Rotterdam, Stadsgoed, 
Staedion, Stichting Utrechtse Woningbouwcorporaties, TU Delft Vastgoed BV, Vestia, 
Wijkontwikkelingsmaatschappij, Winkelpanden en Starterspanden, Woonbron, Woonstad, Woonzorg 
Flevoland
Kennis- en onderwijsinstellingen
Kennisinstellingen: ACCRES, AMC, Bureau KNAW, ECNErasmus Universiteit Rotterdam
Erasmus MC, HCSS, IHS, KCBI, Kunstfactor, LUMC, Luris, Maritime CampusNeth-erNOVU
Kenniscentrum Plantenstoffen, Proeftuin Zwaagdijk, Science Port Holland, Seed Valley, Spinozacentrum 
KNAW, Strategem Group, The Hague Academy for Local Governance, The Hague Center for Strategic 
Studies, Tidal Testing, TNOTU DelftUniversiteit LeidenUniversiteit Utrecht, Utrecht Holdings, 
Utrecht Sustainability InstituteUtrecht Valorisation Center, UvAVU, Waag Society, WUR
Onderwijsinstellingen: CAH Almere, Clusius, Da Vinci, De Einder, Haagse HogeschoolHKU
Hogeschool AmsterdamHogeschool LeidenHogeschool Rotterdam, Hogeschool Utrecht
Hogeschool Van Hall LarensteinHogeschool Zeeland, Le Canard, Lentiz, Meesteropleiding Coupeur, 
NL
172
NL

MHC Advies, ROC FlevolandROC Leiden, ROC Midden Nederland, ROC VA, Scheepvaart en 
Transport College
, Stichting Bouwloods, Stichting Studentensteden, Joost van Elten Onderwijsinnovatie
Koepelorganisaties
AedesAgriboard Noord-Holland Noord, Bouwend Nederland, Business Port Scheveningen, Clean 
Tech Delta, Cropeye
, DPI Value Centre, Federatie Nederlandse Rubber- en KunststofindustrieFNV
Greenport Holland, HME, Holland HealthHolland InstrumentationHolland Space Cluster
Immovator Crossmedia Network, Industrievereniging Lage Weide, Instal Nova, IPO, Kamer van 
Koophandel
Kennisalliantie Zuid-HollandKring van Utrechtse Ondernemingen, LTO Noord 
Glaskracht
Medical DeltaMKB-Nederland (en regionale en lokale afdelingen)Milieufederatie
Nederland Maritiem land, Nederlandse Orde van Uitvinders, Plantum, Rotterdam Climate Initiative, 
Rotterdam Internet ValleyStichting Marketing Scheveningen, Unie van Waterschappen, United Fish 
Auctions,
 Uneto-VNI, VNG, VNO-NCW West, VNCI, VNSU, WaternetBedrijfskring Lelystad
Binnenstad Ondernemers Federatie
Natuur- en cultureel erfgoed
Humanity House, Mauritshuis, Muscom, Museum Speelklok, Ons'Lieve Heer op Solder, Panorama 
Mesdag, Verzetsmuseum, Zaanse Schans Museum, Flevolandschap, Landschap Noord-Holland, Mainport 
en Groen, Muzee, Recreatie Noord-Holland, Roggebotstaete, Staatsbosbeheer, Natuur- en Recreatieschap 
Veluwe Randmeren, Stadstuin Emma’s Hof, Stadsherstel, Stichting Jongerius, Westergasfabriek, 
Westerkerk, Mariël Bisschops, Ninette Koning
Kapitaalverstrekkers
1 and 2, MKB & Technofonds Flevoland, Qredits, RabobankStimuleringsfonds Volkshuisvesting 
Nederlandse gemeenten

Bedrijven
Aardwarmte Den Haag, Akzo Nobel, Ampyx PowerArtis, Auxilium BV, Biopartner Academisch 
Bedrijven Centrum, Bioprocess Pilot Facility, C.O.R. BV, Coers Kameelhoeve, Create Today, Creative 
City Lab, Creative Factory, De Overkant, Deltalinqs, Designer Café, DSM, Dura Vermeer, Dutch Game 
Garden
Eneco, Energy Valey, Essent, Eye Film, FeyeCon, Flora Holland, Friesland Campina, Gasunie, 
Geomatics Business ParkGreen FoxGreenport Aalsmeer, Grow Group, Het Nationale Ballet, 
Hofbogen, Holland BiodiversityHOM BV / Sedha Result BV, Horti Hydro Cultures, HVC Groep
InnoSportNL, Inter NL, Kadans Vastgoed, Koppert, Legato, Leiden Bioscience Park Foundation, Marine 
Objects, Matrix IC, Mobiel Erfgoedcentrum, MOJO, New Energy Docks, NUON, OVO Plenum Holding 
BV, PDX Services, Picnic Network, Port of Amsterdam, Port of Rotterdam, Protospace, Rotterdam 
Media Commission, Skar Ateliers, Sustainable Dance Club, Technocentrum Flevoland, Tolpoort, 
Uitzendbureau Zuidgeest, Utrecht Life SciencesUtrecht Science Park, Utrecht Valorisation Center, 
Warmtebedrijf Rotterdam, Wijngaarde BV, Workspot, WTC Almere Area, ZON Energie groep
Organisatie, subsidie en overig advies
NL
173
NL

Atlas Advies, Baker Tilly BerkbizzEUROPE consulting, Bouwadvies Groot Holland, C&M, Carhol 
Beheer BV, Conquaestor, Direction, DWAEcorysEcoshape, Eimers & Otten subsidie advies bureau, 
Elias Consulting, Envolve, Evers + Manders Subsidieadviseurs, EPAC, ERA Contour, Fondsenbeheer, 
Force Finance, G.H. Lourens, Het Grote Oost, Hezelburcht, Hoenderdos, ICS Advies, IN management, 
Investeren in Ruimte, John Autar, Lysias advies, Mc2ventures, Meijdam Overmars, MKB Winstpunt, 
Moonfield, OAVD, PNO Consultants, PWC, Queester Architecten, Royal Haskoning DHV, Ruimte 
Advies, Sandra Broos Programma's Projecten Subsidies, Schuman associates, Seijgraaf Consultancy, 
Squarewise, S-tec BV, Subvice, Technopolis Group, Thijs|Expo, Twijnstra Gudde, Van Draeckenburgh, 
Van Zoggel Advies, Vrind Accountancy BV, Waifer, WEA Noord-Holland, Witteveen Bos
Overige organisaties
Annie MG Schmidthuis, ATO, Bewonersorganisatie Havenkwartier, Bewonersorganisatie  Noordelijk 
Scheveningen
, Binnenvaart, Carnegie Stichting, De Groenzoom, Platform Geothermie, Sailing 
Management International, Stichting ARQ
, Stichting Drugspastoraat Amsterdam, Wijkoverleg 
Scheveningen Dorp

NL
174
NL

NL
175
NL

Documenten
Documenttitel
Documenttype
Datum van het document
Lokale verwijzing
Verwijzing van de Commissie
Bestanden
Verzenddatum
Verzonden door
Bij de uitvoeringsverordening van de Commissie tot vastlegging van het model van het programma ingediende bijlagen
Datum van het 
Lokale 
Verwijzing van de 
Verzonden 
Documenttitel
Documenttype
Programmaversie
Bestanden
Verzenddatum
document
verwijzing
Commissie
door
Ex-ante evaluatie
Verslag van de ex-ante-
1.3
7-mrt-2014
Ares(2014)3912021
Ex-ante evaluatie 
24-nov-2014
nraaruud
evaluatie
Programme Snapshot of data before send 
Snapshot van gegevens 
2.1
16-mei-2017
Ares(2017)2479386
Programme Snapshot of data before send 
16-mei-2017
nraaruud
2014NL16RFOP002 2.1
vóór verzending
2014NL16RFOP002 2.1 nl 
NL
176
NL

Recentste validatieresultaten
Ernst
Code
Bericht
Info
Programmaversie is gevalideerd.
Waarschuwing 2.13.1 De totale steun van de Unie (hoofd+prestaties) per fonds/jaar (EFRO/2015) in tabel 17 moet gelijk zijn aan de totale steun van de Unie 
voor het programma/fonds/jaar in de laatste aan de Commissie toegezonden partnerschapsovereenkomst (2014NL16M8PA0011.3): 
26.046.702,00 - 26.046.701,00
Waarschuwing 2.13.1 De totale steun van de Unie (hoofd+prestaties) per fonds/jaar (EFRO/2017) in tabel 17 moet gelijk zijn aan de totale steun van de Unie 
voor het programma/fonds/jaar in de laatste aan de Commissie toegezonden partnerschapsovereenkomst (2014NL16M8PA0011.3): 
27.099.806,00 - 27.099.805,00
Waarschuwing 2.18.6 Er moet ten minste een indicator vastgesteld worden in de relevante indicatortabellen. Prioritaire as "5", specifieke doelstelling "8", tabel 
12
Waarschuwing 2.20
Er moet ten minste een lemma worden vastgesteld in tabel 22.
NL
177
NL