This is an HTML version of an attachment to the Freedom of Information request 'Documents filed by Member States in ECJ cases'.


Ref. Ares(2016)154343 - 12/01/2016
Vertaling C-601/15 

36 
Antwoord van de Cypriotische regering 
Zaak C-601/15 * 
Stuk ingediend door: 
Republiek Cyprus 
Naam van de zaak: 
J. N. 
Datum van indiening: 
21 december 2015 
 
Betreft: Zaak C-601/15 (PPU), J. N. 
1. 
Artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie 
waarborgt het recht op vrijheid en veiligheid. Artikel 5 van het Verdrag tot 
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: 
„EVRM”) voorziet in lid 1, onder a) tot en met f), in een aantal specifieke 
gevallen waarin individuele vrijheidsberoving bij uitzondering mogelijk is. 
2. 
Met name staat artikel 5,  lid 1,  onder f),  EVRM de vrijheidsberoving toe 
van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure in gang is 
gezet. Er bestaan echter enige uitzonderingen waarin de bewaring van een persoon 
is toegestaan ook wanneer er niet tegelijkertijd stappen voor diens uitwijzing of 
uitlevering worden ondernomen. 
3. 
Zo is het bijvoorbeeld mogelijk de bewaring van een vreemdeling die om 
internationale bescherming heeft verzocht, voort te zetten, uiteraard voor zover 
de desbetreffende voorwaarden zijn vervuld. Dit was de situatie in de zaak Arslan 
(arrest het Hof van Justitie van de Europese Unie arrest van 30 mei 2013, 
C-534/11, EU:C:2013:343). Deze zaak had betrekking op de toepassing van 
Tsjechische wetgeving volgens welke de indiening van een verzoek om 
internationale bescherming, geen reden vormt voor beëindiging van de 
bewaring van een asielzoeker tegen wie een uitzettingsprocedure loopt
,1 en de 
bewaring niet wordt beëindigd2 wanneer a) de indiening van dit verzoek 
 
* Procestaal: Nederlands. 
1 –  Artikel 127, lid 2, van wet nr. 326/1999 van de Tsjechische Republiek, waarbij richtlijn 
2008/115 werd omgezet (zie punt 20 van het aangehaalde arrest). 
2 – 
Artikel 85a van Tsjechische wet nr. 325/1999, waarbij richtlijn 2005/85 werd omgezet (zie 
punt 21 van het aangehaalde arrest). 
NL 

ANTWOORD VAN DE CYPRIOTISCHE REGERING – ZAAK C-601/15 
uitsluitend ten doel heeft om de terugkeer of verwijdering van de verzoeker te 
vertragen of te verijdelen, en b) de bewaring noodzakelijk wordt geacht om te 
verhinderen dat de verzoeker onderduikt

4. 
Overigens heeft volgens een arrest van het Anotato Dikastirio (hoogste 
rechter) van de Republiek Cyprus (arrest van 17 januari 2014, zaak nr. 102/2014) 
een  asielzoeker recht op verblijf in Cyprus totdat op zijn verzoek is beslist
waarbij de staat evenwel de grootst mogelijke spoed dient te betrachten en de 
mogelijke verlenging van diens bewaring moet beoordelen op basis van 
objectieve rechtvaardigingsgronden,
 met inachtneming van de totale duur van 
de bewaring

5. 
Voorts kan volgens het arrest van het Europese Hof voor de rechten van de 
mens (hierna: „EHRM”) van 22 september 2015 (Nabil/Hongarije, 62116/12) de 
verlenging van de bewaring van een asielzoeker op grond van artikel 5, lid 1, 
onder f), 
EVRM 
tijdens de duur van een uitzettingsprocedure 
gerechtvaardigd zijn, aangezien afwijzing van het verzoek om internationale 
bescherming de weg zou openen voor uitvoering van de besluiten tot uitzetting 
(punten 29 en 38). De bewaring moet evenwel hoe dan ook in overeenstemming 
met het nationale recht en mag niet willekeurig zijn. 
6. 
Hieruit volgt dat verlenging van de bewaring van de verzoeker totdat het 
onderzoek van het verzoek om internationale bescherming is afgerond, in 
bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden noodzakelijk geacht kan 
worden. Bij vervulling van de voormelde voorwaarden kan de verlenging van de 
bewaring door de Raad van State derhalve rechtmatig worden geacht. 
7. 
Artikel 8, lid 3, van de herziene opvangrichtlijn (richtlijn 2013/33/EU van 
het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen 
voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming, herschikking; PB 
L 180, blz. 96) noemt zes gevallen waarin een verzoeker in bewaring kan worden 
gehouden, ervan uitgaande dat een individuele afweging heeft plaatsgevonden en 
een minder belastende maatregel niet mogelijk is. 
8. Met 
name 
staat artikel 8, lid 3, onder e), bewaring van een verzoeker toe 
om redenen van nationale veiligheid of openbare orde. Zoals vermeld in de 
gids van het EHRM inzake artikel 5 (Guide on Article 5 of the Convention), staat 
artikel 5, lid 1, onder e), de vrijheidsberoving toe van personen die een 
bedreiging zouden kunnen vormen voor de openbare orde en/of veiligheid

Deze categorie omvat onder meer bepaalde personen zoals drugsverslaafden, 
alcoholici enzovoort. In punt 178 wordt voorts nog opgemerkt dat de bewaring 
kan worden voortgezet met het oog op de handhaving van de openbare orde. 
9. 
Samenvattend kan het volgende worden geconcludeerd: 

 

J. N. 
a) 
verlenging van de bewaring van de verzoeker kan nodig worden geacht 
totdat het onderzoek van diens verzoek om internationale bescherming is 
afgerond,
 en 
b)  een verzoeker kan in bewaring worden gehouden om redenen van 
handhaving van de openbare orde en/of veiligheid, krachtens artikel 5, lid 1, 
onder e) en/of f), EVRM

10.  Hieruit volgt dat artikel 8, lid 3, onder f), van de herziene opvangrichtlijn 
verenigbaar is met voormelde „Guide” van het EHRM en derhalve eveneens met 
artikel 5 EVRM en, in het verlengde daarvan, met artikel 6 van het Handvest van 
de grondrechten van de Europese Unie. 
11.  Ten slotte zij in het kort aangetekend dat de litigieuze bepaling inzake de 
mogelijkheid om personen die een gevaar zouden kunnen vormen voor de 
openbare orde en/of veiligheid in bewaring te stellen, in de nationale wetgeving 
van de meeste landen is ingevoerd. Gezien de terroristische aanslagen in Europa is 
deze bepaling inmiddels van bijzonder belang geworden. 
 
 3